Tijd voor een nieuwe Pursuit of Happiness?
Heidi Muijen
Een onderzoek naar “Het spirituele is politiek — het politieke is spiritueel!”, Civis Mundi digitaal, in 2013-17 — bewerkte versie op het Wijsheidsweb 2018-05
Met dank aan Joke Koppius voor haar waardevolle inbreng bij de totstandkoming van deze reeks!
deel 1 — deel 2 — deel 3 — deel 4 — deel 5 — deel 6 — deel 7 — deel 8 — deel 9 — deel 10 — deel 11— deel 12 — deel 13 — deel 14 — deel 15 — samenvatting
Inleiding
In Civis Mundi Digitaal participeer ik met een artikelenreeks aan het thema Filosofie van de Levenskunst. Deze reeks wordt op het Wijsheidsweb — in delen bewerkt en herzien — opnieuw gepubliceerd.
Met deze reeks wil ik bijdragen aan de ontwikkeling van een laatmoderne levenskunst die antwoord geeft op noden van deze tijd. Er is met name inflatie van morele noties en andere waarden ― hoe het betekenisvolle te bewaren in de privésfeer, in professionele praktijken en publieke domeinen?
Dit is filosofisch onder andere gediagnosticeerd als ‘malaise van de moderniteit’ (Taylor, 2009). In het huidige tijdsgewricht worden waarden in het maatschappelijk leven onder invloed van de betekeniseconomie identiek aan marktwaarden en ‘ieders eigen smaak en keuze’. Daarmee ontstaat er betekenisverlies in (de duiding van) individuele en collectieve ervaringen.
De artikelen vormen stappen op een verkenningstocht, gericht op het ontwikkelen van een ethisch-politiek bewustzijn teneinde aan het gebrekkige begrip ‘postmoderniteit’ een positieve invulling te geven.
Aan de hand van mythen, filosofen en actuele vraagstukken verken ik meanderend het verschralen van ‘geluk’, ‘authenticiteit’, ‘spiritualiteit’ en andere thema’s van (populaire) levenskunst.
Doel is die begrippen te verrijken door ze in samenhang te bezien als aspecten van levensgeluk vanuit wijsheidstradities en filosofische levenskunst.
De artikelenreeks mondt uit in de noodzaak de rijkdom van de multiculturele samenleving te benadrukken. Steeds sterker krijgt de reeks een relationele focus en de laatste zes artikelen zijn een pleidooi een interculturele invulling te geven aan een filosofische levenskunst.
Als voorstel hoe deze langs verschillende wijsheidswegen te ontwikkelen is er een ‘Rad van interculturele levenskunst’ geschetst, geïnspireerd op de symboliek van de vijf elementen. Dit ‘Rad’ dient als vrucht van en richtingaanwijzer voor verdere ontwikkeling van interculturele levenskunst door middel van levende ontmoetingen en ‘storytelling’, spel en dialoog.
In dit vierde deel van mijn onderzoek naar “Het spirituele is politiek — het politieke is spiritueel!” wordt de weg van herbronnen uit de traditie van levenskunst weer naar de huidige tijd teruggevoerd. Zou een ethisch-politiek bewustzijn mogelijk door een kruisbestuiving met technische ontwikkelingen in (virtuele) netwerken vorm kunnen krijgen? De Arabische lente leek daarvan een aanstekelijk voorbeeld te zijn; al bleek dat een vrijheidsstrijd meer sociale bedding nodig heeft dan de sociale media alleen. Steeds meer ontpoppen deze media zich als een platvorm voor een economisch-politiek krachtenspel dat zich aan democratische controle onttrekt, een ‘mediacratie’.
Die ontwikkeling onderstreept juist de noodzaak van een actuele sociale levenskunst als antwoord op de opeenvolgende crises. Deze grijpen tegenstrijdig op elkaar in, wat mensen ervaren als economische verschraling èn wildgroei; een neoliberale ‘vrije’ richting èn dwang door procedures en organisatiesystemen. Het artikel focust op deze nood en behoefte aan regelruimte op de werkvloer in de sectoren onderwijs en zorg. Die kwestie kan niet technisch instrumenteel worden opgelost. Het is een questie die een rijker begrip van levensgeluk vraagt dan economische welvaart alleen; waarbij mensen zich zowel persoonlijk als collectief cultureel hebben te ontwikkelen.
Over de noodzaak van een nieuwe Pursuit of Happiness
De zelfverkozen dood van de jonge Tunesische straathandelaar Mohammed Bouazizi door zichzelf in brand te steken voor het oog van de wereld luidde in 2011 het begin van de Arabische lente in. De omvergeworpen regimes en elites hadden hun macht gevestigd door repressie en censuur. Het betekende meer dan een persoonlijk drama en daad van wanhoop. Het raakte een snaar bij grotere groepen en ontlokte een gemeenschappelijk protest tegen onderdrukking en corruptie. Dit was het begin van het ineenstorten van het politieke regime. Een jaar na de machtswisseling voelde het volk van Egypte zich bedrogen en beschuldigden de nieuwe machthebbers onder leiding van Morsi. Opnieuw vloeide er bloed, was er collectieve actie voor een rechtvaardiger samenleving.
Regimes komen en gaan, idealen van levensgeluk, sociaal welzijn en rechtvaardigheid blijven bestaan. Machtsinstituten (van religieuze of wereldlijke signatuur) zijn minder gemakkelijk te veranderen dan het vervangen van een marionet in het theater van de macht. Sociale structuren van overheersing blijken taai en zijn lastig te transformeren ― vooral wanneer ze in de haarvaten van een samenleving, in culturele mythen, sociale codes, rituelen en symbolen zijn ingebakken ― “De koning is dood, leven de koning!”
De Arabische revolutie heeft uiteenlopende reacties, bijval en afkeuring, ontlokt. Wie het nog niet was is sindsdien in elk geval doordrongen van de macht van de sociale media. Via twitter, facebook en andere digitale kanalen staan verschillende culturen en lagen in de samenleving in verbinding met elkaar. Grenzen worden overschreden door het wereldwijde web dat etnische, religieuze, sociale en culturele grenzen overschrijdt.
De huidige tijd kenmerkt zich door processen van globalisering. Hierdoor komen nationale identiteiten in een ander licht te staan. De gevestigde macht en politieke structuren staan onder druk van nieuwe krachten. De digitale media oefenen macht uit dwars door het politieke bestel van de trias politica, de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Zo wordt er gesproken van een ‘mediacratie’ die democratisch niet te controleren is.
In het kielzog van die machtsverschuiving ontstaan er ‘economische kansen en innovaties’; zoals het politiek en economisch exploiteren van zogenoemde ‘big data’. Symptomen hiervan zijn de rechtszaak tegen topman van facebook, Mark Zuckerberg, en de ophef over de ‘sleepwet’, die het opvissen van ‘data’ legitimeert, technisch gewonnen uit communicatiekanalen zonder expliciete toestemming van de individuele gebruikers. Deze kwestie roept ethisch-politieke vragen op over maatschappelijke verantwoordelijkheid en sociale rechtvaardigheid naast de relatief eenvoudige juridische zaak over het schenden van de privacy van burgers.
