Onmetelijke Eenzaamheid

0

Heidi Muijen

Boekbespreking over Eenzaamheid als mogelijkheid tot zelfwording en zinvinding. Verschenen in 2014 bij Eburon te Delft. ISBN: 978 90 5972 9087.
Oorspronkelijk verschenen in: Filosofie en onderwijs, Jaargang 26 nr. 1, januari/februari 2016

Het meten en het weten van eenzaamheid

Die ingetreden eenzaamheid moet dan niet bestreden maar betreden worden (p. 15)

Bijzonder hoe de auteurs Jorna en Voois eenzaamheid als onderwerp van hun boek niet objectiverend benaderen, maar volgens de wijsheid van dit citaat: eenzaamheid als iets wat zich ongewild aandient op de levensreis. Met de keuze die onwelkome gast toe te laten of niet. In de metafoor van het citaat: het onherbergzame oord op de reis te betreden of te ontwijken.

De lezer die het boek ter hand neemt zal kennis maken met eenzaamheid als betekenisvol fenomeen in het proces van menswording en in de professionele kunst mensen in dit proces te begeleiden.

Voor mensen die zich willen versterken met voeding voor de ziel is dit in 2014 verschenen boek aan te bevelen. De smaakvolle combinatie van filosofische beschouwingen, professionele handreikingen en ervaringsmateriaal maken het ook tot een studieboek voor studenten, docenten en professionals in het sociale domein.

Op het kaft van het boek zien we een treffende verbeelding met de titel Cards House, een olieschilderij van Ekaterina Panikanova uit 2008: een jonge vrouw zit geboeid naar een kaartenhuis te kijken. Daar ziet zij hoe een drietal kleine mannen met een vlindernet door het kaartenhuis rennen, terwijl de vlinder zelf op het dak is neergestreken en zich niet laat vangen.

De ziel als vlinder

Het beeld toont waar het de auteurs om te doen is: de vlinder als symbool van de ziel is de vlindervangers te slim af en kan niet als object gepakt worden. Zo ook onttrekt zich de diepte van de ziel, die zich als eenzaamheid kenbaar maakt, aan objectivering. Om de ziel in haar eigenheid te zien is een andere benadering nodig. Veeleer een fenomenologische, zoals de vrouw belichaamt met haar open blik en beschouwende, geïnteresseerde houding.

De lezer die zich in het boek onderdompelt wordt getrakteerd op zorgvuldig uitgekozen citaten uit de literatuur: van cijfers van het RIVM tot getuigenverslagen van diep doorleefde eenzaamheid van onder anderen Hillesum en Eckhart. In het hart van het boek schetsen de auteurs relevante perspectieven op existentiële eenzaamheid van onder meer Otto Duintjer, Han de Wit en Carl Gustav Jung. Ook deze literatuurstudie is steeds in verbinding gebracht met de ervaring zelf als bron voor deskundigheid voor de praktijk van geestelijke begeleiding.

Ton Jorna heeft aan de wieg gestaan van de Universiteit voor Humanistiek en ook Willem Voois is jarenlang aan deze universiteit verbonden geweest. Zij beschikken daarmee over een grote deskundigheid en ruimte ervaring in het begeleiden en het opleiden van studenten tot geestelijk begeleider. De ondertitel van het boek ― eenzaamheid als mogelijkheid tot zelfwording en zinvinding ― karakteriseert het uitgangspunt dat dit fenomeen ons allen als mens aangaat. Die existentieel-fenomenologische benadering stellen Jorna en Voois tegenover gangbare sociaalwetenschappelijke studies en doelgroepen benaderingen in de zorg. In hun voorwoord zeggen zij ‘trouw aan de ervaring’ te blijven en narratief-hermeneutisch via de ‘trits innerlijke ervaring – verhaal – uitleg’ (p. 10) het geleefde verhaal primair te stellen en daarna pas de interpretatie.

Grote weerschijnvlinder[1a]

De auteurs gaan evenwel minder in op dergelijke methodologische aspecten van hun benadering. Wel omschrijven zij welke kwaliteiten en eigenschappen de begeleider en onderzoeker nodig hebben wanneer zij de ziel als vlinder niet willen vangen (in een web van woorden of wetenschappelijk net) maar haar rijkdom tonen en doorgronden.

