Maand November 2

0

Mensis November, slachtmaand, bloedmaand, smeermaand, reuzelmaand

Machteld Roede

januari 1, januari 2 en januari 3 — februari 1, februari 2 en februari 3maart 1, maart 2 en maart 3april 1, april 2 en april 3mei 1, mei 2 en mei 3 — juni 1, juni 2 en juni 3 — juli 1, juli 2 en juli 3 — augustus-1, augustus 2 en augustus 3september 1, september 2, september 3 en september 4oktober 1, oktober 2, oktober 3 en oktober 4november 1, november 2, november 3 en november 4 — december 1, december 2 en december 3

Versie december 2022, herzien oktober 2024

Het sterrenbeeld Schorpioen — Scorpius[1]

In november vallen de sterrenbeelden van de Dierenriem schorpioen (23 oktober-21 november) en boogschutter (22 november-21 december).

Lang voor onze tijdrekening onderscheidde men slechts zes sterrenbeelden. Bij de klassieke Romeinen was dan ook het sterrenbeeld Schorpioen dubbel zo groot, want tevens het sterrenbeeld Weegschaal was er deel van; gezien als de klauwen van de schorpioen.

In de middeleeuwen was scorpius een belangrijk sterrenbeeld voor de alchemisten. Hun zoektocht naar de ‘Steen der wijzen’ (Magisterium) — waarmee ze lood of ijzer in goud konden transformeren — kon alleen gebeuren wanneer de zon in het sterrenbeeld Schorpioen verbleef.

Voor de astrologen was scorpius de plaats van het ‘huis van oorlogsgod Mars.
Het sterrenbeeld zou vroeger ook Adelaar zijn genoemd. Huidige astrologen noemen bij hun karakterbeschrijvingen van schorpioenen daarom ook vermeende adelaar kenmerken.

De schorpioen

Schorpioenen zijn weliswaar kleine, maar opmerkelijke dieren. De ongeveer 1800 soorten en vele fossiele soorten behoren tot de Scorpiones, een orde van geleedpotigen, onderdeel van de klasse van de spinachtigen (Arachnida).

Hottentotta tamulus[5]

Het komt weinig voor dat alle soorten binnen een orde er min of meer hetzelfde uitzien; ze zijn moeilijk met andere dieren te verwarren.
Schorpioenen leven in (sub)tropische landen, ook in woestijnen; in spleten en holen; soms in een ondergronds hol; enkele soorten in bomen. Alle soorten zijn carnivoor; ze jagen op kakkerlakken en andere plaaginsecten.

Uniek is dat deze meest primitieve landdieren gifklieren bezitten met een naaldachtig toedieningsapparaat aan het einde van het langwerpige, erg beweeglijk deel van hun achterlijf. Een steek hiermee is voor kleine dieren zeer giftig. Enkele tientallen soorten zijn ook voor de mens gevaarlijk, maar zelden dodelijk. Toch hebben ze een slechte naam en worden gevreesd als te mijden monstertjes. (Bij aankomst voor mijn onderzoek op Curaçao werd mij meteen geleerd — naast hoe een cuba libre te bereiden — schoenen voor het aantrekken altijd even uit te kloppen om een eventueel aanwezige schorpioen te verwijderen).

Schorpioenen spelen in meerdere verhalen uit het verre verleden een speciale rol.

Gilgamesj-epos

Het Gilgamesj-epos in het Akkadisch, kleitablet 11 over de zondvloed[6]

Het is opmerkelijk dat juist schorpioenen zijn verwerkt tot twee schorpioenmensen die de zonnebaan bewaken in het Gilgamesj-epos, een van de oudste literaire werken. Een intrigerende verhaal over een koning die ongeveer 4700 jaar geleden geleefd zou hebben. Het bestaat uit ongeveer 3000 Sumerische dichtregels, rond 2100 v.o.j. in spijkerschrift op kleitabletten geschreven.

De zogenoemde Standaardversie is het meest bekend door de talrijke op kleitabletten aangetroffen kopieën in de Assyrische koninklijke bibliotheken. De Standaardversie bevat twaalf kleitabletten in het Akkadisch (rond 1200-1000 v.o.j). Elf kleitabletten — dit zijn in feite de 11 verzen of hoofdstukken, die in het algemeen de 11 kleitabletten worden genoemd, terwijl sommige verzen verscheidene tabletten per vers bevatten. Ze vormen elk een afgerond geheel van het epos. Het twaalfde tablet is bijna een letterlijke vertaling van het Sumerische gedicht over Gilgamesj, Enkidu en de Onderwereld en niet recht duidelijk waarom het aan de Standaardversie is toegevoegd. Van de meeste tabletten zijn geen volledige kopieën bekend.
Deze standaardversie van het heldendicht werd ontelbare malen overgeschreven en bewerkt en het verspreidde zich over een groot gebied.