Rechtvaardigheid tussen bureaucratie en mediacratie
Er zijn machtige spelers op het wereldtoneel toegetreden, die zich begeven in een machtsspel met een Januskop. De sociale media kunnen tegenwicht bieden tegen de overmacht van bureaucratie, corruptie en onderdrukkende regimes. Tegelijkertijd vormen zij zelf een schimmige machtsfactor. Consumenten, burgers en kiezers blijken een gemakkelijke prooi door het informatievoordeel middels sociale media van giganten als facebook, google, Cambridge Analytica, politieke partijen en andere tussenhandelaars van ‘big data’. Dat wil zeggen wanneer de beïnvloeding kan plaats vinden in schemerzonen buiten het volle bewustzijn en in de schaduw van de publieke ruimte. Daar verliezen morele, sociale en juridische normen en waarden aan kracht! Daarom vraagt het goede samenleven om politieke bijsturing van digitale wildgroei en willekeur.
De kwestie van de ‘mediacratie’ onderstreept het belang van politiek bewustzijn en de ontwikkeling van een sociale levenskunst. Veiligheidssystemen zijn noodzakelijk voor het reguleren van sociale media en informatietechnologie, doch zijn nooit ‘waterproof’. Bovendien staat het dichttimmeren van het sociale leven door regels ten bate van veiligheid, privacy en professionaliteit op gespannen voet met ethiek en levenskunst als vrijheidspraktijken. Die vragen vrije ruimte om zonder dwang rechtvaardige sociale verhoudingen te creëren. Er dient politiek richting te worden gegeven aan de huidige ‘mediacratie’ en ‘twittercratie’ (Heleen Rippen, 2012), zonder in een verstikkende bureaucratie te belanden. In plaats van ‘big brother is watching you’ het vormen van een moreel kompas en bewustwording als wereldburger; met sociale communities als tegenmacht. Daarom is het utopische denken geen achterhaalde en naïeve opvatting maar een actuele en noodzakelijke beweging de sociale en morele idealen nieuw leven in te blazen om tegenwicht te bieden aan repressieve krachten (Halsema, 2018).
Globalisering als moreel appèl
Zoals de lucht alle aardbewoners met elkaar verbindt, zo verbinden de sociale media en internationale handel, data-, geld- en financiële stromen Oost en West, Noord en Zuid met elkaar. Er is geen ‘derde wereld’ en ‘vierde wereld’ meer, wel een globaliserende multiculturele samenleving. Deze is enerzijds verscheurd door schrijnend onrecht en een ongelijke verdeling van welvaart, natuurlijke hulpbronnen en kansen op ontwikkeling; anderzijds biedt de ontmoeting tussen culturen een bron van (im)materiële rijkdom!
De multiculturele en socio-economische verschillen doen een moreel appèl; zowel in positieve als negatieve zin! Enerzijds zijn er transnationale elites en welvarende avonturiers, zoals de over de wereld jobhoppende ‘expats’. Anderzijds de miljoenen verschoppelingen der aarde, die letterlijk op de vuilnisbelten moeten zien te overleven en blij mogen zijn met de overgebleven kruimeltjes welvaart. Zolang er groeiende ongelijke verdeling van welvaart en eigendom bestaat, betekent globalisering een oproep tegen sociaal onrecht.
De oproep tegen mondiale misstanden komt voort uit een positief ideaal van een rechtvaardiger wereld en wereldburgerschap. Door zich aan elkaars culturele bronnen te laven groeien er meervoudige inzichten over levenskunst en rechtvaardigheid. Talrijker en kleurrijker worden de wegen en visies voor een goede samenleving. Juist door verschillen kunnen we ons ontwikkelen en het leven op het ruimteschip aarde mooier en rechtvaardiger te maken. Door de kieren van een afbrokkelende gevestigde orde gloort er hoop op verandering, zaadjes voor een nieuwe pursuit of happiness.
Het goede samenleven
Levensgeluk, menswaardigheid en rechtvaardigheid zijn sociale idealen, die als doel tevens een goede weg erheen vragen! Het goede samenleven lijkt een (inter)cultureel gedeeld motief te zijn dat cultureel en historisch verschillend wordt ingekleurd. Hoe divers de revoluties zich ook hebben voltrokken, de waarden die de inzet vormden van de sociale en communistische revoltes in Rusland, China en Cuba zijn vergelijkbaar. Na een omwenteling van de politieke macht komen ze veelal weer onder druk te staan. Staat de trits ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’, waarvoor ruim twee eeuwen terug in Frankrijk veel bloed vloeide, niet nog steeds op het spel in het proces van globalisering en in de mediacratie?
Onderdrukkende sociale structuren houden lang stand, ondanks revoluties, protest- en emancipatiebewegingen. Machtsmotieven en behoudzucht van de heersende klassen spelen in op onverschilligheid en angst van de massa. Ze versterken elkaar over en weer. In die zin beheersen heerszucht en angst, begeerte en hebzucht zowel het wereldtoneel als de krochten van de ziel. De gemoederen worden gedirigeerd door onderbuikgevoelens jegens ‘de ander’ en ‘het andere’, dat zich in wisselende kostuums tooit: angst voor ‘het rode gevaar’, voor de Islam, voor de vreemdeling uit andere culturen, voor de verschoppeling uit religieuze groepen, voor wie buiten de boot van de economische ratrace valt, voor de excentriekeling die zich niet conformeert aan sociale codes, …
Cultuurpessimisme èn utopisch verlangen
Ondanks zoveel redenen tot cultuurpessimisme laait er toch steeds weer een vuurtje van verlangen op naar een betere wereld. Zo was er een roes van optimisme en utopische vergezichten voelbaar tijdens de eerste campagne en verkiezing van Obama tot president van de VS. De magie van hoop en verandering in zijn toespraak zinderde op de grondtoon van Yes we can! Aanstekelijk waren de protesten van de occupy-beweging tegen het machtsmisbruik van de economische machtscentra van Wallstreet, de banken en andere hoofdrolspelers van de mondiale economische crisis van 2008.
Sindsdien lijkt er op het politieke toneel zowel een toenemende polarisering als vervlakking gaande van de betekenis van ‘links’ en ‘rechts’. Zo is de zorg voor de natuurlijk leefomgeving verschoven van een thema dat bij een ‘conservatieve’ en christelijke politiek (‘rentmeesterschap’) hoorde, traditioneel aan de rechterkant van het politieke spectrum, naar een ‘linkse’ zorg van de milieubeweging. Daarna, met het klimaatakkoord van Parijs (2015), zijn groene energie en verduurzaming een wereldwijd ‘issue’ geworden, dat nog meer door innovatieve marktpartijen serieus lijkt te worden genomen dan door het politieke bedrijf. Daar is een versplintering van het politieke landschap te zien met opkomende one-issue partijen.