Een wetenschap van de ziel (Jorna & Leget, 2015) die, anders dan gangbare reductionistische en instrumentele benaderingen, recht wil doen aan eenzaamheid als fenomeen, vraagt naast derde-persoonskennis ook eerste-persoonskennis. Daartoe achten zij drie aspecten van belang: het kunnen deelnemen, waarnemen en reflecteren.
Boeiend en congruent met de intenties van de auteurs is dat zij deze drie aspecten niet alleen zien als ‘competenties die je in aantoonbaar gedrag moet kunnen verantwoorden’ maar als zijnskwaliteiten. Degene die belast is met de zorg van de ziel van de eenzame mens èn zij die geestelijk begeleiders opleiden, dienen zich evenzeer te ontwikkelen àls mens. Eenzaamheid als een stil knagen aan de wortel van het menszijn maakt dat de hulpvrager en de begeleider uiteindelijk in hetzelfde schuitje zitten.

De af-grond van het bestaan

Wat begeleider en begeleide van binnenuit als mens met elkaar verbindt is het besef van de grondeloze grond van het eenzaam zijn. Daarbij moet ik denken aan Nietzsche’s afgrondelijkste gedachte van de eeuwige wederkeer:

Hoe zou het zijn als op een dag of in een nacht een demon je in je eenzaamste eenzaamheid nasloop en tegen je zei: ‘Dit leven, zoals je het nu leeft en zoals je het geleefd hebt, zul je nog een keer en nog ontelbare malen moeten leven; en er zal niets nieuws aan zijn, maar elke pijn en elk genot en elke gedachte en zucht en al het onzegbaar kleine en grote van je leven moet bij je terugkeren, en alles in dezelfde orde en opeenvolging — en zo ook deze spin en dit maanlicht tussen de bomen, en zo ook dit ogenblik en ikzelf. De eeuwige zandloper van het bestaan wordt telkens weer omgedraaid — en jij met hem, stofje van stof!’.

Die Fröhliche Wissenschaft ― Nietzsche (1984, p. 202)

Ook aan de existentiële opgave zoals Kierkegaard deze verwoordde als sprong uit de massa om ‘enkeling’ te worden. En de levensmoed de onherroepelijke dood onder ogen te zien als diepste zorg en zwaarste last van het bestaan, het Sein zum Tode van Heidegger. Evenwel net zo kenmerkend en ‘menselijk al te menselijk’ is de geneigdheid daarvan weg te lopen en weer in het men te vluchten, de zorg om het bestaan te vergeten. Door van de existentiële (af)grond weg te kijken van de verantwoordelijkheid als mens met het eigen leven een antwoord te moeten geven op de zin van het bestaan. Dit basale gegeven kan men in de waan van de dag vergeten. En bij verveling zich in de tegenhanger van ‘kicks’ te storten; of door onder de warme deken van de gezelligheid te kruipen.e

De eenzaamheid is onmetelijk

De vlinder verwijst naar de ziel: ze zijn beide even ongrijpbaar, maar ze verwijzen ook beide naar ontwikkeling (p. 18)

Bij de titel van het boek, het onmetelijke van eenzaamheid, kunnen we denken aan de enorme omvang van de problematiek. Of aan het gegeven dat die omvang lastig te meten is. De auteurs vatten de term nog radicaler op en bedoelen dat juist die broze vlinder kwaliteiten door een kwantitatieve benadering verloren gaan!

Dit gegeven van het ongrijpbare en kwetsbare van de ziel brengen de auteurs in verband met filosofische en religieuze perspectieven. Met het ontzagwekkende van het numineuze (Rudolf Otto) en met de innerlijkheid en ik-jij relatie, die Buber contrasteert met de ik-het relatie van de meetbaarheid door objectivering. Existentieel gezien is de onmeetbare eenzaamheid daarom een positief fenomeen! Het kwantificeren ervan door de objectiverende blik en instrumentele wetenschappelijke vangnetten reduceert eenzaamheid en miskent haar als weg naar de onpeilbare diepte van die ervaring.

Meten is weten, motto van de moderne wetenschapsbeoefening[1]

Hoewel de presentietheorie (Baart & Carbo, 2013) juist ook de eenzijdige instrumentele benadering en complexe problemen in de zorg aan de kaak stelt, plaatsen de auteurs een kanttekening bij het ‘presentiemeetinstrument’ van hoogleraar zorgethiek Anne Goossensen ondanks sympathie voor deze zorgethische benadering (p. 18-19).

