Wim van de Laar
Uit: Yoga Vizier, www.yoganederland.nl
Als kind deed ik een ander kind weleens ‘pijn’, of dat andere kind mij. Dan gaven we elkaar ‘schrikdraad’ door de onderarm te pakken en met twee wringende handen een tegengestelde draai te geven. Je schrok van de stroom, mede vanwege het plotse ervan, maar je werd er ook vrolijk van. Als iemand het nu bij mij zou doen, zou ik waarschijnlijk datzelfde plezier van toen ervaren. Of herbeleven.
Aanrakingen en andere prikkels laten zich in drieën te verdelen: ze zijn aangenaam, onaangenaam of voelen neutraal. Een streling valt meestal onder het eerste, een dreun onder het tweede, een groet op een receptie nogal eens onder het derde.
Het zijn indrukken. En indrukken zijn wonderlijke dingen, want ze kunnen zomaar een eigen leven gaan leiden. Als je met je duim in de onderarm drukt, krijg je even een deukje en een verkleuring, maar algauw trekt de arm bij en ziet hij er weer precies zo uit als net daarvoor. Alsof er niets is gebeurd. Maar is dat wel zo? En wat als je het meer met je nagel doet, of honderd keer achter elkaar?
Patañjali zegt in de Yoga Sūtra dat elke indruk in het denken wordt opgeslagen. Zo’n indruk geeft behalve zichzelf een gevoel mee, én de herinnering aan die beleving.
Doorgaans reageren we op indrukken die aangenaam zijn met begeerte. Die willen we graag nog een keer of langer laten duren. De onprettige willen we weghouden, en met neutrale indrukken doen we ogenschijnlijk niet zoveel. Daarbij ervaren we een soort van onverschilligheid.
Overigens kan het zomaar gebeuren dat we ook op (on)aangename indrukken een houding van onverschilligheid ontwikkelen. Je kunt dat best vaak zien gebeuren, in jezelf of om je heen. Je doet bij iets pijnlijks alsof het je niet raakt, gewoon omdat je dat lijden niet wilt. Het kan ertoe leiden dat je gevoelloos wordt, voor je eigen nood of die van een ander. De wereld is helaas vol van dit verschijnsel.
Alles wat je hebt meegemaakt, is ergens in jezelf vastgelegd en blijft zo latent aanwezig. In de Yoga Sūtra heet dat het ‘reservoir van karma’ (karma–āshaya). Daar zijn al die indrukken (samskāra’s) bijeengebracht. Iedere nieuwe ervaring appelleert aan een corresponderende eerdere indruk. Die indruk wordt dan een impuls of een trigger, die de oude belevenis terughaalt. Wat nieuw was, wordt dan algauw een herbeleving.
Zo ontwikkelt een mens zijn conditioneringen en neigingen in het leven. Indrukken zijn dus heel bepalend voor je wel en wee. Dat geldt niet alleen voor je ellendige buien, waarmee we ze meestal associëren, maar ook voor je welbevinden en alles waar je ‘goedheid’ bij voelt.
In de afbeelding van het boeddhistische levenswiel wordt het bovenstaande weergegeven in de plaatjes in de band van het wiel. In het zesde plaatje zie je twee mensen vrijen. Ze hebben ‘contact’. Uit dat contact komt ‘gevoel’ voort, een man met een pijl in zijn oog. Behalve op verblinding wijst dit erop dat gevoel maakt dat je opgaat in de belevenissen van aangenaam, onaangenaam en/of neutraal. Op het volgende plaatje zit die goede man aan de wijn, verslingerd aan ‘verlangen’. Hij is ten prooi gevallen aan begeerte, afkeer en onverschilligheid. Dat is zijn modus van leven geworden. De werelden binnen in het wiel, de zes bestaansrijken van lijden, zijn vanaf dat moment de verschillende leefwerelden (of zijnstoestanden) waarin hij zich moet zien te redden …
In het eerste deel van de Yoga Sūtra geeft Patañjali het volgende advies als het gaat om onze omgang met deze ‘ongemakken’ en het tot rust brengen van de geest:
‘Het cultiveren van vriendelijkheid bij vreugde, mededogen bij lijden, blijdschap bij goedheid en gelijkmoedigheid bij verdorvenheid leidt tot kalmering van het denken (I.33).’
Het boeddhisme heeft een soortgelijke boodschap. Als de wervelingen van je geest je helemaal ‘van het pad brengen’, als je verslingerd bent geraakt aan begeerte en afkeer, kun je proberen hun tegendeel toe te passen. In plaats van hebberig word je dan vrijgevig. Of je geniet oprecht van wat je naaste heeft, zonder afgunst of wedijver, zelfs al ben je hem of haar niet zo goed gezind. Je stapt over de schaduw van boosheid en eigen gelijk en ziet hoe de ander net zo worstelt als je zelf doet. Dergelijke ‘beoefeningen’ (want dat zijn het!) in het leven van alledag (want dat leef je!) kunnen je verlossen van je egocentrische houding, de tomeloze gerichtheid op jezelf. Méér misschien zelfs dan een weluitgevoerde āsana of een meditatie op een stille plek.
Wat je daardoor ook kunt gaan zien is dat het nu en het verleden verschillende dingen zijn. En dat het ene niet het verlengstuk is van het andere. Misschien ontdek je zelfs dat het verleden niet zo was als gedacht, en schud je een al te vaak herhaalde verhaal van je af. Het maakt de toekomst een stuk opener en avontuurlijker. Ach, een spiritueel leven, het klinkt zo mooi en wie verlangt er niet naar, maar het is niet per se makkelijk. We zien de vergezichten, maar de weg daarnaartoe is er een met hobbels en gaten.
Weten te leven met dit ongemak, daar word je op zijn minst een prettiger mens van.
[1] Bron: Bhavachakra, het boeddhistische levenswiel – kunstenaar onbekend