De ethische questie achter crises en kwesties
De razendsnelle ‘vooruitgang’ sinds de sociale en industriële revoluties vanaf de 18e eeuw vond vooral plaats in een technische zin. De ontwikkeling in sociaal en geestelijk opzicht hield hiermee geen gelijke tred. Vooral in de Noordwestelijke regio’s van Europa komen weinig mensen nog op de been tegen misstanden. Zoals het gegeven dat na de wereldwijde economische crisis de toenemende welvaart vooral naar de welgestelden stroomt en de minst bedeelden te kampen hebben met zich opstapelende schulden. In de bankensector lijkt de gewraakte ‘bonussen’-cultuur weer te woekeren. Struisvogelpolitiek met een houding van “Après nous, le déluge”? Een blind vertrouwen in technocratische oplossingen?
De hypocrisie, morele blindheid en onmacht van bestuurders effectieve antwoorden te geven op sociale nood, ook bij milieurampen, leiden tot gevoelens van onmacht en wantrouwen in de politiek. Sinds de tsunami van 2004 en de orkaan Katrina in 2005 zijn wij getuigen van frequente en heftige overstromingen in Amerika en Azië door smeltwater, regenval en dijkdoorbraken. Climate change leidt veeleer tot verdeeldheid in kampen (groene politiek versus milieu sceptici) dan tot een mondiaal antwoord.
De ecologische bedreiging van onze planeet, de verpaupering en sociale ontwrichting wijzen op een problematiek van een andere orde. Achter het complex van crises en kwesties schuilt een ethische questie! Technocratische ‘oplossingen’ alleen geven geen antwoord op morele vragen over een rechtvaardige verdeling van de welvaart en over roofbouw, de schaduwzijde van de wijze waarop die welvaart wordt gegenereerd.
Het complex van agressieve begeerte en morele blindheid
De ongekende omvang van problemen in combinatie met de onmacht wezenlijke oplossingen te vinden, lijkt afstomping van morele sensitiviteit tot gevolg te hebben. Enerzijds overgevoeligheid en korte lontjes en anderzijds onverschilligheid en morele ongevoeligheid. De politiek antwoordt met een eenzijdige bestrijding van symptomen, blind voor dieperliggende complexiteit. De onderstromen komen niettemin aan de oppervlakte in de vorm van uitbarstingen van agressie, botheid en ontembare begeerte.
Groeit er een soort collectief autisme, een pathologisch gebrek aan empathie en solidariteit met hen die het opgevoerde tempo van de materialistische pursuit of happiness, het ongebreidelde produceren en consumeren, niet bij kunnen of willen houden? Het achteloos afserveren van ‘denivellering maatregelen’, ter vermindering van de ongelijkheid tussen arm en rijk; het afschaffen subsidies in de culturele sector als ‘linkse hobby’ ademt een geest van arrogantie en een geharnast gelijk. Deze tijdgeest is in boeken, documentaires, theatervoorstellingen en films (op het web) aan de kaak gesteld, zoals in “moving forward”, 2011, de Wolf of Wall Street uit 2013, “Dit kan niet waar zijn” door Joris Luyendijk (2011), “Door de bank genomen”, een theatervoorstelling door “De Verleiders” sinds 2014 met uitverkochte zalen en de Tv-serie “de Zuidas” uit 2018.
Naar een pursuit of happiness via nieuwe vormen van solidariteit?
Aanklagen en tegen stemmen (alleen) zijn echter weinig productief. Het is noodzakelijk een hoopvol perspectief en alternatief te bieden. Door stem te geven aan verlangen en idealen van menselijkheid en rechtvaardigheid; door elkaar te versterken met inspirerende initiatieven die deze idealen dichterbij brengen.
Op 5 maart 2012 besteedde het programma Tegenlicht aandacht aan een nieuwe vorm van coöperatieve samenwerking in het Baskische stadje Mondragón, waar elke werknemer mede-eigenaar is en men samen beslist welke keuzes het bedrijf gaat maken. Er zijn meerdere plaatsen in de wereld waar een lokale economie opbloeit op basis van alternatieve regionale geld- en waardesystemen, zoals het LET-systeem, stichting Ander Geld, Blockchain en meer inspirerende voorbeelden (Marr, 2017). In allerlei sectoren ontstaan er sociale initiatieven en nieuwe vormen van solidariteit. Het coöperatieve bankieren is opnieuw uitgevonden voor kleine ondernemers, die van de grote banken geen lening krijgen. De Krediet Unie en het coöperatief beheren van windenergie zijn voorbeelden, evenals de sociaal en kleinschalig opgezette verzekering voor kleine zelfstandigen bij arbeidsongeschiktheid, het Broodfonds.
Zowel de hoopvolle initiatieven als de geschetste nood wijzen op de noodzaak van een sociale ‘pursuit of happiness’. Zou een heroriëntatie op een vollere vorm van levensgeluk dan materiële welvaart alleen, een menselijk antwoord kunnen geven op de verschillende crises? In plaats van technocratische antwoorden aandacht voor de relationele dimensie van het leven: het ingebed zijn in ecologische, economische en culturele kringen van wederkerige afhankelijkheid.
Anders dan de specialistische wetenschappen betrekt filosofische levenskunst het geheel en de onderlinge samenhang van domeinen tot een overkoepelende dimensie ‘het goede leven’. Dit betreft een oproep tot levenskunst, tot vrijheidspraktijken gericht op de zorg voor zichzelf èn voor de gemeenschap. Reiken de antieke begrippen van ‘praxis’(politiek handelen), ‘paedeia’ (vorming), ‘caritas’ (liefdevolle zorg) en ‘euthymia’ (gemoedsrust) ons ijkpunten aan voor waardecreatie, voor (het ‘meten’ van) de kwaliteit van publieke diensten? Ter illustratie verken ik die vraag als een perspectief op vormend onderwijs en goede zorg, teneinde economische hegemonie in deze sectoren te overwinnen.
De vermarkting van onderwijs en zorg
Als externe kracht was ik verbonden aan een masteropleiding voor managers en begeleidde hen bij het afstudeeronderzoek en het schrijven van de thesis. Eerst klonken er vage geruchten in de wandelgang, daarna een email dat de opleiding was opgekocht door een grote speler op de markt. In een volgend schrijven de mededeling dat de verbindende figuur, het centrale aanspreekpunt en de initiator die de opleiding vanuit idealen had opgezet, nog het lopende seizoen afscheid zou nemen. Van de ene op de andere dag. Ontslagen of boventallig?! Deze functie bleek in het nieuwe beleid met economisch strakkere aansturing te duur en overbodig. Toen ik de eerstvolgende keer het gebouw binnen liep voelde het werk anders, alsof er ook mij iets ongevraagd was afgenomen. Het was alsof samen met het oude meubilair, de pennen, bloknootjes en naambordjes, die vervangen werden door materiaal met een ander logo, ook mensen en idealen op straat waren gezet door het primaat van geldelijk gewin …
Het dominante economische discours maakt van dienstverlening een bedrijf; van diensten een product; van studenten consumenten; van docenten ondernemers die kennis en titels vermarkten. De kanteling naar schaalvergroting en winstmaximalisatie verwordt tot een economische dwangbuis van het continue opvoeren van de arbeidsproductiviteit met onvermijdelijke ‘boventalligheid’, ontslagen en opnieuw ‘efficiency slagen’. Die dynamiek leidt tot de grootschalige leerfabrieken die onderwijsland rijk is en tot gefuseerde zorginstellingen, die onbestuurbaar lijken te worden.