Met hun radicale stellingname inzake het niet (kunnen/willen) meten van eenzaamheid onderstrepen de auteurs de betekenis van de innerlijke ervaring die zich in eenzaamheid schuilhoudt als kompas op de levensreis. De geestelijk begeleider doet er goed aan geen wonde op die pijnlijke ervaring te plakken doch haar betekenisvolheid centraal te stellen in de begeleiding en er recht aan te doen door er dialogerend betekenis aan te geven in ieders unieke levensverhaal. Deze existentiële benadering vraagt in plaats van kwantitatieve juist kwalitatieve methoden van onderzoek, en een met de innerlijke diepte van de ervaring overeenstemmende attitude van de begeleider.

Eenzaamheid als onpeilbare diepte

Als kennisbron voor professioneel begeleiders stellen de auteurs het zelfonderzoek van Etty Hillesum ten voorbeeld. Zij putten rijkelijk uit haar werk en uit andere ervaringsbronnen om passende woorden te vinden voor het beschrijven van eenzaamheid als existentiële ervaring.
Als theoretisch perspectief reiken zij een verhelderend onderscheid aan tussen twee zingevingsperspectieven (p. 56 e.v.), ontleend aan Herman Andriessen; een auteur die in de jaren ’90 met een aantal boeken bijdroeg aan visievorming over geestelijke begeleiding.

Natuur als primaire bron van zingeving[2]

Primair ontlenen mensen ‘vanzelfsprekend’ zin aan vervullende ervaringen in het leven, zoals in de liefde, door werk, in de natuur, door middel van kunst, enzovoort. In de tweede betekenis van het woord wordt ‘zin’ juist tot opgave door een breukervaring. Dan is het de kunst in het reine te komen met de gebrokenheid van het bestaan. Het ‘eerste’ zingevingsperspectief kan door ernstig lijden, verlieservaringen of andere noodlottige gebeurtenissen verloren gaan, wat de vraag naar een ‘tweede’ zingevend perspectief juist oproept en door begripsvolle aandacht te geven aan die ervaring kan er weer zinvolheid ontstaan.

Met hun boek Onmetelijke eenzaamheid willen de auteurs vooral bijdragen aan het ‘tweede’ perspectief op zinvinding. Eenzaamheid als het ondergaan van een breukervaring waaraan de zinvraag ontspringt. De afgrond van het bestaan dient zich aan wanneer het vanzelfsprekende (referentiekader, zingevend perspectief) in de ervaring stokt en vertrouwde en bekende (wetenschappelijke, religieuze, spirituele, morele,…) antwoorden niet voldoen. Een goede (geestelijk) begeleider zal de verleiding weten te weerstaan ‘in het gat’ te springen van verbrokkeling van oude zekerheden. Juist geen zekerheid bieden maar met lege handen er dichtbij durven blijven staan en het schrijnende verdragen. De begeleide diens existentiële nood te gunnen en een eigen zin te vinden, dat is de kunst van begeleiding zo beklemtonen de auteurs.

In dit vindproces past geen filosofische bespiegeling als wel ruimte geven aan de innerlijke noodzaak tot transformatie, een zielswending zoals Cornelis Verhoeven dit omschrijft. Op dit punt problematiseren de auteurs de bestaande maatschappelijke praktijken in de omgang met eenzaamheid, zoals in de ouderenzorg. Daar wordt eenzaamheid vaak weggeorganiseerd met sociale activiteiten en medicatie.
Juist daar zien zij de waarde van de geestelijk begeleider, die de ouderen kan helpen de ervaring niet toe te dekken doch er betekenis aan te geven. Het ont-dekken van eenzaamheid als bron van zingeving in het leven vraagt van de professional geen resultaatgerichte doch zijnsgerichte houding.

Een houding van het laten zijn van de eenzaamheid en de kunst zonder goed bedoelde adviezen, het levensverhaal van eenzame ouderen of jongeren en van mensen in een crisissituatie, te beluisteren. Dat is de begeleidingskunst en zielzorg waar Jorna en Voois voor staan: met lege handen en een luisterend oor dichtbij de eenzame mens te blijven.

