Wim van de Laar
Uit: Tijdschrift voor yoga van de Vereniging Yogadocenten Nederland (VYN), september 2019, www.yoganederland.nl
Zolang je je kunt heugen, ben je er. Het is dé constante in je leven. Gek genoeg kun je, hoe graag je dat misschien ook zou willen, niet de vinger leggen op wat dat nu precies is: je zelf. Je kunt erop studeren, stilzitten, wroeten en vragen, maar jezelf proberen te vatten is als knijpen in strandzand.
Er is een eenvoudige oefening die je kan helpen om dat directe en tegelijk ondoorgrondelijke van het ‘zelf-zijn’ te ontraadselen. Kijk in de spiegel en stel jezelf keer op keer deze ene vraag:
‘Wie ben ik?’
Aanvankelijk komen er de vertrouwde aanduidingen: je uiterlijk, beelden uit het verleden, je ‘uniekheid’ en vast ook allerlei dingen die je liever niet zou zien. Waarschijnlijk wip je wat heen en weer, want wat je denkt te zijn verspringt nogal eens. Je kleurt jezelf in, maar op zeker moment kom je in het ongewisse. Je bent er wel, want je ziet jezelf. Het kijkt zelfs terug. Maar wie dat is, besef je dan, weet je niet. Misschien maakt dat onzeker, maar wat je eigenlijk ontdekt is dat je ten diepste ongrijpbaar bent. Tenminste, in beeld of taal.
Als je de oefening vaker doet, zo is de belofte, word je er steeds mooier op. De vastgezette beelden van jezelf verdwijnen langzaam naar de achtergrond en het ongrijpbare van jezelf neemt het over. Hoe meer zich dat toont, hoe ‘van-zelf-sprekender’ het voor je wordt om dát te zijn.
Deze onuitsprekelijke essentie van jezelf wordt in de Upanishads aangeduid met een hoofdletter: het Zelf. Er is natuurlijk dat andere zelf, de persoon, dat wat je concreet voor je ziet in de spiegel. Maar in de oefening is het alsof het ongekende zelf daardoorheen straalt. Het heeft geen vorm, maar het glanst in je ogen en het tintelt warm en aanlokkelijk door je hele lichaam.
Het Zelf laat zich niet vatten, maar woorden kunnen het ‘omkleden’. Vaak gebeurt dat via de ontkenning van iets anders en noemt men het ‘on-sterfelijk’, ‘on-geboren’, ‘tijd-loos’. Het is niet dit en ook niet dat. Een positieve omschrijving van het Zelf is sat-chit-ānanda, Werkelijkheid-Bewustzijn-Vreugde, met soms daaraan toegevoegd ananta, Oneindigheid. Deze vier zijn niet alleen een aanduiding op zichzelf, maar ook een bepaling van de andere drie. Vreugde is oneindig, Bewustzijn is vreugde, de werkelijkheid is Bewustzijn, enzovoort.
Maar zelfs als je zo zegt wat het is, blijft het ongrijpbaar. De kunst is te blijven kijken, terwijl de beelden stuk voor stuk oplossen. Eerst zie je je gezicht. Dan komt dat andere erdoorheen. Dan — plots — zie je alleen dat. En verschijnt op dat gezicht geheel onverwacht een stralende lach.
[1] Bron: Decalcomania Magritte, (Fair Use)