Verschraling van dienstverlening
Een waardegedreven inrichting van zorg en onderwijs leek de eeuwen te trotseren door een gemeenschappelijke grond van gedeelde waarden, zoals Bildung, barmhartigheid, academische vrijheid en menselijkheid. Filosofisch gezien zijn de beschreven symptomen in verband te brengen met inherente spanningen die zijn ingebakken in een bedrijfsmodel, dat gebaseerd is op processen van rationalisering en economisering (Brohm & Muijen, 2010). Inzicht in achterliggende aannames toont de paradox van innovatie èn verschraling.
Fenomenen van vervreemding en fragmentering is de prijs die we betalen voor toenemende winst en welvaart. De vermarkting betekent een ondermijning van de wederkerigheid in zorgrelaties en opvoedingsrelaties. Met ‘lijden in organisaties’ (Coenen, 2008) en ondermijning van menselijke aspecten in werkprocessen tot gevolg. Een student is geen consument van onderwijs en cijfer voor succesvolle bedrijfsoutput, maar een mens in ontwikkeling. Een zieke behoeft zorg in plaats van gesleutel aan een geïsoleerd symptoom, een diagnose-behandel-combinatie (dbc) volgens het zorgverzekeringsstelsel.
Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw volgden de onderwijsvernieuwingen elkaar in steeds sneller tempo op. Van middenschool tot de wet op de basisvorming, van het studiehuis tot het nieuwe leren, de brede school en het passend onderwijs. Marktwerking resulteerde in ‘innovatiedwang’ van pedagogische inzichten en didactische modellen. Het ene onderwijsconcept was nauwelijks ingevoerd, zoals probleemgestuurd (pgo-)onderwijs, of het volgende diende zich alweer aan, het competentiegerichte model. Er ontstond een papierwinkel door Haagse regelzucht voor het meten van de kwaliteit: een administratieve grote belasting bovenop de extra maatschappelijke zorgtaken bij de pedagogische kerntaak. In 2018 leidde dit tot een andere paradox: stakingen door gepassioneerd onderwijspersoneel.
Waarden in de knel van ‘de systeemwereld’
Economisering en bureaucratisering in de dienstensector zijn grote abstracte begrippen met reële en voelbare gevolgen. De technocratische wijze waarop zorg en onderwijs zijn georganiseerd, vormen een ‘moloch’, een systeemwereld (Habermas, 1981; Kunneman, 2005), die morele motieven en gemeenschapszin van professionals uitholt.
De vernieuwingsdrift in onderwijsland bracht met zich mee dat docenten van professionals, als specialisten autonoom en verantwoordelijk, tot een werknemer en leercoach werden. Van een professionele naar een functionele verantwoordelijkheid: het aansturen van het leerproces van studenten op basis van (vaak door anderen geschreven) handleidingen, in minutieus uitgewerkte gestandaardiseerde stappen.
De ‘Tayloristische’ aansturing en inrichting van het onderwijs in combinatie met de schaalvergroting zorgen ervoor dat inhoudelijke, morele en relationele aspecten van het doceren en leren in de knel komen.
De technocratische inrichting van onderwijsorganisaties versterkt een resultaatgerichte houding van docenten en calculerende studenten. Dit houdt een radicale verandering in van professionele identiteiten. De docent wordt van een zelfstandige professional een uitvoerende kracht in een onderwijsbedrijf. Het gevolg hiervan is dat studenten docenten steeds minder zien als langdurig aanwezige, inspirerende voorbeeldfiguren die als mens aanspreekbaar zijn op hun deskundig gezag en professionele autonomie. Uiteindelijk is de docent een productiemiddel in een leerfabriek, een verlengstuk van de continue innoverende onderwijsmachinerie ten behoeve van maximale output.
Voor de zorg geldt een vergelijkbare analyse. Zo verdwijnen in de thuiszorg en in de ouderenzorg ― ten gevolge van natuurlijk verloop en gedwongen ontslagen ― de hoger gekwalificeerde, duurdere en gespecialiseerde verpleegkundigen, ten gunste van goedkopere en minder gekwalificeerde arbeidskrachten. Hierdoor krijgen de patiënten kwalitatief minder goede zorg en de zorgprofessional staat onder steeds grotere druk om productie te leveren. Bovendien doorbreekt deze aansturing de wenselijke continuïteit in de zorgrelatie wanneer de patiënt steeds weer met anderen te maken krijgt. Voor de zorgprofessional werkt de combinatie van een groot zorghart met de gulzigheid van organisaties funest uit, merkbaar in stijgende cijfers van ziekteverzuim en burn-out.
Het bijhouden van kwaliteitszorgsystemen vergt veel van de nauw afgemeten beschikbare tijd van verpleegkundigen. Hierdoor is de kwaliteit van zorg ― die vooral met aandacht en presentie samenhangt (Baart, 2010) ― niet gediend maar staat onder druk.
Marginalisering van alternatieve praktijken
Onder invloed van bezuinigingen en stringentere politieke regelgeving dreigt het aanbod van medicijnen en therapie te verschralen. De wetenschappelijke eis van evidence based handelen volgens een eenzijdig positivistisch mens- en wereldbeeld, grijpt wezenlijk in op kwaliteit van zorg (Abma, R. e.a., 2010). Het bevordert eenvormigheid in het ontwikkelen en voorschrijven van therapie en medicijnen. Praktijken die op andere mens- en wereldbeelden zijn gestoeld ― integratieve geneeskunde en fenomenologische benaderingen van wetenschap ― delven het onderspit.
De kwaliteitseisen zijn schijnbaar neutraal. De gestelde randvoorwaarden zijn evenwel in het voordeel van de machtige spelers in de gezondheidszorg, zoals de farmaceutische industrie. Regelgeving en gelobby zijn gericht op het veiligstellen van kortetermijnwinsten en de grote belangen van deze giganten. De kleine spelers in het veld komen door de gestelde eisen niet in aanmerking voor reguliere financiering. Het effect is dat benaderingen die buiten het dominante discours vallen, zoals homeopathie en creatieve therapie, automatisch een ‘onwetenschappelijk’ stempel krijgen. Ze worden gemarginaliseerd en dreigen uit het zorgaanbod te verdwijnen.