Gilgamesj zou rond 2620 v.o.j. koning zijn geweest in Uruk. Uruk (in de bijbel Erech) was een stad in Zuid-Mesopotamië — wat eerst Sumer (Soemer) was en later Babylonië — 300 km ten zuiden van het huidige Bagdad. Uruk lag tussen Babylon en Ur in vruchtbaar, aangeslibd land. Uruk kwam in de kopertijd (laat-Neolithicum) tot volle wasdom en wordt beschouwd als de oudste echte stad en als de eerste beschaving, door de combinatie van stedelijke ontwikkeling en het ontstaan van het schrift. Uruk bleef belangrijk in de bronstijd en de ijzertijd en was 4500 jaar ononderbroken bewoond.

Het Epos

Gilgamesj is de grootste koning op aarde, de sterkste held aller tijden. Zijn volk vindt hem echter te hardvochtig en voelt zich onderdrukt. Om hen te verlossen schept de hemelgod Anu de wildeman Enkidu. Ze vechten, Enkidu verliest, maar dan worden ze grote vrienden en gaan samen op avontuur en tarten de goden.
Gilgamesj wil naar het cederwoud, om door een glorieus avontuur onsterfelijk te worden. Bij de voorbereidingen voor de tocht steunen velen de beide helden, zoals de zonnegod Samasj.

Met hulp van Samasj doden Gilgamesj en Enkidu de demonische beschermer van het woud, Humbaba. Zij hakken bomen om, om een vlot te bouwen en naar Uruk terug te drijven.

Gilgamesj in gevecht met de Stier des Hemels[7]

Wanneer Gilgamesj niet gediend is van de seksuele aandacht van de godin Isjta vraagt zij haar vader de Stier des Hemels te sturen om wraak te nemen op Gilgamesj. Hij en Enkidu doden de stier echter. De goden besluiten Enkidu te straffen voor de dood van Humbaba. Hij wordt ziek: op zijn sterfbed beschrijft hij hoe de hel er uitziet.

Er volgt een klaagzang van Gilgamesj voor zijn vriend Enkidu. De koning raakt in een crisis; hij wordt bang voor de dood en gaat op zoek naar het eeuwig leven. Hij onderneemt een gevaarlijke reis om zijn voorouders Ut-napisjtim en zijn vrouw te bezoeken op het eiland Dilmun. De enige mensen die onsterfelijk zijn na het als enigen overleven van de grote watervloed, die de mensheid moest vernietigen. De veerman Ursshanabi boomt Gilgamesj over de Wateren des Doods.

Tablet 9: Om zijn vriend Enkidu …

Gilgamesj zwerft door de wildernis en reist door wonderlijke streken op een zoektocht naar de zin van het leven. Onder meer doodt hij leeuwen en hult zich in een leeuwenvel. Op zijn tocht komt hij bij de berg Masju (Tweelingberg). De twee toppen stutten de basis van de Hemel en diens flanken reiken tot in de Onderwereld. Ze vormen de poort waardoor de zon elke dag opkomt èn ondergaat. Aan weerszijden van de poort staan twee reusachtige wachters, twee schorpioenmensen, man en vrouw.
Ze vertellen hem dat alleen de Zonnegod door de berg heen kan reizen.

