Dialogen rond de speeltafel van het Levensvisiespel-4

0

Weesper filosofiekring

Heidi Muijen

Wijsheidsweb, 9 juli 2019, geschilderde symbolen Agnes Roothaan, foto’s Joke Koppius

deel 1 — deel 2 — deel 3 – deel 4

Tijdens de laatste twee bijeenkomsten in het voorjaar van 2019 hebben we als Weesper Filosofiekring de vijfde en de zesde spelronde van het Levensvisiespel gespeeld.
Deze spelronden staan in het teken van respectievelijk Ontmoetingen op de levensreis en Plaatsen van aankomst, het vinden van je bestemming.

Aan deze levensthema’s verbonden we enerzijds filosofische thema’s, onder meer aan de hand van een tekst van Martha Nussbaum — in: Dohmen, J. (red). (2002). Over Levenskunst. De grote filosofen over het goede leven. Amsterdam: Ambo. — ‘De universele aspecten van het menszijn’ en van Wilhelm Schmidt ‘Enkele fundamentele vragen over de levenskunst en het finale argument’.
Anderzijds gaven de symbolen op het speelveld en de filosofische perspectieven voeding voor persoonlijke reflecties op de eigen levensreis die we met elkaar deelden.

De vijfde spelronde, de Ronde van Ontmoeting

Slang, symbool voor ontmoeting op het speelbord Mens, ken je zelf!

Aan de symbolen van de ‘paarse kring’, Beproevingen op de levensreis, is op het speelbord een tweede kring van symbolen gekoppeld, aan de grens van de binnenste kwadranten met de natuurlijke elementen aarde, water, lucht en vuur. Die kring met zes symbolen zijn dieren en mythische wezens, die zich lijken te bevinden in een tussenruimte — de Adelaar, de Draak, de Heks, de Ezel, de Kat en de Slang — ter bespiegeling van het thema ‘ontmoetingen op de levensreis’.

Ter inleiding memoreerde ik twee bij het thema passende citaten van ‘de’ filosoof van het relationele:

Alle werkelijke leven is ontmoeting
In den beginne is de relatie.

Buber[1]

Verder denkend in dit spoor kun je een werkelijke ontmoeting karakteriseren als de bereidheid ‘de ander’ binnen te laten en ver-ander-d uit de ontmoeting tevoorschijn te komen. Kernachtig wijst deze filosoof — net zoals andere auteurs van de dialogische filosofie en het differentiedenken — op het belang anderen niet tot de eigen (denk-) beelden te reduceren; dat juist buiten de kaders ware ontmoeting plaatsvindt. Dat is niet alleen kentheoretisch van belang maar vormt ten diepste een ethische oproep de mens tegenover je recht te doen; uiteindelijk de werkelijkheid recht te doen. Hoe bijzonder en mooi is het dat Buber in diezelfde lijn van filosoferen alle levende wezens en ook (geestelijke) entiteiten zoals kunstwerken noemt. Dus ook een boom en een schilderij kun je als een ‘jij’ ontmoeten!

De vraag die centraal staat in deze dialoogronde voor iedereen ‘rond de speeltafel’:

“Wat betekent ontmoeting voor jou? Kun je je bijzondere ontmoetingen herinneren, die je leven hebben veranderd, in de zin zoals deze filosoof mogelijk zou kunnen bedoelen? Bespiegel deze vraag in de symbolen op het speelbord.”

De kunst van het ontmoeten

Heks, symbool voor ontmoeting op het speelbord Mens, ken je zelf!

Teneinde ‘de ander’ in haar of zijn anders-zijn te benadrukken zijn in het spel dieren en mythische wezens gekozen, ter symbolisering van de filosofische vraag:

“Ben je bereid dit wezen, dat thuis is in de mistige heuvels, de eeuwige sneeuw, het duistere woud, het moeras, het wilde water of in het treurwilgenwoud — dat waren de symbolische plaatsen van de 4e spelronde voor het bespreken van het thema van de vorige bijeenkomst — op die Plaats van Beproeving waarlijk te ontmoeten?”

Mooi vond ik tijdens deze 5e spelronde te ervaren hoe de deelnemers de dialoog voerden als reisgenoten in ‘het landschap van levenskunst’ op het speelbord.
Dit bleek uit de vrije associaties die zij allen gaven bij alle zes de symbolische wezens op het speelbord; niet alleen bij het wezen dat verbonden was aan de ‘eigen’ Plaats van Beproeving, waarop zij met hun speelfiguren stonden.