De neoliberale dynamiek in de organisatie van de zorg en de outputfinanciering van wetenschappelijk onderzoek bewerkstelligt de inflatie van traditionele zorgwaarden, academische vrijheid en professionele verantwoordelijkheid.
Scheuren in de oude sociaaleconomische orde
Met een website, een rap en een opiniestuk in La Libération is in september 2012 de ‘gerontocratie’ in Frankrijk aangeklaagd! Ondernemer Félix Marquardt, rapper Mokless en journalist Mouloud Achour adviseren de jeugd op de website barrez-vous voor een betere toekomst het land te verlaten.
De statistieken laten zien dat vooral de jongeren door werkeloosheid worden getroffen. Dat sleutelposities in de politiek en economische topposities in de meeste gevallen nog steeds in handen zijn van blanke mannen van boven de 50.
De aanklacht tegen de gerontocratie staat wellicht voor meer dan de letterlijke betekenis ― ‘geronto’ stamt van het Griekse woord voor ‘oud’ af en ‘cratie’ verwijst naar de wijze waarop het bestuur en de machtsuitoefening zijn georganiseerd.
Het nieuwe woord betekent letterlijk een bestuursvorm waarbij de ouderen de touwtjes in handen hebben. Als metafoor schetst het een tijdsbeeld van een samenleving in ontbinding. Laten we de cultuurkritiek die achter deze metafoor schuilt nader onderzoeken.
Parallelle processen van verschraling
Ruim twee eeuwen na de Franse revolutie is de strijd voor vrijheid, gelijkheid en broederschap nog lang niet gestreden. Ook in Nederland weerklinkt er in het publieke debat steeds vaker de zorg dat de vergrijzing en het vasthouden aan verworven rechten, de solidariteit tussen de generaties onder druk zetten.
Een spanningsverhouding tussen een rebellerende jongere generatie en een bevoorrechte oudere elite lijkt ook van alle tijden en windstreken te zijn. In die zin gaat de metafoor niet alleen over de verhouding tussen Franse jongeren en een vergrijzende elite. Het lijkt mij vooral om de levenskunstige vraag te gaan hoe met verschillende generaties en verschillende culturen op een goede wijze samen te leven.
Wat evident voor woede en wrok zorgt, is dat burgers zien dat de minst bedeelden een onevenredig grote rekening gepresenteerd krijgen voor economische en andere crises.
Is het wel de elite van topbestuurders die de grootste risico’s loopt ― de rechtvaardiging voor hun onevenredig hoge salaris? Of toch veeleer de uitvoerenden, die elk moment het werk en als gevolg daarvan ook het huis kunnen verliezen?
Hoe dan ook, juist dergelijke ongerechtvaardigde verschillen werken ondermijnend voor de onderlinge solidariteit. Zoals wanneer burgers, consumenten en kleine zelfstandigen, die bij de banken ― hoewel met gemeenschapsgeld van een failliet gered ― aankloppen, nul op het rekest krijgen (SWR, 2012).
Kunnen we de gewraakte sociale ontbinding en economische ontwrichting in de aanklacht tegen de ‘gerontocratie’ in een ruimere context plaatsen? Als verstopte haarvaten van een globaliserende wereld door het verkalkende ‘cholesterol’ van reactionaire krachten die aan verworvenheden vasthouden, eigen belangen ten koste van rechtvaardigheid veilig stellen. Hoe het sociaal-morele bloed in de samenleving weer sterker te laten stromen?
De communitas als broedplaats voor sociale vernieuwing
De geschetste parallelle processen van innovatie èn verschraling wijzen op de noodzaak van nieuwe vormen van solidariteit. Op welke andere basis kan er aan gemeenschapzin worden gebouwd, als alternatief voor oude gemeenschapsvormen alleen of hoofdzakelijk op basis van bloedbanden, economische klassen, taal, etniciteit en religie?
Welke alternatieven zien we ontstaan in social communities en regionale economieën met inspirerende voorbeelden voor effectieve samenwerking, ruilhandel en solidariteit? Laten we kijken op basis van welke sociaal-economische spelregels er gemeenschapsvorming, er een communitas als broedplaats van sociale vernieuwing kan ontstaan!
De nieuwe coöperatieve spelregels zijn niet gebaseerd op het aangaan van een schuld (de grondslag van het huidige geldsysteem) en daarop geënte dwingende economische structuren. Wel op grond van daadwerkelijk bewezen (weder)diensten tussen spelers in een sociaal-economische gemeenschap. Een vrij verkozen basis van wederkerigheid en collectieve verantwoordelijkheid (Kroesen, 2008) in plaats van de oude systemen van controle en dwang, in- en uitsluiting, schuld en wantrouwen!
Terwijl bij de inrichting van onderwijs en zorg in de dienstensector reactionair wordt vastgehouden aan een Tayloristisch bedrijfsmodel van de oude kolencentrales, autofabrieken en massaproductie, is er juist in de productiesector een omslag gaande van productgericht werken naar het (ver)handelen van diensten. Er is een omslag gaande naar een circulaire economie, naar schone en cyclische vormen van technologie. Consumenten kopen van producenten niet meer een lichtlampje als ‘product’, maar het gebruik van licht als een dienst.
Wat deze ontwikkeling kan betekenen voor mondiale vraagstukken is in het programma Tegenlicht (2012-07-17) belicht. Basaal zijn principes van ‘sustainism’ en circulariteit voor de wijze waarop goederen worden verhandeld met minimaal verlies van grondstoffen, op basis van de natuurlijke en inherente waarden van de natuurlijke hulpbronnen. Hoe zou die kanteling ook in de dienstensector een halt toe kunnen roepen aan verschraling?
Economisering van menselijke relaties
De economisering van menselijke relaties werkt als een sluipend gif, zoals cholesterol de aders verkalkt. Verharding in de maatschappij gaat samen met een groeiende schil van ontmenselijkende regels die tussen mensen in komt te staan.
Dat betekent een omkering van de werkelijkheid volgens de filosoof Buber. Vanuit diens relationele en dialogische perspectief zijn er twee werkelijkheid stichtende grondwoorden: Ik-Jij en Ik-Het. Het eerste creëert een relationele werkelijkheid; zowel tussen mensen als in relatie tot de natuur en met de geestelijke werkelijkheid van de schone kunsten. Het tweede grondwoord sticht een afstandelijke en onpersoonlijke wereld van objecten. Wanneer de objectivering toeslaat verliezen we directe verbondenheid van binnenuit met de wereld, met de ander en ook onszelf:
In ziekelijke tijden echter wordt de Het-wereld niet meer door de toestromende Jij-wereld als door levende stromen doorsneden en bevrucht: afgesplitst en stremmend heerst de Het-wereld als een reusachtig moerasfantoom over de mens.
(Buber, 2003, p. 64)
Vanuit een relationeel-dialogisch perspectief tracht ik een reconstructie te geven van de verharding in de ‘oikonomos’ (oud-Grieks woord dat letterlijk ‘de wetten van het huis’ betekent, waar ons woord ‘economie’ van afstamt); de kanteling van ruilhandel naar vermarkting, naar uitholling van het sociaal, moreel, esthetisch waardevolle.