Eenzaamheid als poort naar het zelf

Eenzaamheid als existentiële ervaring vormt een poort naar het zelf door middel van een zielswending of innerlijke transformatie. Dit brengen de auteurs (p. 38, 62) in verband met wat in religieuze en spirituele literatuur ‘synopsis’ ofwel het wijdere zien wordt genoemd. Ook met de wijsgerige houding en het verlangen naar ware kennis zoals verbeeld in Plato’s grotmythe.
Evenwel benadrukken zij een boeiend verschil met een traditionele visie op de zielswending. Het in de ogen kijken van de eenzaamheid is niet zozeer een poort naar een andere (transcendente) werkelijkheid, maar een veranderde verhouding tot de werkelijkheid, die haar anders laat verschijnen!

Met deze studie voegen Jorna en Voois zich in de wijsheidstraditie van de levenskunst en eenzaamheid als oproep tot het ‘ken uzelve’. Levenskunst kent een tweevoudige weg tot zelfwording in het verlengde van de twee zingevingsbronnen die de auteurs benoemen. Het zich bevrijden uit dwingende referentiekaders kan enerzijds langs de ‘positieve’ weg van levensvervulling geschieden; bijvoorbeeld vanuit een mystieke natuurervaring of door de beleving van het numineuze in de kunst. Anderzijds langs een ‘via negativa’ door een breukervaring, met het daarmee gepaard gaande verlies van bestaande zingevende kaders en door de existentiële eenzaamheid te omarmen.

Wat betreft eenzaamheid als weg naar zelfwording doet zich een principiële filosofische vraag voor naar de aard van dit ‘zelf’. De auteurs gaan hier mede vanuit hun professionele gerichtheid op de praktijk niet dieper op in. Toch lijkt mij deze vraag relevant voor het begeleiden van een eenzame ziel op de queeste in het labyrint van het leven. Want waar is de existentiële zoektocht uiteindelijk op gericht?

De lotusbloem als symbool voor het groeipad naar verlichting vanuit de duistere modder ― foto Joke Koppius

Betreft de levenskunst van zelfwording het vinden van een ‘authentiek ik’ (p. 66) dat zich aandient nadat alle schillen van vervreemdende kaders afgepeld zijn? Dan zou die authenticiteit (met humanistisch psychologische middelen) ont-dekt kunnen worden. Ook zou het kunnen gaan om een (via een narratieve benadering) (re)constructie van het zelf als levensverhaal. Dan wel om het vinden van een ‘hoger Zelf’ (transpersoonlijke psychologie, of een dieper, completer zelf via de dieptepsychologie). Dan komt het geestelijke begeleidingswerk dicht in de buurt van spirituele visies op de mens, waarbij het psychologische, innerlijke werk in dienst staat van de bevrijding van een goddelijke natuur of vonkje (christelijke mystiek) of het zich realiseren van de leegte achter alle vormen (oosterse mystiek, boeddhisme).

Mediale levenskunst

Ter verheldering van deze kwestie trek ik een parallel met een in hetzelfde jaar verschenen boek over mediale levenskunst door Giovanni Rizzuto (2014 a). Beide studies hebben een existentiële visie op het proces van zelfwording en zien de filosofische levenskunst zowel in het licht van een spirituele dimensie als een vorm van praxis (en in die zin vergelijkbaar met meditatie, geestelijke begeleiding en psychotherapie). Levenskunst als weg van bevrijding uit een vervreemdend bestaan naar een geworteld zijn en echt verstaan.

Daarbij wijzen beide boeken erop dat dit ‘echte’ verstaan een voller begrip van de werkelijkheid omvat. Dit zou je kunnen opvatten als een synthese van eerste-persoons- met derde-persoonskennis; van perceptuele met conceptuele kenwijzen, zoals Han de Wit (1987, p. 72 e.v.) een verbinding voorstelt van boeddhistische inzichten en kenwijzen met de analytische benadering van de westerse wetenschap in wat hij een contemplatieve psychologie noemt. Hiermee vergelijkbaar beoogt Rizzuto met zijn concept van ‘het mediale’ de empirische wetenschappelijke kennis en abstracte westerse filosofische levenskunst (lees zijn interessante polemiek met Joep Dohmen, 2014 b) te verbinden met Oosterse filosofie en praxis.