[…][8]
Schorpioenmensen bewaken zijn poort:
Zij verspreiden terreur; hun aanblik is de Dood;
Hun vreselijke stralenkrans omgeeft de Bergen;
Het opkomen en neergaan van de zon bewaken zij.
Gilgamesj zag hen; in grote vrees en angst bedekte hij zijn gelaat. Maar toen vermande hij zich en naderde hen.
De schorpioenman riep tot zijn vrouw: “Die daar naar ons toekomt, zijn vlees is goddelijk.”
De schorpioenvrouw antwoordde hem: “Twee derde van hem is goddelijk, een derde is menselijk!”
De schorpioenman, luid roepend, richtte het woord [tot Gilgamesj], Vlees der goden: [Waarom reisde jij naar hier] zulk een lange tocht?”
[…]
En Gilgamesj antwoordde: “Ik zoek de weg naar Ut-napisjtim, mijn voorvader, die deel mocht hebben aan de Godenraad [omdat hij het leven vond].
[Hij alleen kan mij vertellen het geheim] van de dood en het leven.”
De schorpioenman opende de mond en sprak tot Gilgamesj:
“Nooit, o Gilgamesj was er [iemand zoals jij] Nooit heeft iemand [het pad]door de bergen [gevonden]!
De doortocht ervan is 12 mijlen [lang]; de duisternis is dik, er is geen [licht].”
Vóór het opkomen van de zon […]
Vóór het neergaan van de [zon …] Sturen zij uit […]
Verspreiden zij […]
En jij, hoe [wil jij …]?
Hoe wil jij binnen [gaan …]?”
[…]
En Gilgamesj antwoordde: “Verdriet [heeft mijn hart vervuld].
IJzige kou en zonnegloed [hebben mijn gezicht getekend];
Door uitputting [zijn mijn krachten ten einde]; Maar nu, […].”
De schorpioenman [opende de mond, nam het woord],
En [sprak een woord]tot koning Gilgamesj:
“Ga dan Gilgamesj, en [vrees niet]; de Tweelingberg zal jou [doorgang verlenen!] Berg en heuvel [zullen jou beschermen!] Zij zullen jou in veiligheid […] de poort van de berg [zal zich openen voor jou].”
Toen Gilgamesj [dit hoorde nam]hij het woord van de schorpioenman [in zich op].
[Hij nam] het pad van de Zonnegod.
Toen hij één mijl had [afgelegd]was de duisternis dik [en er was geen licht], zodat hij zelfs niet kon achterom kijken.
Toen hij twee mijl had [afgelegd][was de duisternis dik, en er was geen licht, zodat hij zelfs niet kon achterom kijken].
Toen hij drie mijl had [afgelegd][was de duisternis dik], en er [was geen licht], zodat hij zelfs niet kon [achterom kijken].
Toen hij vier mijl had [afgelegd][was de duisternis dik, [en er was geen licht], zodat hij zelfs niet kon [achterom kijken].
Toen hij vijf mijl had [afgelegd]was de duisternis dik, en er was [geen licht], zodat hij zelfs niet kon [achterom kijken].
Toen hij zes mijl [bereikte]was de duisternis dik, er was [geen licht], zodat hij zelfs niet kon achterom kijken.
Toen hij zeven mijl bereikte was de duisternis dik, er was [geen licht], zodat hij zelfs [niet kon]achterom kijken.
Bij de achtste mijl haastte hij zich […] was de duisternis dik, er was [geen]licht, zodat hij zelfs niet kon achterom kijken.
Bij de negende mijl [voelde]hij de noordenwind, [die op zijn]gelaat [blies …] [De duisternis bleef dik] en er was [geen]licht, [zodat hij zelfs niet kon]achterom kijken.
[Toen hij de tiende mijl] bereikte [was de opkomende zon]zeer nabij.
[Toen hij elf mijl bereikte, restte nog slechts] één mijl.
[En bij twaalf mijl] trad hij buiten nog vóór de Zon […] en er was helder licht.
Voor [hem lag daar]de Tuin der Goden; toen hij die zag ging hij er recht op af.
Een kornalijnboom droeg vruchten, en was behangen met druiventrossen, heerlijk om te zien.
Een lazuursteenboom droeg lover en stond in volle bloei — een lust voor het oog.
[…]

Maar daar geeft Gilgamesj niet om: hij heeft reeds de oever van de buitenaardse zee gezien en ook Siduri opgemerkt, die daar een herberg houdt.

[…]

Tablet 11: Gilgamesj sprak tot hem …

Ut-napisjtim vertelt hem over de zondvloed en hem geeft hem twee kansen op onsterfelijkheid, die Gilgamesj allebei vergooit. Zo kiest hij ervoor het kruid van het eeuwige leven mee te nemen, valt echter in slaap en terwijl hij slaapt, neemt een slang het kruid mee. Hij leert hier dat hij zich moet neerleggen bij zijn sterfelijkheid en keert terug naar Uruk.

Op het rond 1200 v.o.j. toegevoegde twaalfde tablet laat de koning zijn bal en stok in de onderwereld vallen. Enkidu gaat ze ophalen, maar de onderwereld grijpt hem. Gilgamesj maakt daarop een gat in de grond zodat de geest van Enkidu kan ontsnappen en hem vertellen hoe het is in de onderwereld.

Of het heldendicht enige geschiedkundige waarheid bevat wordt betwijfeld. Het is wel opmerkelijk dat zowel de Bijbel als het Gilgamesj-epos de Zondvloed noemen; evenals het nog oudere Atrahasis epos. Er wordt wel verwezen naar het onderlopen van de Zwarte Zee na het einde van de ijstijd. Ook zijn overeenkomsten genoemd met het scheppingsverhaal in Genesis, en met het verhaal van Noach in het Oude Testament (dat minder oud is).