Kat, symbool voor ontmoeting op het speelbord Mens, ken je zelf!

Zo koos een deelnemer uiteindelijk de Heks vanwege het thema van sociale in- en uitsluiting! We spraken naar aanleiding van een persoonlijke ervaring ook over de actualiteit van ‘het uit de kast komen’, wat in het huidige homofobe klimaat echt een beproeving kan zijn. Daarna ook over historische voorbeelden, zoals de beruchte heksenprocessen: de verbranding van wellicht de wijze vrouwen uit de gemeenschap met kennis over kruidengeneeskunde.

Daarna kwamen we ook te spreken over het thema hoe, hand in hand met de sociale dynamiek van in- en uitsluiting, mensen door een collectief worden ‘gelabeld’.
Zo is de Griekse filosofie als ‘heidens’ bestempeld en de hellenistische leefwijzen waarin animistische en polytheïstische denkbeelden de mores bepaalden als ‘ketters’.

Bij het spel der verbeelding in deze spelronde is het eerst de vraag hoe de wezens door de deelnemers zelf worden gezien en benoemd! Is de Kat niet veeleer een muis of een ander knaagdier: een bever, eekhoorn of rat?

Draak, symbool voor ontmoeting op het speelbord Mens, ken je zelf!

Afhankelijk van ieders persoonlijke associaties is ook de betekenis van het wezen als symbool van ontmoeting anders. De Slang boezemt meestal eerst angst in; de Adelaar ontzag en de Draak, vanuit een westers perspectief, roept veelal negatieve associaties op (van vernietiging, symbool van het slechte in veel vertellingen zoals in ‘Sint Joris en de draak’, waarin vertelt wordt hoe het ‘heidendom’ overwonnen wordt).
Juist dan is het interessant er een ander perspectief tegenover te plaatsen: de draak als symbool van voorspoed en geluk vanuit oosterse visies, in het bijzonder in de Chinese mythologie.

Ezel, symbool voor ontmoeting op het speelbord Mens, ken je zelf!

De Ezel is voor velen een eigenzinnig wezen. Waar die associatie vanuit een conformistisch perspectief negatief is, kantelt de verwoording ‘eigen-wijs’ de betekenis in een positieve richting.

Het aanboren van ieders persoonlijke wijsheid in het bespreken van een levensvraag of een filosofisch thema is immers wat er rond de speeltafel in de afgelopen bijeenkomsten ervaarbaar was!

Zeer toevoegend was in mijn beleving hoe we elkaar beter hebben leren kennen door steeds weer op andere wijze vanuit de door de beelden opgeroepen persoonlijke verhalen met elkaar te filosoferen, al reizende door het ‘mythisch-filosofische landschap’ op het speelbord.

Soms werd in deze dialoogronde de kunst van betekenisgeving verrijkt met de reeds besproken betekenis van de Plaats van Beproeving uit de vorige spelronde. Door dit gegeven erbij te betrekken ontstond er weer een ander perspectief op de vraag wat ontmoeting voor iemand betekent.

Gevoel voor paradoxen en ambivalenties als levenskunst

Zo bleek ook aan het Moeras, vergelijkbaar met het dubbelzinnige van de Heks en andere wezens die zich ter ontmoeting aandienden, een ambivalentie te kleven. Deze bleek te maken te hebben met de mate van afstand, die je ervaart tot de beproevende plek.
In die zin kan dit gegeven van afstand en nabijheid ook symbolisch worden opgevat. De ambivalentie is dan een metafoor voor de levenskunst enerzijds geëngageerd in het leven te staan, betrokken op de mensen die men als reizigers in het labyrint van het leven ontmoet en zich onder te dompelen in de situatie waarin men (door de dobbelsteen, symbool van het levenslot ofwel het toeval) is gerold. De levenskunst is dan zowel letterlijk als figuurlijk: niet in het moeras vast te komen zitten of te verdrinken.

Adelaar, symbool voor ontmoeting op het speelbord Mens, ken je zelf!

Daarom gaat het bij de filosofische levenskunst anderzijds om het vermogen de situatie ook van een afstand en vanuit meerdere perspectieven te bezien. Dit in- en uitzoemen ten opzichte van de situatie en in relatie tot de anderen (en ‘het andere’, hetgeen er in de situatie op het spel staat) bleek eigenlijk een vertrouwde levenskunst te zijn, die spelenderwijs in deze dialoogronde werd verwoord aan de hand van ieders levenservaring.