De Westerse filosofie en zelfs de filosofische levenskunst heeft zich in toenemende mate losgemaakt van de belevingswerkelijkheid van naar wijsheid strevende stervelingen. De herkenbare vragen van het leven en de metafysische vraagstukken over de ziel en de spirituele dimensie van een bevrijde staat van zijn, lijken taboe voor academische filosofen, vooral sinds de linguistic turn en postmoderne kritiek op de metafysica. Des te opmerkelijker dat deze auteurs het wagen de klassieke vraagstukken aan te snijden in de context van begeleidingswerk als existentiële vragen.

Een innerlijke tijdsruimte

Voor hun beider verwante ambities onderstrepen zij geen speculatieve gedachten te formuleren maar hun kennis te stoelen op een ervaringsgrond. Beide studies verbinden het echte verstaan aan een ‘postmetafysische’ benadering: de deconstructie van bestaande, dominante referentiekaders voor het openen van de weg van bewustwording om zich buiten of tussen kaders te durven begeven. Zij brengen deze afpellende beweging in verband met het betreden van een ruimte die verbindt (wat ‘re-ligio’ letterlijk betekent). Hierbij spelen nog andere kenvermogens mee dan alleen zintuiglijkheid en cognitie; in het eerder genoemde wijdere zien ofwel synopsis gaat het ook om verbeeldingskracht en liefdevolle intuïtie.

Boeddha (een van de 100-den boeddha’s en bodhisattva’s in de grotten van Bingling Si) — foto Joke Koppius

Dit pad van verlichting en verdieping van het kennen doet denken aan de amor dei intellectualis van Spinoza, die de hoogste vorm van kennis beschrijft als een liefde voor God ofwel de Natuur. Het ruimte maken voor een hoger inzicht of dieper begrip van de werkelijkheid vergt tevens van de naar wijsheid strevende ziel een andere verhouding tot de tijd te ontwikkelen. Hierbij zouden we kunnen denken aan Bergsons begrip van een innerlijk doorleefde met de natuur verbonden tijdsduur, de durée.
Zoals een uiterlijke oriëntatie in tijd en ruimte de klok en het kompas als instrumenten vereisen is er een innerlijk kompas (Muijen, 2007) ― volgens de metafoor uit de klassieke levenskunst ― nodig om zich af te stemmen op een innerlijke tijdsruimte (de ziel), waarin de werkelijkheid zich in haar diepte en volheid kan aandienen. De adequatio van het klassieke waarheidsbegrip is daarbij niet (alleen) naar buiten gericht maar vooral op een verbinding van binnenuit; zoals de unio mystica uit mystieke tradities!

Een boeiende parallel dient zich aan zoals Jorna en Voois (pp. 79, 82, 88) het proces van zelfwording interpreteren als een loskomen van een ‘oneigenlijk ik’ en dit in verband brengen met de mystieke egodood en een spiritueel ontwikkelingsproces. Het professionele werk in de wereld van het begeleidingswerk van de auteurs komt hier samen met hoe in de literatuur de spirituele ontwikkelingsweg is beschreven van het ontvankelijk worden voor stilte en het toelaten van een alomvattende liefde en de bereidheid verwachtingen en zelfbeelden los te laten.

Doordat de auteurs deze parallel niet filosofisch beargumenteren maar suggereren door middel van beelden en citaten uit de mystieke literatuur en aanduidingen zoals de ‘donkere nacht van de ziel’ (p. 94) laten zij als het ware in het midden hoe dit herboren zelf te denken. Het is hen immers niet te doen om een filosofische analyse van de aard en het ‘statuut’ van het paradoxale zelf dat door het loslaten juist gevonden wordt, maar om de ontwikkeling van een passende attitude en zijnskwaliteiten voor de praktijk van (begeleiden van) dit proces.

Een sfeer die een ontmoetingsruimte opent (Algarve) ― foto Joke Koppius

In dat kader onderstrepen zij het belang als begeleider present te blijven in de relatie en de eenzaamheid te verduren. Door het hierbij te laten benadrukken de auteurs het belang van praktische wijsheid en levende kennis in de geestelijke begeleiding als relationele praktijk. Zo blijven analytische geesten in een aporie achter wat betreft ‘het gestorven en herboren zelf’, verlangend het filosofische onderzoek voort te zetten.