Boek Job

In het Oude Testament wordt in het boek Job — zij het indirect — naar sterrenbeeld schorpioen verwezen.

Jaweh stond toe dat Satan de rijke, gezegende, godvrezende Job tot armoede laat vervallen en zijn kinderen en zijn gezondheid verliest. Hij is aanvankelijk vertoornd en geeft Jahweh alle schuld. Maar dan keert hij terug naar zijn geloof, zijn vertrouwen op Jahweh en Job stelt:

Hij (Jaweh) beveelt de zon en ze komt niet meer op,
Hij dekt de sterren af en ze schijnen niet meer.
Hij, en Hij alleen spant het hemelgewelf,
Hij schiep de Grote Beer en Orion,
de Plejaden en de sterren van het Zuiden.
Grote, ondoorgrondelijke dingen brengt Hij tot stand,
wonderen ontelbaar.”

Satan stort de plagen over Job uit — William Blake[9]

‘De sterren van het zuiden’ zijn het sterrenbeeld Schorpioen. De wel met name genoemde sterrenbeelden staan hier net tegenover. Die waren beter bekend. (zie hier onder). Of is vermeden de naam van dit ene sterrenbeeld te noemen, omdat Schorpioen in verband werd gebracht met de onderwereld, met de duivel?

Op het noordelijk halfrond is de sterrengroep Schorpioen slechts gedeeltelijk waarneembaar. Omdat sterrenbeelden alleen zichtbaar zijn wanneer ze vanaf de aarde gezien niet in dezelfde richting staan als de zon, is schorpioen hier het beste te zien in juli, hoewel ook mei/ juni wordt aangegeven.

Wellicht verklaart de geringere zichtbaarheid op ons halfrond het slechts beperkt verwijzen naar de constellatie schorpioen in de Griekse en Romeinse mythologie.

Hades, Orpheus, Ares

Hades met CerberusHades met Cerberus[10]

Schorpioen wordt geassocieerd met de Griekse god Hades, in de Romeinse mythologie Pluto. De god van de onderwereld, heerser over de doden, god van de rijkdom en kostbare metalen. Naast zijn broers Zeus en Poseidon de derde wereldheerser.

Schorpioen wordt echter ook gerelateerd aan Orpheus, de door Apollo onderrichtte musicus, dichter en profeet uit Thracië, die met zijn lier bomen en dieren liet dansen. En met de god van de oorlog Ares (Mars), zoon van Zeus en Hera.

Orion

Foto van het sterrenbeeld Orion[11]

Bovendien zag men in het sterrenbeeld de schorpioen die de grote jager Orion probeerde te doden.

Orion, zoon van de zeegod Poseidon, was de knapste man ooit. Toen hij verliefd werd op Merope eiste haar vader Oinopion zou dat Orion eerst het eiland Chios volledig zou bevrijden van wilde dieren. Hij weigert nadat Orion dat heeft gedaan hem echter zijn bruid.

De oververdrietige Orion bedrinkt zich en dronken vergrijpt hij zich aan Merope, waarop haar vader Orion de ogen uitsteekt.
Orion vraagt het orakel van Helius om raad, dat aanraadt naar het oosten te gaan en daar de eerste zonnestralen op zijn dode ogen te laten schijnen. Na vele omzwervingen lukt dit en Orion kan weer zien.

Op weg naar huis ontmoet hij Artemis, godin van de maan, de jacht en beschermvrouwe van de kuisheid, die de gelofte had afgelegd eeuwig maagd te blijven. Ze valt echter voor de mooie Orion. Haar jaloerse tweelingbroer Apollo stuurt een grote schorpioen op Orion af om een einde aan de door hem ongewenste relatie te maken, voor ze te ver gaan.
Orion valt de schorpioen aan met zijn pijl en boog. Zij is echter onkwetsbaar, bijt Orion in zijn hiel, hij zal moeten sterven. Asclepius, god van de geneeskunde en de genezing, weet echter Orion te genezen en vertrapt de schorpioen.

Uiteenlopende versies beschrijven hoe het kon gebeuren dat vervolgens Artemis Orion doodt. Een verhaalt dat haar broer Apollo haar misleidde zodat ze Orion aanzag voor een wild dier en hem met haar pijl neerschoot.
Ze plaatst hem aan de hemelkoepel als een duidelijk te herkennen sterrenbeeld. In de vorm van een zandloper; anderen zien er de breedgeschouderde jager in, zijn gordel gemarkeerd door drie opvallend heldere sterren. Orion staat wel op een plek ver verwijderd van de schorpioen, waar hij nog steeds bevreesd voor is.