Een eerste omslag van een relationele ‘economie binnen een clan’ naar een objectivering van relaties ontstaat wanneer ‘de wetten van het huis’ een schaalvergroting ondergaan naar een ruilhandel op de markt. In de clan krijgt ieder wat hem/haar toekomt zolang ieder zich aan de eigen taken en sociale mores houdt. Die wederkerigheid vormt de basis voor de onderlinge relaties, die zowel moreel als economisch van aard zijn.
Wanneer mensen op de markt een goed of dienst ruilen tegen een algemeen geldend ruilmiddel ― goud, juwelen, veren of kraaltjes ― wordt de sociale handeling van het ruilen onpersoonlijker, naarmate ze buiten de directheid van de relatie geschiedt. Dat proces knaagt aan de wortel van vanzelfzwijgend vertrouwen in morele, relationele aanspraken.
Een volgende stap verandert markten met een sociaal gezicht in steeds anoniemer wordende handelssystemen. Er ontstaat een objectivering van de handel wanneer de natuurlijke gebruikswaarde wordt losgelaten en er een collectieve afspraak geldt over de waarde van het verhandelde op de markt.
Er komt een instantie van tussenhandelaren tussen de ruilende partijen in te staan, die de vaste waarde van het ruilmiddel, het goud of het geld, bepaalt. De morele legitimiteit van de regels van de ruil staat op het spel, waarnaar de menselijke relaties zich hebben te voegen. Dit blijkt uit de vanzelfsprekende maar problematische positie van de bank als monopolist. Anonimisering en monopolisering leiden tot verharding en versnelling van de handelscontacten; en een ophoping van kapitaal bij bepaalde groepen in de samenleving.
Het proces naar een ‘kapitalistische huishouding’ onder de vlag van ‘vrijheid’ (liberalisme) had paradoxaal genoeg juist onvrijheid als gevolg. Het vrijhandelsverkeer leidde tot steeds complexer wordende monetaire regels en afhankelijkheid van groepen in de samenleving, die deze regels bepalen en gemakkelijk naar hun hand kunnen zetten. Bovendien raakten solidariteitsprincipes van ‘verdiensten naar behoefte’ en sociale waardecreatie door de neoliberale principes van (meetbare) prestaties en de ‘span of control’ ondergesneeuwd.
Verdinglijking en ‘warenfetisjisme’
De filosoof Marx (1818-1883) problematiseerde deze ondermijning van sociale principes: ‘de arbeiders’ komen in een ‘meester–knecht’-verhouding te staan tot ‘de kapitalisten’, die de productiemiddelen in handen hebben. Een proces van ‘vervreemding’ in de arbeidsrelatie, een uitholling van menselijke aspecten van het werkleven ten gevolge van de ‘verdinglijkende’ dynamiek van de markt, aldus Marx.
Hij analyseerde dit op basis van concrete voorbeelden als een dialectisch proces van ont-eigening (vervreemding) van het product en de productiemiddelen van het arbeiden dat voorheen een integraal proces was. Door de fabrieksarbeid werd het sociale weefsel van het gildestelsel ontwricht. Het kapitalisme ontwikkelde zich tot een, op negatieve vrijheid (het ‘vrij zijn van’, niet ‘tot’) gestoeld neoliberalisme met een eendimensionaal gezicht.
Marx’ oproep het proces van zelfvervreemding te keren en het afgenomene weer toe te eigenen mag op details, gezien de veranderde maatschappelijke context achterhaald zijn, in essentie lijken de woorden veeleer visionair en meer dan ooit te gelden. De arbeider noemen we nu werknemer, die in een gefragmenteerd proces van productie diens eigenaarschap van het professionele handelen steeds meer uit handen heeft gegeven.
In ethisch opzicht betekent dit dat zowel de professionele als de collectieve verantwoordelijkheid uitgehold raken: als werknemer heeft de professional de door anderen bepaalde protocollen en werkregels op te volgen. Marx betitelde het aan dit economische onteigeningsproces ten grondslag liggende waardensysteem als een ‘warenfetisjisme’ en riep de arbeiders ‘uit alle landen’ op tot onderlinge solidariteit en strijd tegen dit ontmenselijkende systeem. Marx’ analyse lijkt mij als oproep tot eigenaarschap van professionele praktijken verre van achterhaald!
Een magische verdwijntruc
Paradoxaal genoeg gaat achter het geschetste historische proces van verharding op de neoliberale markt een proces van vervluchtiging en digitalisering van de handel schuil. Na het loslaten van goud als tegenwaarde voor de waarde van geld, verdwijnen de verhandelde goederen en waren steeds meer achter de manipuleerbare waarde van beurskoersen, virtueel geld en schimmige economische constructies.
De werkelijkheid van het opgebouwde pensioen of van het financiële verzekeringsproduct kan als ‘sneeuw voor de zon’ geheimzinnig verdwijnen. Er blijkt geen huis verhandeld te zijn maar een ten opzichte van de aangeboden waarde verdrievoudigde hypothecaire schuld. Er is geen arbeidsrelatie meer maar een economisch verstandige beslissing van een organisatie of bedrijf zich te ontdoen van een hoeveelheid ‘fte’. Een reken- en taalspel staat aan de wortel van ongelijkwaardigheid in ruilhandel!
De verhandelde diensten en middelen worden verkocht als ‘waar met waarde’ maar zijn veeleer schimmen van dode cijfertjes. Herrezen uit de dood nestelen ze zich tussen mensen: de statistische wetten komen op de voorgrond en hebben meer geldingskracht dan de morele wetten en sociale relaties tussen wezens van vlees en bloed.
De rekensommen definiëren nu de menselijke verhoudingen; een wisseltruc van de morele en de economische equivalenten van schuldeiser en schuldenaar. De hypotheekbezitter waant zich een huizenbezitter maar is eigenlijk schuldenaar. De hardwerkende professionals in de zorg en in het onderwijs wanen zich medespelers in het sociale contract maar blijken plots ‘boventallig’ en tellen niet meer mee.
Het economische taalspel werkt magisch: het laat de existentiële en morele dimensie van relaties en daarmee van mens-zijn verschrompelen en economiseert en digitaliseert de daadwerkelijke waarde van arbeid en verhandelde waar.
Het meest schokkende is dat we de magische verdwijntruc echt geloven: wat van oorsprong immaterieel en dienstbaar is ― de rekensommen van de beklonken ruil ― krijgt een werkelijker bestaan boven menselijke verhoudingen en materiële handelswaar, voedsel, huizen en roerende goederen! Het gevolg is dat we collectief in een schimmenwereld leven, met alle bijverschijnselen die zo’n duistere onderwereld eigen is.