Het dialogische perspectief van Buber is ook in dit verband de moeite van het citeren waard.

Filosofisch medicijn voor de dwang van systemen en cijfers

Leven we immers niet in tijden waarin de objectiviteitbias en het schermen met statistische ‘wetenschappelijke cijfers’ — die voor zichzelf zouden spreken, zonder een verhaal waarin er als mens verantwoording voor de conclusies over die cijfers is genomen — en de dwang van technologische en organisatorische systemen hoogtij vieren? Zo schrijft Buber (2003, p. 64):

“In ziekelijke tijden echter wordt de Het-wereld niet meer door de toestromende Jij-wereld als door levende stromen doorsneden en bevrucht: afgesplitst en stremmend heerst de Het-wereld als een reusachtig moerasfantoom over de mens. Doordat de mens zich schikt in een wereld van objecten die voor hem niet meer tegenwoordig worden, bezwijkt hij voor haar”.

De tekst van Nussbaum (p. 370) adresseert wat betreft de tijd- en plaatsgebonden taal van filosofen een belangrijk punt: wanneer we de antieke filosofische vragen en levensthema’s met eigen ervaringen verrijken en er eigentijdse taal voor vinden, zijn de inzichten nog even actueel en waardevol!
Zo heeft zij in dialoog met Aristoteles zijn ethiek geactualiseerd door tien voor de huidige burger herkenbare domeinen te benoemen, bijvoorbeeld (p.371):

“Iedereen moet zich op een of andere manier verhouden met de eigen sterfelijkheid, met de lichamelijke begeerten en iedereen moet kiezen hoe men daarmee omgaat.”

De tien domeinen — zoals lichamelijkheid, eigendom, sociale omgang, intellectuele waarden — monden uit in een elfde, namelijk het uiteindelijke doel praktische wijsheid (phronèsis) te ontwikkelen.

Boeiend hoe Nussbaum de categorieën die Aristoteles uitwerkte voor het ontwikkelen van een ‘ethos’ in de tijd van het Hellenisme teneinde bruikbaar weet te maken voor een eigentijdse deugdethiek.
Terwijl zij de relativiteit naar context onderkent geeft zij hiertoe, diens klassieke tekst becommentariërend, een soort transculturele en verbindende (existentiële) invalshoek (p. 372):

“In de Politica benadrukt hij dat alleen menselijke wezens beschikken over de ethische basistermen en begrippen, zoals rechtvaardig en onrechtvaardig, nobel en lafhartig, goed en slecht. Dieren èn goden zijn hiervan uitgesloten, want dieren zijn niet in staat deze begrippen te vormen en de goden kennen de ervaringen van begrenzing en eindigheid niet die het kader vormen voor een begrip als rechtvaardigheid.”

Martha Nussbaum[2]

Nussbaum is niet ‘idealistisch’ gericht op het vinden van contextloze universele categorieën, maar verwoordt juist een maatschappijkritische invalshoek (p. 373):

“Vrouwen werden eens beschouwd als verhandelbaar eigendom; nu zou men dit barbaars noemen.”

Zij hanteert hierbij geen revolutionaire veeleer een evolutionaire pen, volgens een Aristotelische ‘weg van het goede midden’:

“Anderzijds moeten rechtssysteem veranderingen niet te gemakkelijk maken. De weg naar het goede is namelijk niet eenvoudig te vinden, en de traditie is vaker een betrouwbare gids dan de heersende mode.”

De zesde spelronde van Aankomst: Plaatsen van Bestemming

Het existentiële gegeven dat een werkelijke ontmoeting de bereidheid vraagt zich aan de ander te laten veranderen, bespiegelden we in de laatste spelronde, aan de hand van de binnenste kwadranten op het speelbord met de vier ‘elementaire vindplaatsen van geluk’: aarde, water, lucht en vuur.

De thematiek die in deze dialoogronde aan de orde is, de ‘aankomst op de plaats van bestemming’, verwijst enerzijds naar de dood als het einde van de levensreis; anderzijds naar ‘eindigheid’ als een constante op de levensreis, als oproep tot levenskunst.

Hierbij is het de vraag: hoe goed om te gaan met dit basale en paradoxale gegeven? Namelijk, dat de bestemming van de levensreis reeds als gerichtheid bij de aanvang gegeven is, wat tijdens het reizen (innerlijk) oriëntatie geeft.

