Visies op vrijheid

0

Over samkhya en advaita

Wim van de Laar

Uit: InZicht, jrg. 24 (4) 2022, naar aanleiding van het boek Philip Renard (2022) Bevrijding. Amsterdam: Samsara Uitgeverij B.V.

De Indiase filosofie kent meerdere wegen naar vrijheid. De verschillen daarin liggen niet alleen bij hoe vrijheid binnen bereik komt — bijvoorbeeld door kennis, ascese, een meditatieve methode of als een gift van goddelijke genade — maar mede in wat vrijheid precies behelst. Aan de basis van de opvatting over vrijheid ligt een visie over wat werkelijk is. Vrijheid valt samen met de werkelijkheid, net zoals hun tegendelen dat doen.

Het onderscheiden van het werkelijke en het onwerkelijke, vooral waar het ‘jezelf’ betreft, is een sleutel tot vrijheid. Daarover bestaat over de hele linie overeenstemming. Dat geldt niet voor dat wat men beschouwt als de uiteindelijke werkelijkheid. Zo ligt die in devotionele kringen bij God en gaan vrijheid en vervulling gepaard met ‘onderwerping’ en overgave. Daarnaast bestonden ook in India van oudsher tradities die louter een materiële grondslag erkenden — de werkelijkheid als een krachtenspel van atomen.

Ik laat beide buiten beschouwing, want hier wil ik ingaan op twee andere tegengestelde zienswijzen: dualisme versus non-dualisme. De eerste wordt vertegenwoordigd door de samkhya(-yoga)-traditie, de tweede door die van advaita vedanta.

Onderscheiding en scheiding

Dualisme (dvaita) heeft niet van doen met warm en koud, genoegen en pijn, ik en ander. Evenmin mag je non-dualisme verwarren met een idyllisch gevoel van ‘één zijn met alles’. Dit soort voorstellingen komen juist tevoorschijn vanuit de verstrikking met dit bestaan, als je het zicht op de werkelijkheid al bent kwijtgeraakt.

Het dualisme van samkhya bestaat uit de onderscheiding van een ‘stoffelijke’ werkelijkheid naast de werkelijkheid van het zogenoemde Zelf. Er is een objectieve wereld en los daarvan een toeschouwer, het subject ‘daarbuiten’, dat louter Bewustzijn is. Ze zijn volkomen verschillend van aard. De ene is veranderlijk, samengesteld en eindig, de andere is voorbij vorm, homogeen, blijvend en onveranderlijk. Dat onderscheid is min of meer gemeengoed in het Indiase denken. Wat de dualistische opvatting kenmerkt, is dat deze twee werkelijkheden — het Zelf (purusha) en Oermaterie (prakriti) — niet alleen onderscheiden, maar ook absoluut gescheiden zijn. Bevrijding vereist een totale loskoppeling van de twee. Dan zie je de onafhankelijkheid (kaivalya) of het ‘apart staan’ van het Zelf. Het is hier waar samkhya schuurt en botst met de opvattingen van haar non-dualistische opponent.

De filosofie van advaita vedanta is dat er één allesonderliggende werkelijkheid is, Brahman. Voor advaita is de objectieve werkelijkheid een ‘schijnbare ontvouwing’ van het Zelf (of Brahman). De wereld en de persoon bestaan slechts relatief, dat wil zeggen in relatie tot Brahman. Brahman werpt ze op, maar blijft daarbij zelf ongewijzigd. Het motief tot schepping, zo dat er al is, laat zich moeilijk doorgronden. Er gaat een betovering van uit: terwijl Brahman allerlei vormen ‘projecteert’, verhult het zichzelf. Uiteindelijk is alleen Brahman werkelijk, dat is de ultieme waarheid. Al het andere — de manifestaties van Oermaterie — verschijnt daarin, maar is voorbijgaand, en daarmee onwerkelijk (maya).

De aanhangers van samkhya en advaita vedanta hebben stevige debatten gevoerd. Zo gaat samkhya bijvoorbeeld uit van het idee van satkarya, het ‘in elkaar bestaan’ van oorzaak en gevolg. Iets komt voort uit iets wat dat iets al in zich draagt. Uit zichzelf dus, niet uit iets anders. Oermaterie, ‘spul’, komt voort uit Oermaterie.