Het economische verraad van morele en sociale conventies
Op de (neo)liberale markt raakt de werkelijke relationele basis van de rekensommen, het menselijke aspect van de ruilhandel (de sociale en morele conventies), steeds verder op de achtergrond. Dat is, bezien vanuit de deugdethische analyse van Nussbaum (2001), een verraad! Het (geld)middel is het doel geworden (winstmaximalisatie) en de cijfers van de hypothecaire schuld zijn harder dan de baksteen van het huis.
Het ‘economische verraad’ is weliswaar met verschillende termen geanalyseerd,― Marx’ ‘warenfetisjisme’, ‘kolonialisering van de ‘leefwereld door de systeemwereld’ (de op Gadamers theorie van het ‘kommunikativen Handeln’ gebaseerde sociologische analyses van Kunneman, 2009), het pleidooi voor een basisinkomen (Bregman, 2014) en kritiek op ‘het economisme’ (Klaver, 2015). Alle auteurs wijzen op een sociale verliesrekening ten gevolge van de dominantie van economische boven menselijke aspecten.
Hoewel het dominante neoliberale discours voor praktisch en concreet doorgaat, is het dat eigenlijk juist niet: virtuele producten en rekensommen komen in de plaats van daadwerkelijk ervaren menselijke verhoudingen. Het statistische gegoochel en economische muggenziften achtervolgt mensen als schimmen uit de onderwereld. Het vervluchtigt de werkelijke betekenis van menselijke verhoudingen en waarden. Precies andersom eigenlijk als de homo economicus ons wil doen geloven! Vanuit diens ‘harde’ realiteit heet aandacht voor werkelijk ervaarbare existentiële en morele kwaliteiten van arbeidsrelaties en samenwerking ‘soft’, naïef of utopisch.
Het economische schimmenrijk
Een schimmenwereld is, zoals we in de oude mythen en religies kunnen lezen, voor veel mensen een hel en voor de begenadigden ― goden en godinnen, de happy few ― een paradijs. Want zo schimmig en virtueel de verhandelde producten en de economische afspraken door de kleine lettertjes en (gebrek aan) voorkennis zijn, des te concreter, harder en schrijnender zijn de reële effecten voor de kleine spelers op de markt.
Zo lijkt mij de economie die dit grensverkeer tussen onder- en bovenwereld becijfert op gelijke voet te staan met archaïsche kunsten als magie, alchemie en religie. Daarom kunnen de reële effecten van de economische virtuele handel alleen plaatsvinden door een geloof in die schimmige constructies en ‘virtuele deals’.
Ligt in dat geloofsaspect en de ‘magische’ (dé)materialisering van concrete menselijke naar virtuele economische waar(den) en vice versa, mogelijk ook een sleutel voor een omkering?
Zouden we de economische schimmenwereld een menselijk nieuw leven kunnen inblazen door te herbronnen, door terug te gaan naar de mythe van haar ontstaan?
In de spiegel der mythen
De wetenschap van de economie die als ‘oikonomos’ ofwel huishoudkunde is ontstaan, zou in verbinding met haar filosofische en mythische oorsprong, weer aandacht kunnen geven aan de menselijk aspecten van economisch ruilverkeer.
Dit vraagt praktische wijsheid, die het juiste toedelen van goederen en diensten in dienst stelt van een hoger ‘goed’: levensgeluk, rechtvaardigheid, menselijke waardigheid. Deze menselijke kundigheid ziet het economisch inrichten en doorreken van ruilverkeer als een afgeleide van het cultiveren van deugden die leiden tot een goede samenleving, tot een gelukkig samenleven in ‘het grote huis’.
Richtinggevend voor de economie zou aldus ‘het goede’ in ethische zin zijn, gevoed door visies op het rechtvaardig bestieren van de (macro-, meso- en micro) huishouding. Losgeslagen van de filosofische moederkoek ― dat wil zeggen van de liefde voor de godin van wijsheid, Sophia ― lijkt ze nu vooral te worden bestierd door Hades en de wetten van het schimmenrijk met de dode geesten van kleine lettertjes en cijfertjes.
Het grensverkeer tussen onder- en bovenwereld
Net zoals de Griekse mythe van Orpheus en Euridycé laat zien, is het lastig uit de onderwereld terug te keren wanneer men er eenmaal in zit. De dood van een neerwaartse spiraal regeert er, het elkaar doorverkopen van schulden via financiële derivaten en andere virtuele producten. Deze worden ingeruild voor huizen, goud, werkelijke arbeid en andere waardevolle natura van de aardse menselijke wereld.
De schimmige, van de moedergodin losgeslagen schuldenhandel ontheiligt de vruchten der aarde, zoals Hades Persephoné, dochter van Demeter en godin van de vruchtbaarheid, schaakte en daardoor het leven op aarde liet verdorren.
De spiegel der mythen toont een ijzeren natuurwet: de verstrengeling van (morele) schuld en (economische) vergelding. Er gelden natuurlijke morele wetten in het grensverkeer tussen onder- en bovenwereld. Het onderhandelen en verhandelen vraagt, net zoals het mythische grensverkeer, zowel het aangaan van een morele als een economische verhouding, volgens ‘de wetten van het huis’. Het vraagt een vereffening van de (morele) schuld teneinde de natuurlijke verhoudingen in balans te houden of weer te brengen. Veelzeggend is in die zin de munt die gestorven zielen hebben te geven aan de veerman Charon, om overgezet te worden over de Styx, de rivier die beide werelden scheidt.
Een levenskunstige spiegel en sleutel van liefde
De mythische verhalen vertellen over de menselijke verhoudingen en morele claims die ontstaan door het overschrijden van de grens met de schimmige onderwereld, op straffe van vergelding. In die symbolische spiegel zien we hoe de economische schuldenhandel ook een opstapeling van morele schuld betekent. De verhalen tonen wederkerigheid van ‘de wetten van het huis’, de regel achter de regels waarover niet kan worden onderhandeld, op straffe van het ineenstorten van ‘het huis’; het ondermijnen van het basisvertrouwen waarop alle afspraken zijn gebaseerd.
Misschien leert de symbolische spiegel der mythen ons nog iets meer, vertelt ze over ‘de sleutel van de liefde’, die tot een kanteling van de normale economische orde kan leiden!
Zoals de liefde van de zanger Orpheus voor zijn geliefde Eurydicé, die tot uiting kwam in diens hartverscheurende gezang, zelfs de goden van de onderwereld zachtmoedig wist te stemmen. Zozeer dat hij tegen de natuurwet in als levende ziel de Styx over mocht steken! Zijn gebrek aan vertrouwen, twijfel of zijn geliefde hem echt bleef volgen ook al hoorde hij haar voetstappen niet meer, zorgde er evenwel voor dat de ‘geldende regel’ weer ingesteld werd en de grens tussen onder- en bovenwereld gesloten!
Wat kan deze mythische ‘sleutel van de liefde’ ons leren voor het doen kantelen van de ‘normale neoliberale orde’? Wat betekent het dat ‘zachte’ krachten van liefde en vertrouwen plaats kunnen inruimen voor solidariteit en waardigheid? Wat zegt de spiegel der mythen (Fry, 2018) over het krachtenspel tussen de politieke orde en de niet te controleren internationale macht van de Wereldbank en andere economische wereldspelers?