Op dit punt volg ik Rizzuto’s suggestie het zelf veeleer als het gemoed of een sfeer te duiden; zoals hij het ‘het mediale’ als een ervaringsgegeven toelicht. Volgens hem dient het mediale zich van nature aan, net zoals onze in- en uitademing, wanneer men referentiekaders en zelfbeelden ontmantelt. Het mediale als tussenruimte transcendeert de individuele ervaring. Daarmee suggereert Rizzuto niet een transcendent domein, doch hij verlegt het accent van het individu naar de gemeenschap en het belang van de macrocontext. Dit geeft hij met de ondertitel aan: een interculturele polyloog.

Van eenzaamheid naar gemeenzaamheid…

Het feit dat de geestelijk begeleider er niet bij wegliep en dat hij het zich niet toe- eigende of ermee op de loop ging, emotioneel of deskundig, dat feit heeft voor mij het meest betekend. (p. 126)

Hiermee eindigt de studie van Jorna en Voois naar eenzaamheid. Het present blijven in plaats ‘ervan’ of ‘ermee’ weg te lopen horen volgens het citaat bij de kwaliteit van een helende ontmoeting van mens tot mens. Wanneer men in de veilige bedding (containment) van een ontmoeting de confrontatie met de bestaanseenzaamheid aangaat, verandert zij van kleur en gevoelslading in een betekenisvolle ervaring. Wanneer men de angst toelaat en eenzaam durft te zijn, betekent de kanteling van perspectief tevens het aanboren van de transformatieve kracht van eenzaamheid (p. 80).

Aan de hand van biografisch materiaal van Rilke, Armstrong, Bor, Hillesum, Rilke en Vandekerckhove tonen de auteurs hoe er met de aangegeven wending van de ziel een allesomvattende liefde kan ontstaan. De breukervaring breekt door de muren van veilige referentiekaders heen, waardoor de kans ontstaat de normale egocentrische gerichtheid los te laten en er ruimte ontstaat èn verbinding tussen ik en ander. Het ont-moeten is het onmetelijke in de eenzaamheid.
Het laten zijn van die mogelijkheid blijkt zowel voor de aan eenzaamheid lijdende mens als de (aankomende of gevestigde) professional in het werkveld tevens het meest lastige te zijn. Dit vraagt als begeleider niet weg te lopen van de onpeilbare diepte in de eigen ziel waar eenzaamheid loert. De moed alle instrumenten en kennis (professionele protocollen, modellen en concepten) los te laten en de ander binnen te laten. Zo worden de lege handen een ontvankelijke open ruimte.

De verwijzingen naar symboliek en wijsheid uit wijsgerige, religieuze en spirituele tradities zou een stoffig beeld van ouderwetse pastorale zielzorg bij de lezer kunnen oproepen. Niets is echter minder waar: het gaat in wezen om een revolutionaire herijking van het concept professionaliteit! Dit is in de zorg verbonden met de norm als professional afstand te houden tot de ander (cliënt, patiënt, gesprekspartner of hulpvrager). De auteurs herdefiniëren het begrip passend als ‘deelnemende professionaliteit’ (p. 39). In plaats van een gevulde professionele gereedschapskist en professionele afstand vraagt deze houding juist een nabij durven blijven met lege handen en open vizier een menselijke ontmoeting aan te gaan.

Het moeras als plaats van beproeving — uit Mens, ken je zelf

De auteurs hebben voor de wenselijke kanteling van een instrumentele naar een menselijke gerichtheid van professionele zorg en begeleiding waardevolle ingrediënten verzameld: het zien van de ander als mens, het binnen laten van de ander door open te luisteren naar het vertelde verhaal en responsief in plaats van bedacht of protocolair antwoord te geven. Uiteindelijk vormen het toelaten van het socratische niet-weten de drassige bodem voor het opbouwen van een wetenschap van de ziel en een adequate zielzorg. In plaats van eenzaamheid als sociaal probleem vanuit een veralgemeniserend perspectief trachten op te lossen, hebben de auteurs deze schijnbaar onwelkome gast present gesteld als unieke poort te worden wie je bent.

Er ligt evenwel nog een interessante vraag open hoe de radicale benadering van Jorna en Voois in maatschappelijk opzicht te verstaan. Betekent het ook een maatschappijkritische stellingname? De humaniserende benadering overstijgt ook het individuele perspectief en vergt een kanteling in het maatschappelijk bestel en de organisatie van de zorg!