De dood als grens

Het vinden van ‘je bestemming’ kent daarom eveneens een betekenisvolle ambivalentie: het Heideggeriaanse ‘Sein zum Tode’ roept mensen op ‘het waartoe’ zij op aarde zijn (zowel individueel als collectief, bijvoorbeeld bij samenwerking in het kader van een organisatie) te leren gebruiken als een innerlijk kompas. Door wat zich in het leven aandient te bezien in het licht van de existentiële thema’s die ons als mensen met elkaar verbinden. Hoe mooi is het wanneer je werk hebt gevonden dat deugt en deugd doet; en collega’s met wie je zodanig samenwerkt dat het een bron van plezier en zingeving vormt.

De tekst van Wilhelm Schmidt herneemt het Heideggeriaanse motief van de eindigheid als aansporing tot zingeving en het ontwikkelen van een levenswijze die authentiek ofwel ‘eigenlijk’ is. Want waarom zou men zich anders überhaupt die moeite getroosten van het ontwikkelen van levenskunst?
Schmidt schrijft in dat verband (p. 380):

“Dood betekent niet noodzakelijk dat het leven in alle opzichten ten einde is, maar dat het in deze vorm ten einde is. De dood is een grens, maar hij bestaat niet ‘op zichzelf’- hij is afhankelijk van de voorstelling die je ervan hebt, en die is weer afhankelijk van de cultuur waarin je leeft. Alleen de moderne mens sterft in verschrikkelijke eenzaamheid, alleen voor hem is de dood de absolute grens van het leven, alleen voor hem markeert de eigen dood de ‘eigenlijkheid’.”

De tekst van Wilhelm Schmidt werkt inspirerend het existentiële thema van de eindigheid van het bestaan ook vanuit historisch en intercultureel perspectief te bezien; als resultaat van een collectieve vorm van betekenisgeving.

Rituelen rond dood en begraven, cremeren zijn transcultureel (existentieel) — hoe precies vormgegeven is cultureel contextueel ingevuld — Zoroastrische begraafplaats in Yazd (Iran), foto Joke Koppius

In de dialoog tijdens deze spelronde bespraken we een actueel voorbeeld: het gegeven dat er wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan naar het eeuwige leven in een letterlijke zin!
Geeft dit voorbeeld niet precies de kleur van de huidige context aan, zoals Schmidt in dit citaat lijkt te bedoelen, van de ‘westerse postmoderne cultuur’? Postmodern heeft hier zowel de betekenis van ‘na’ de periode van de moderniteit als dat het verwijst naar tendensen van collectief betekenisverlies en nihilisme.
Zoals het verlies van de existentiële betekenis van de dood, dat Schmidt scherp verwoordt (p. 380-381):

“Als de dood niet bestond, zou je hem moeten uitvinden om te voorkomen dat je een onsterfelijk saai leven leidde, dat eruit zou bestaan dat je het leven eindeloos uitstelde. Vandaar het beamen van de begrenzing: om het leven niet zomaar te laten verglijden maar het werkelijk te leven zolang het duurt. Ietwat overdreven gezegd: levensvreugde is te danken aan de grens van de dood. Filosoferen is leren leven in het bewustzijn van die grens.”

Zo stond de laatste spelronde zowel in het teken van culturele voorbeelden hoe met de dood en de menselijke eindigheid om te gaan, als van ieders persoonlijke levenskunst in dat opzicht. Interessant moment in de dialoog vond ik de opmerking dat de jongeren in onze kring wat dit betreft daar anders in zouden staan dan de ouderen. Ondanks het herkenbare van dit gevoelen, leek een gedeelde persoonlijke ervaring dit ogenschijnlijk evidente gegeven juist tegen te spreken. Hoe ingrijpend blijkt de confrontatie met de dood van een broertje of zusje in de kindertijd te zijn, wat aanzet tot levensvragen en een diep besef geeft van het onbegrijpelijke en onzegbare dat heeft plaatsgevonden. Dat die herinnering decennia na dato ontzaglijk betekenisvol blijft, lijkt te wijzen op het in-grijpende van de dood, ongeacht leeftijd, als misschien wel de meest basale existentiële ervaring:

Hoe het leven goed te leven in het aangezicht van de dood? Wat betekent de dood, die juist mij persoonlijk treft, ook als het iemand anders uit mijn omgeving aangaat, wat mij op mezelf terugwerpt? Ik heb er zelf een antwoord op te vinden; alle woorden en inzichten van anderen (hoe fraai ook verwoord) ontslaan mij niet van de oproep er zelf betekenis aan te geven, uiteindelijk te antwoorden met mijn eigen leven; met het eigen handelen een respons te geven…

Een paradoxaal gegeven, dat een diep besef van de dood juist ook geboren wordt door ervaringen in de kindertijd. Dat door die paradox juist de samenhang van leven en dood in beleving komt.