Rating agencies zwaaien achter de politieke coulissen de scepter door met het economische keurmerk ‘triple A’ te zwaaien en daarmee het nationale bestuur via de begrotingspolitiek de maat te nemen. Zij verkrijgen macht niet op democratische wijze maar via schimmig gecijfer door hedgefonds, beurskoersen en machtige internationale accountancy bureaus.
Hoe ironisch is het dat het soevereine Griekenland, uit wier rijke cultuurhistorie ons begrip van goed bestuur en democratie afstamt, in 2011 dreigde failliet te worden verklaard in naam van die economische hegemonie!
De moneta-cratie
Achter de ‘fetisj’ van onze tijd, het organiseren van diensten in termen van ‘producten’, de overmacht van statistieken en ‘vinkjes’ in kwaliteitssystemen, verdwijnt de vraag naar het goede in een ethische zin. Ervaarbare kwaliteit bevindt zich in een existentiële laag en relationele werkelijkheid tussen mensen.
Zou de crux in het eerder aangehaalde opiniestuk uit het Franse blad, de aanklacht tegen de ‘gerontocratie’ in plaats van de ‘grijze bestuurders’ eigenlijk gericht zijn op de ‘homo economicus’ in ieder van ons? Is die denk- en handelwijze in zowel bestuurders als uitvoerders, zorgverleners en zorgvragers, studenten en docenten, professionals en managers, niet debet aan de omkering van de verhouding tussen middel en doel?
De aanklacht betreft dan de neoliberale uitholling van democratische en sociale waarden door een blind geloof in ‘de’ macht en in het anonieme geld, de ‘moneto-cratie’.
In het oude Rome werd de ‘moneta’ ofwel de munt in een heilige tempel geslagen, gewijd aan de godin Juno, heerseres van de hemelen.
Zou het huidige monetaire juk uit de schimmenwereld weer naar de bovenwereld onder een hemels bewind van wijze godinnen, Juno en Sophia, kunnen worden gesteld? De liefde voor deze laatste mythische figuur, de godin van de wijsheid, hebben we dan als metafoor aan te grijpen hoe ‘phronèsis’, praktische wijsheid en een moreel kompas als communitas te ontwikkelen (Muijen & Brohm, 2017).
Dit zou wel eens de sleutel kunnen vormen hoe de markt een menselijk gezicht terug kan krijgen door haar economische wetten weer in verbinding te brengen met menselijke relaties, ecologische en morele verhoudingen.
Glimpjes van een nieuwe economische orde?
Een nieuwe economische orde heeft zowel een ander denken nodig als een andere omgang met elkaar, met de ecologische ordening, met macht en met geld. In wezen is geld geen neutrale economische rekeneenheid, maar de (a)sociale en (im)morele smeerolie tussen mensen. De spiegel der mythen toont een wijze parallel tussen het morele en het economische ruilverkeer.
De omgang met schulden is een graadmeter van beschaving, van de kracht van vertrouwen als basis voor het verruilen van diensten en producten. Het appèl van ‘de ander’ (Levinas in Leijen, 2004, 144 e.v.) vertegenwoordigt zowel de basis voor een ethische als een economische gemeenschap. Antieke begrippen als het ‘gentlemens agreement’, het gegeven woord en de handdruk die een koop bekrachtigt, geven hier nog uitdrukking aan.
Zijn er glimpjes van een nieuwe economische ordening te bespeuren in de geschetste voorbeelden van sociale levenskunst en solidariteit (zoals het Broodfonds en crowd funding) die de antieke ‘communitas’ nieuw leven kunnen inblazen?
Een kleine beweging kan een grote verandering doen ontstaan. Wijffels voorziet een verschuiving in sociaaleconomische relaties op wereldschaal, gefundeerd in vertrouwen en een relationele ethiek (Wijffels, 2012).
Zou dit de sleutel voor een ‘pursuit of happiness’ met een sociaal gezicht kunnen zijn?
Het hoogste goed als graadmeter
In de geest van de beroemde uitspraak van Albert Einstein ― dat problemen zich niet laten oplossen vanuit hetzelfde kader waarin ze zijn ontstaan ― is er een ander perspectief nodig op geluk in werk, welzijn en welvaart in een globaliserende samenleving.
De realisering van levensgeluk als het hoogste goed ― zoals Spinoza, Aristoteles en andere filosofen dit concept opvatten ― vindt plaats langs een opklimmende trap van geestelijke en morele ontwikkeling.
Aan economische groei, zo wordt meer dan voorheen beseft, wordt een te hoge prioriteit gegeven. Zeker in rijke landen blijkt economische groei niet meer bij te dragen tot meer menselijk geluk. Boven een bepaald welvaartspeil impliceert economische groei niet meer welbevinden. Vandaar dat gezocht wordt naar andere en betere indicatoren dan alleen het bruto nationaal product om maatschappelijke vooruitgang te meten. Geluk als nieuwe indicator gooit in wetenschappelijke kringen tegenwoordig hoge ogen als complement van het bruto nationaal product om zodoende de kloof te overbruggen tussen objectieve indicatoren van welvaart zoals bnp en de subjectieve beleving van burgers.”
(Couwenberg, 2011)
Tegen de achtergrond van de filosofische diagnose van ‘de malaise van de moderniteit’ (Taylor, 2009) klinkt er van steeds meer kanten het failliet van de oude ‘pursuit of happiness’, die zich eenzijdig op economische welvaart oriënteert.
Een meerdimensionale benadering van welzijn, waarbij niet alleen kortetermijnwinsten maar ook de langere termijn en zogenaamde externe (sociale en milieu) effecten zijn meegenomen, vraagt een radicale kanteling van perspectief.
Filosofisch gezien verschuift het accent van het dichttimmeren van het sociaaleconomische verkeer vanuit criteria voor economisch gewin naar het herijken van het doel van welvaart (op het hoogste goed, levensgeluk); èn naar het gaan van een goede weg (het hoe van de ‘pursuit’) als koersbepaling naar dat doel.
In de volgende van deze reeks onderzoek ik hoe een volle visie op levensgeluk (Schmid, 2010) kan helpen een richting te wijzen voor die nieuwe ‘pursuit of happiness’. Richtinggevend daarin is het concept ‘het volle levensgeluk’, dat zowel materiële als immateriële, zowel spirituele aspecten als ethisch-politieke bewustwording omvat.
De complete literatuurlijst van deze serie is via levenskunst-en-levensgeluk-literatuur te vinden.
Noten
[1] Bron: Nuremberg chronicles
[2] Bron: Internet Archive book scanner
[3] Bron: Liberte-egalite-fraternite-tympanum-church-saint-pancrace-aups-var
[4] Bron: Ephesus
[5] Bron: CSA-50-dollars