Alles in een

0

Wim van de Laar

Uit: Tijdschrift voor yoga van de Vereniging Yogadocenten Nederland (VYN), juni 2016, www.yoganederland.nl

De Upanishads — de prachtige, poëtische en oerwijze bronteksten van India — verklaren de verwarde situatie van de mens en de wereld op een bijna speelse manier via de diverse scheppingsverhalen.

Zo verhaalt de Aitareya Upanishad over het allereerste begin, toen alles het Zelf was, louter één. Om redenen die altijd verborgen zullen blijven, besloot het Zelf werelden te scheppen. Zonder die wens zou er nooit iets geweest zijn. Na de werelden te hebben voortgebracht, broedde het Zelf het ei van de persoon uit. Uit hem maakte het de wereld ‘die ons omgeeft’. Zijn spraak werd vuur, zijn adem lucht, zijn ogen de zon, zijn oren de windstreken, het hart het denken, het zaad de dood. Het zijn de goden die de wereld hoeden.

Immense oceaan – foto Joke Koppius

De goden vielen vervolgens in de immense oceaan die dit bestaan is. Het Zelf onderwierp hen aan honger en dorst. Het voedsel voor de goden werd de mens en daarom namen de goden verblijf in hem. Vuur werd spraak en ging de mond binnen. Lucht werd de adem in de neusgaten, de zon werd het zicht in de ogen. Zo kreeg het totale bestaan, inclusief het Zelf dat Bewustzijn is, verblijf in de mens.

De scheppingsverhalen in de Upanishads zijn metaforen. Ze zijn bedoeld om licht te werpen op wie of wat je bent. Als de verwarring daarin verdwijnt, blijk je alles zelf te zijn. Daarmee verdwijnt het idee en het gevoel van afgescheidenheid. Vuur en spraak, zaad en dood, ik en ander, alles is ‘een’.
Wat gold als buiten, blijkt binnen. Op dat moment houdt strijd op en vallen de dingen toe en samen. Dan is er gezindheid ‘zonder verschil’. Waar je steeds naar uitreikt, is er al die tijd al. Aan de oorsprong van alles, aan het verhouden tot jezelf, tot de medemens en tot de wereld, ligt het Zelf. Dat is ten diepste wat je bent. En daarmee ben je alles.

Avatar foto

geeft les in yoga en meditatie. Niet alleen de ervaring van openheid en levendigheid die uit de beoefening van yoga verkregen wordt, maar ook de immense rijkdom van de yoga-filosofie — met bovenal het gegeven van vrijheid als het wezen van de eigen natuurlijke staat — is voor hem een dagelijkse bron van inspiratie. Daarin zijn hem de klassieke bronteksten (en de vertaling daarvan) zeer dierbaar: De Upanishads zijn door hem vertaald en toegelicht en hij werkt aan een nieuwe vertaling en toelichting van de Yoga Sutra’s van Patañjali.