De kunst van het omdraaien

Het gegeven van de paradoxale samenhang tussen leven en dood resoneert met andere thema’s uit het Levensvisiespel, bijvoorbeeld hoe ‘het spelen’ in een filosofische zin, meer is dan ‘een spelletje doen’.
Dit is door Huizinga in zijn cultuurhistorische studie over de spelende mens[3] uitgewerkt. Daarmee kunnen we een verband leggen met het thema van de (levens)kunst van het omdraaien!

De tol in het mythisch-filosofische bordspel symboliseert het kunnen spelen en de kunst van het omdraaien

Het spelen als kunst en de kunst van het omdraaien is tijdens de spelronden ook letterlijk te zien bij het laten tollen van de tol op een speelveld, zoals ‘Het filosofisch Kompas’, waarmee spelers bij de start van het spel de keuze voor een element en een startpositie toegespeeld krijgen. Deze tol toont, bij voldoende gegeven energie door degene die de tol laat draaien, ‘vanzelf’ hoe ze zich omdraait en verder draait op het steeltje van de tol.

Joke Hermsen heeft in haar boek[4] de Kairotische kunst verwoord de dwang van de kloktijd, die onherroepelijk doortikt tot ‘het einde’ — gesymboliseerd door de mythische figuur van vadertje tijd ofwel Chronos — om te draaien. Dit doet zij met het mythische symbool van de jonge god Kairos en de kunst hem bij zijn haarlok te grijpen. Zij interpreteert dit beeld als het stichten van een cultuur van bevlogenheid en de utopische hoop op een betere tijd, door met gevoel het juiste moment voor verandering aan te grijpen.
Ook de filosoof Buber verwoordt een omdraaiing van het ‘normale’ begrip van ruimte en tijd (p.14):

“Zoals het gebed niet in de tijd is, maar de tijd in het gebed, het offer niet in de ruimte, maar de ruimte in het offer — wie die verhouding omkeert, heft de werkelijkheid op — zo ook tref ik de mens, tot wie ik Jij zeg, niet aan in een ooit of een ergens.”

In deze laatste spelronde is er geen tol of dobbelsteen die bepaalt in welke situatie men op het speelbord terecht komt: de geworpenheid dient zich ‘vanzelf’ aan, zoals de weg volgt uit het zetten van stappen. De andere pool, het levensontwerp, vertegenwoordigt de vrijheid hoe daar betekenis aan te geven! Afhankelijk van de (toevallige, intuïtieve of rationele) keuze voor een van de vier elementen (aarde, water, lucht, vuur) bij de start van het spel, is er tevens voor een geluksrichting gekozen: door je koers te bepalen vanuit hoe je ‘in je element’ bent, komen spelers tenslotte uit bij ditzelfde element als ‘vindplaats voor elementair geluk’.

De Quintessence ofwel het vijfde element

De symboliek hiervan wijst zowel naar het onvermijdelijke vinden van ‘de plaats van bestemming’ door de innerlijke gerichtheid van het volgen van de weg. Alsook naar het doelgerichte (teleologische) gegeven waarover de (klassieke) deugdethiek leert. Namelijk dat het hoogste goed geen ‘waartoe’ meer behoeft, zoals wel het geval is bij andere aan te wenden middelen om gestelde doelen in het leven te behalen. Precies volgens het gezegde ‘dat de deugd haar eigen beloning is’. Het geluk waarover de klassieke filosofen schrijven is het realiseren van je bestemming, van ‘het waartoe’ je op aarde bent, dat je ‘vanzelf’ zal toevallen door te woekeren met je talenten.

De omgedraaide schelp in het mythisch-filosofische bordspel symboliseert het geheim van de quintessence

De speelfiguren werden daarom op het betreffende kwadrant in het midden van het speelbord geplaatst, waarop de natuurlijke elementen met behulp van kleuren en vormen iconisch zijn weergegeven (de aarde, het water, de lucht en het vuur). Zodra alle speelfiguren een kring daar omheen vormen, opent zich de schelp op het speelbord, als symbolisch gebaar van ‘het geheim van de quintessence’. Dat geheim duidt op de kanteling van ‘hebben’ naar ‘zijn’: in plaats van het streven naar geluk (hebben) nodigt het perspectief van de quintessence uit het eigen leven als het hoogste geluk te omvatten (als het ‘zijn’ zelf, Amor Fati zoals de klassieke filosofen het formuleerden).