Oermaterie is ‘blind’, zonder bewustheid. Het Zelf is passief, ‘lam’, de stille getuige. Het kan daarom niets creëren — het is geen spul. Door zijn aanwezigheid echter geeft het Zelf, zonder iets te doen, wel een impuls. Schepping, zegt de Samkhya Karika daarom, is ‘als het gezamenlijk optrekken van een lamme en een blinde’. Dat beeld wordt elders voortgezet als de lamme op de schouders van de blinde klimt om samen een weg uit het ‘donkere bos’ te vinden. Een verwijt van advaita vedanta aan het adres van samkhya is dat Oermaterie onmogelijk zelfstandig kan opereren. Bewustzijn zet haar aan. Hoe kan ze iets creëren zonder die leidende aansturing? Hoezo is er dan sprake van een absolute gescheidenheid?

De rol van intelligentie

Om hun verschillen nader te verduidelijken is het nuttig te kijken naar de rol van het denken — of preciezer gezegd, die van intelligentie — bij bevrijding. Voor zowel samkhya als advaita vedanta is intelligentie namelijk het instrument daartoe.

Viveka Chudamani — Adi Shankara[1]

De Viveka Chudamani (verzen 186-187) omschrijft intelligentie (vijñana of buddhi) als een van de sluiers of verhullingen van het Zelf. Ze speelt een soort dubbelrol. Enerzijds staat ze, samen met de zintuiglijke vermogens, aan de basis van de creatie van de wereld, of het cyclische bestaan (samsara). Ze gaat daarin op en zegt: ‘Dit ben ik.’ Anderzijds beschikt intelligentie over het onderscheidingsvermogen dat die wereld doorziet en het Zelf herkennen kan. De Amrita-Bindu Upanishad zegt het zo: ‘Het denken is de oorzaak van gebondenheid, én van bevrijding. Als het zich hecht aan objecten, schept het denken gebondenheid. Als het zich heeft losgemaakt van objecten, voert het naar bevrijding.’ (Zie ook Viveka Chudamani 176.)

Intelligentie heeft dus een spilfunctie. Ze is de ‘plek’ waar de verstrikking met het idee van een persoon begint. Samkhya noemt deze creatie de ‘subtiele entiteit’ (linga). Ze is louter opgemaakt uit Oermaterie: intelligentie, ik-gevoel (ahamkara), vermogens, strevingen, kennis, karma, en zo meer. Er is geen spoor van Bewustzijn in te vinden.

Vedanta spreekt over het ‘individuele zelf’ (jiva), waarbij er juist sprake is van een mengeling van Zelf en persoon. Telkenmale benadrukt men hoe het Zelf zich bedient van een lichaam en ‘schuilgaat in het hart van alle schepsels’. Intelligentie — en bijgevolg de persoon — is in dit geval een verbijzondering (upadhi) van Bewustzijn. Ook hier is dus, in de vorm van ‘scheiding’ en ‘verhulling’, sprake van een verschil in opvatting. Een verschil dat zijn consequenties heeft als het gaat om bevrijding.

Adi Shankaracharya[2]

Bevrijding is de beëindiging van de oneigenlijke (en ogenschijnlijke) verwikkeling van het Zelf met wat het niet is, een individuele entiteit. Maar wie bevrijdt zich? Bewustzijn is immers al vrij. Je zou kunnen zeggen dat er een verschil is tussen vrijheid en bevrijding. Bewustzijn is vrijheid, altijd. Bevrijding gebeurt op enig moment, bij de persoon.

Omdat de persoon een creatie is van intelligentie, zo stelt samkhya, vindt bevrijding daar plaats. Gek genoeg bestaat deze uit de herkenning dat ze niet Bewustzijn is. Ze staat daarbuiten, behorend tot de andere, materiële werkelijkheid. Haar natuur is het vermogen van onderscheiding, niet van vrijheid. Ze bevrijdt zich van de misvatting dat ze dat wel in zich draagt, en van het lijden dat daaruit voortvloeit. Dat geeft ongetwijfeld een grote opluchting, maar niet de gelukzaligheid die met vrijheid verbonden is.

Voor advaita vedanta is het enige wat wezenlijk nodig is voor bevrijding de herkenning van het Zelf als de eigen essentie. ‘Dát ben Jij.’ Daarop wordt ook in de Viveka Chudamani steeds gehamerd. Verschillen kunnen bestaan, zolang je ze ziet voor wat ze zijn: een verschijnen in het verschilloze Zelf, dat daaraan voorafgaat. ‘Dit alles is Brahman.’