Het belang van de maatschappelijke context agenderen de auteurs impliciet met het hekelen van de huidige culturele verwaarlozing van de ziel, getuige het materialisme, narcisme, conformisme, en het professionele vastklampen aan EBM (Evidence Based Medicine) protocollen en modellen, hoe verdienstelijk deze ook mogen zijn. Wellicht dient de introspectieve blik nog sterker naar buiten gericht op de context waarin de begeleiding plaatsvindt vanuit de vraag: wat is er in de context rond de begeleidingsrelatie nodig om de professionele relaties ook als een relationele praktijk te humaniseren? Zo kan de ‘deelnemende professionaliteit worden aangevuld met een ethisch-politiek bewustzijn en een maatschappelijke verantwoordelijkheid als professionals en zorgteam!

Hoe kan rond de begeleidingsrelatie binnenskamers op grotere schaal een vrije ruimte ontstaan voor cocreatie buitenskamers door buiten kaders te denken en handelen als managers en professionals samen?
Zouden de ingrediënten die Jorna & Voois bijeensprokkelden voor goede zorg voor de ziel ook kunnen bijdragen aan een weefsel van gedeelde sociale waarden voor het vormen van een zorgorganisatie als communitas met kringen van bekommernis (Nussbaum, 2014) rond de zorgbehoevenden èn elkaar als gemeenschap die goede professionele zorg verzorgt?

Sleutel op de Beeldendialoog Wat is de kwestie?-Wat is de questie!

Toch is ook een maatschappijkritisch perspectief op dit complexe vraagstuk alleen niet voldoende. Voor het daadwerkelijk vormgeven van relationele professionele praktijken lijkt mij de humaniserende existentiële praktijk van ontmoeting die Jorna en Voois beschrijven een onmisbare schakel! Ieder moment opnieuw is er een kans een echte relatie met een cliënt, patiënt, student, collega, manager, vreemdeling als mens aan te gaan.

Met die door Jorna & Voois aangereikte sleutel is het mogelijk de mens achter het rollenspel te zien en speling te creëren in het organisatiespel! Die sleutel past op het slot van het microniveau van het menselijke schouwtoneel die de macrocontext van fuserende en bureaucratische organisaties voor zorg kan bevruchten. Deze contexten blijven op slot zo lang we ze zelf niet ontsluiten door met elkaar echte (werk-)relaties aan te gaan en wederkerigheid in gemeenschappen te ontwikkelen.

  • Baart, A. & Carbo, C. (2012). De zorgval. Amsterdam: Uitgeverij Thoeris.
  • De Wit, H. (1987). Contemplatieve psychologie. Kampen: Kok Agora.
  • Jorna, T. & Leget, C. (red.) (2015). In wetenschap van de ziel. Delft: Eburon.
  • Muijen, H.S.C.A. (2007). Het innerlijk kompas: worden wie je bent! Levenskunst voorbij fundamentalisme en relativisme. In: (Roothaan, A. & Van Saane, J. (red). Wat is Wijs? Reflecties op spirituele vorming. Kampen: Uitgeverij Ten Have.
  • Muijen, H.S.C.A. (2015). Levenskunst & Levensgeluk, deel 6 in: Civis Mundi. 29, Thema 11; als serie verschenen op het Wijsheidsweb.
  • Nietzsche, F. (1984). Die fröhliche Wissenschaft. In: Werke II; Ulm: Ullstein Materialien.
  • Nussbaum, M. (2014). Politieke emoties. Waarom een rechtvaardige samenleving niet zonder liefde kan. Amsterdam: Ambo.
  • Rizzuto, G. (2014 a). Mediale levenskunst, een interculturele polyloog. Brussel: ASP.
  • Rizzuto, G. (2014 b). Joep Dohmen en het echec van de (westerse) levenskunst. In: Civis Mundi. 26, (thema 11).
Noten 

[1a] Bron: Grote Weerschijnvlinder – foto Ocrdu
[1] Bron: Klokkenmaker – still van video
[2] Bron: Narcissus poeticus – foto Tigerente

Avatar foto

van Thymia, filosofische praktijk voor levenskunst en creatieve ontwikkeling te Weesp heeft in 2016 de Stichting Quest for wisdom foundation opgericht. Het eerste project van de stichting is de digitale spelvorm game Quest for wisdom. Als tweede project wordt het Wijsheidsweb ontwikkeld. Heidi Muijen is ontwerper van het filosofisch-mythische bordspel Mens, ken je zelf en van de ont-dekkende dialoogvormen Wat is de kwestie?-Wat is de questie!.