De afrondende dialoogronde staat in het teken van deze wijsheid, voor iedere speler persoonlijk geënsceneerd doordat haar of hem een ‘wijsheidskaart’ toevalt. In het licht van de (poëtische of filosofische) wijsheid die op deze kaart staat, bespiegelden de participanten de reis over het speelbord, als symbolische spiegel voor de kunst de levensreis op een goede manier te ondernemen en te voltooien.

Gestolde en vloeibare wijsheid

Op elke kaart staat eerst een zin ter uitnodiging de wijsheid van het vijfde element (ofwel de quintessence) te herkennen in het samenspel van de natuurlijke elementen (ruimtelijk weergegeven als het centrum van het speelbord waar de vier kwadranten aarde, water, lucht en vuur samenkomen).
Deze ‘kantelende’ zinnen bovenaan de Quintessence kaarten luiden:

* Welk geaarde inzicht oogst je uit de reis?
* Welk beweeglijke inzicht stroomt je toe door de reis?
* Welk vrijzinnige inzicht licht op uit je reis?
* Welk heuglijke inzicht vlamt op uit de reis?

Dat er quintessence inzichten uit een samenspel van de natuurlijke elementen worden geboren, symboliseert de filosofie achter het spel: dat de existentie juist ook de dood, verlies, rouw, eenzaamheid en andere aspecten van eindigheid behelst; dat deze en andere grenservaringen zowel vormen van transcendentie als immanent in het natuurlijke samenspel te vinden zijn!

Quintessencekaart met een Roemi-wijsheid

Zo lazen de participanten aan de Weesper Filosofie Kring ten slotte de toegevallen Quintessence wijsheid aan elkaar voor en reflecteerden vanuit die spreuk, afkomstig van een filosoof of een dichter uit Oost of West, op de afgelopen reis over het speelbord.
Een voorbeeld van een toegevallen wijsheidsspreuk:

“Grenzen van de ziel zul je niet vinden, hoe ver je ook gaat en welke weg je ook bewandelt – zo diep is haar grond!”

Deze aan Herakleitos van Efese (circa 500 v.o.j) toegeschreven uitspraak bood een bespiegeling voor het in deze spelronde besproken thema van de eindigheid. In ons gesprek konden we de betekenis ervan beluisteren als iets dat hoogstpersoonlijk geldt voor het eigen leven enerzijds en anderzijds alle mensen aangaat als een belangrijk thema van levenskunst.

Voor de kunst het leven goed te leven geven (klassieke) filosofen zowel inzichten alsook aanbevelingen hoe die levenskunst daadwerkelijk als praxis te beoefenen.
En wel op een wijze die anders is dan religies doen, namelijk niet belerend maar zich verwonderend en onderzoekend. Terwijl tevens duidelijk wordt dat de paradox van het eindige leven en de oneindigheid, als aspect van de ziel waarover Herakleitos hier spreekt, toch verband houdt met opvattingen over onsterfelijkheid van de ziel, over leven en dood en de vraag naar een hiernamaals.
Deze vragen zijn in religieuze leerstelsels evenwel bevroren tot dogma’s, terwijl de levenskunst van het spel Mens, ken jezelf deelnemers uitnodigt de inzichten weer vloeibaar en levend te maken in dialogen ‘rond de speeltafel’!

Noten

[1] Buber, M. (2003). Ik en jij. (vertaald door Marianne Storm). Utrecht: Erven Bijleveld, p. 17, 24.
[2] Bron: Martha Nussbaum
[3] Huizinga, J. (2008). Homo ludens. Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur. Amsterdam: Amsterdam University Press/ Athenaeum Boekhandel Canon.
[4] Hermsen J.J. (2014). Kairos. Een nieuwe bevlogenheid. Utrecht/ Amsterdam / Antwerpen: Uitgeverij De Arbeiderspers.

Avatar foto

van Thymia, filosofische praktijk voor levenskunst en creatieve ontwikkeling te Weesp heeft in 2016 de Stichting Quest for wisdom foundation opgericht. Het eerste project van de stichting is de digitale spelvorm game Quest for wisdom. Als tweede project wordt het Wijsheidsweb ontwikkeld. Heidi Muijen is ontwerper van het filosofisch-mythische bordspel Mens, ken je zelf en van de ont-dekkende dialoogvormen Wat is de kwestie?-Wat is de questie!.

Schrijf een reactie