Samkhya en advaita hebben zo een andere invulling van bevrijdende kennis. Bij de een ligt die in het zien van een fundamentele scheiding (dualiteit), bij de ander in het zien van het niet verschillen in Bewustzijn (non-dualiteit).

Onvermengd en toch gerelateerd

De geschiedenis heeft samkhya in het ongelijk gesteld. Als zelfstandige filosofie heeft ze het ‘praktische’ onderspit gedolven en is ze in vergetelheid geraakt. Toch zijn veel van haar bevindingen en terminologie overgenomen door anderen, ook door advaitins.

Samkhya geeft — met de daarop gestoelde yogapraktijk van Patañjali — een waardevolle kijk op wat je kunt noemen ‘het schemergebied’, waar Bewustzijn en intelligentie moeilijk te onderscheiden zijn en de drang tot identificatie onherroepelijk opspeelt. Waar advaita gericht is op de herkenning van Bewustzijn als de uiteindelijke werkelijkheid — ‘Jij ben Dát’ — analyseren samkhya en yoga juist het niet-Dat. Ze onderzoeken de eerste rol van intelligentie, de beweging naar buiten. Als namen ze een omweg: je duidt wat je niet bent om, afvinkend en verder pellend, uit te komen bij wat dan uiteindelijk overblijft. Waar advaita primair wijst op het zien van het Zelf, ontleedt samkhya-yoga de wereld van valse identificaties, die die herkenning in de weg staan.

Yoga Sutra 2.1 en 2.2, Yoga Chitta Vritti Nirodha – Patañjali[3]

In de Yoga Sutra beschrijft Patañjali manieren om zowel de werkzaamheid van het denken als het bestaan van objecten te doorgronden. De normale activiteit van het denken wordt geminimaliseerd, zelfs tot stilstand gebracht. Wat dan ontstaat, is een ontspannen, constant en helder kijken. Dat is naar mijn mening de kern van de ‘inspanning’ en ‘onthechting’ die Patañjali als methode voorstaat: erbij blijven en opkomende valse identificaties steeds loslaten.

Als het denken in de hoogste toestand van ‘verzonkenheid’ (samadhi) is, geleegd van zichzelf, ziet het de dingen ‘zoals ze werkelijk zijn’. Intelligentie verkrijgt dan een dusdanige zuiverheid dat ze gelijkenis vertoont met het Zelf, in de zin dat ze vrij van invloeden is, ongeconditioneerd. Bewustzijn wordt onvervormd in haar weerspiegeld. Ze bestaan naast elkaar, onvermengd en toch gerelateerd. Je zou het, naast dualisme en non-dualisme, een duolisme kunnen noemen. Intelligentie is onverminderd een object van Bewustzijn. Dat onderscheid blijft, maar je mag intelligentie vanwege haar kennende kwaliteit een uniek object noemen. Háár onderscheidingsvermogen maakt bevrijding mogelijk. Dat blijft een wonderlijk, mysterieus gegeven. Je bént Bewustzijn. Voor dat besef echter ben je, binnen de huidige situatie van verstrikking, afhankelijk van intelligentie.

Noten

[1] Bron: Vivekachudamani (8e eeuw) — Adi Shankara, foto Ms Sarah Welch, Sanskrit manuscript, Malayalam script, a text traditionally attributed to Adi Shankara (700 to 750 CE) one of the classics in Advaita Vedanta literature
[2] Bron: Shri Adi Shankaracharya a famous Hindu theologian, founding the school of Advaita Vedanta
[3] Bron: Yoga Sutra 2.1 en 2.2, Yoga Chitta Vritti Nirodha (18e eeuw, Sanskriet, Devanagari script) – Patañjali, foto Ms Sarah Welch, Universiteit van Pennsylvania

Avatar foto

geeft les in yoga en meditatie. Niet alleen de ervaring van openheid en levendigheid die uit de beoefening van yoga verkregen wordt, maar ook de immense rijkdom van de yoga-filosofie — met bovenal het gegeven van vrijheid als het wezen van de eigen natuurlijke staat — is voor hem een dagelijkse bron van inspiratie. Daarin zijn hem de klassieke bronteksten (en de vertaling daarvan) zeer dierbaar: De Upanishads zijn door hem vertaald en toegelicht en hij werkt aan een nieuwe vertaling en toelichting van de Yoga Sutra’s van Patañjali.