Wim van de Laar
Uit: Tijdschrift voor yoga van de Vereniging Yogadocenten Nederland (VYN), september 2017, www.yoganederland.nl
Soms betrap ik mezelf op de wat kinderlijke misvatting dat de maan licht geeft van zichzelf. Zeker als de hemel helder is en de maan groot en vol, kan ik dat even denken. De zon is ook uit zicht, zou je kunnen zeggen, dus de illusie is dan gemakkelijk gewekt. Wie alleen de nacht kent, zou niet de zon maar alle andere hemellichamen als lichtbron zien. Zo iemand noem je onwetend, want hij heeft geen besef van het bestaan van de zon.
Er is nog iets geks. Was de zon de enige planeet in een verder lege ruimte, dan zou die ruimte volkomen duister zijn. Zonder weerkaatsing zie je niets. Je merkt het licht van de zon pas op als het ergens op valt. In onze beleving is hét ‘object’ waardoor de zon zich op die manier kenbaar maakt, de maan.
Zon en maan scheppen zo samen een werkelijkheid, ook in metaforische zin. In de Upanishads verbeeldt de zon (surya) Bewustzijn en staat de maan (chandra) voor het denkvermogen of, wat ruimer geïnterpreteerd, voor jezelf als persoon in deze wereld. Het licht van Bewustzijn weerkaatst in het bestaan van iets of iemand. Iemand als jij, of iemand naast je.
Als je denkt dat de maan de zon is, beland je in de nacht. Bewustzijn verdwijnt uit zicht en de persoon wordt tot iets wat hij niet is. Volgens de Upanishads ben je de zon en is de maan uiteindelijk een illusie. ‘Illusie’ wil zeggen dat je iets een bestaan toekent wat het op die manier niet heeft. De maan is niet de zon.
Dat wil niet zeggen dat de persoon niets is. Hij is alleen niet dát. De zon is de bron, de maan haar weerschijn. Als persoon kun je dus heel stralend zijn, maar het eigenlijke licht komt heel ergens anders vandaan.
[1] Bron: Grote Weerschijnvlinder – foto Ocrdu