Phaëton

De Griekse mythologie vertelt ook hoe de schorpioenen zijn ontstaan.

Phaëton, een zoon van de zonnegod Helios, woonde met zijn moeder Klymene, zijn zusters de Heliaden, en zijn sterfelijke stiefvader op Rhodos.
Zijn klasgenoten — vooral Epafos, de arrogante zoon van Zeus en Io — bespotten voortdurend zijn moeder en twijfelden aan zijn goddelijke afkomst.
Daarom trok hij naar de schitterende burcht van zijn vader om iets te vragen wat de hele wereld van zijn afkomst zou overtuigen. Helios omarmde hem (na eerst afzetten van zijn letterlijk oogverblindende stralenkrans). Je moeder sprak de waarheid. Wens iets, en ik zweer bij de koud vloeiende Styx dat ik je verzoek zal inwilligen.

Phaëton vroeg of hij één keer de gevleugelde zonnewagen mocht mennen — zoals hij vol bluf al aan Epafos had voorspeld.
Helius schrok zeer; schudde ontkennend verbijsterd zijn hoofd; smeekte om iets anders, wat ook, te vragen. Helios legde uit hoe extreem gevaarlijk zijn dagelijkse tocht was. Zo steil omhoog naar de hemel, waar zelfs hij vaak duizelig werd, en aan het einde van de dag weer steil omlaag. En dat tegen de steeds draaiende hemel in. Alleen hij was hiertoe in staat. Maar Phaëton bleef bij zijn verzoek. En aangezien Helios een heilige eed had gezworen kon hij niet weigeren.

Toen het morgenrood ontwaakte besteeg Phaëton de zonnewagen en mende het vierspan hevige briesende paarden in galop de hellende baan op. Ze voelden dat het juk veel lichter was; de wagen ging slingeren, hij kon ze niet in bedwang houden.

De vallende Phaëton — Hendrick Goltzius[12]

De zonnewagen raakte uit zijn baan, stuiterde op en neer, stootte tegen sterren en viel naar beneden; scheerde langs bergtoppen en over de velden.
Heidegras vloog in brand, bomen ontvlamden; steden met de hele bevolking verbrandden; alles stond in vuur en vlam. Rivieren droogden op; wat een meer was werd de Sahara woestijn. De bewoners van Afrika kregen een zwarte huid.
En zo ontstonden de schorpioenen.

Phaeton’s voetzolen verbrandden door de steeds hetere wagen; zijn longen door de hete rook en dampen. Zijn haar vloog in brand ondanks de beschermende olie waarmee zijn vader hem zich helemaal had laten insmeren. Hij viel van de wagen, stortte brandend, stervend ter aarde en viel in de rivier Eridanos.
De zonnehengsten kalmeerden nu het wilde geruk aan hun leidsels was gestopt, er geen panisch gegil meer was. Ze hervonden hun vertrouwde baan en brachten de zonnewagen veilig naar het dagelijkse eindpunt.
Helios hulde zich in diepe rouw. Klymene weende vier maanden. Evenals haar dochters, die tenslotte in populieren veranderden; hun tranen werden tot barnsteen.

Veel later zouden de Fransen een levensgevaarlijk racerijtuigje voor jonge heethoofden een phaéton noemen.

 

Noten

[1] Informatie onder andere uit: Gustav Schwab (1982). Griekse en Romeinse Sagen. Haarlem: Holland; Stephen Fry (2018). Mythos. Amsterdam: Thomas Rap. Het epos van Gilgameš (2001). Vertaald uit verschillende grondsteksten, ingeleid en geannoteerd door Herman Vanstiphout. Njmegen: Uitgeverij SUN.
[2] Bron: Scorpius constellation — Torsten Bronger maakte deze constellatie met PP3-software
[2a] Bron: Schorpioen met slang (circa 830-circa 840) — Aratus (315-245 v.o.j.), Fol. 10v Ophiuchus, Serpens and Scorpius, Universiteitsbibliotheek Leiden
[2b] Bron: Schorpioen (1220-1270) — foto Vassil, Notre-Dame van Amiens (fr)
[2c] Bron: Schorpioen (tussen 1340 en circa 1350) — Jacob van Maerlant, Uit: verlucht handschrift met de Middelnederlandse tekst van Der naturen bloeme, deel De natuurkunde van het geheelal by Gheraert van Lienhout, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, KA 16
[2d] Bron: Schorpioen, Getijdenboek, the Fastolf Master (circa 1440-1450) — Bodleian Library, Oxford C.160. MS. Auct. D. inf.2, 11, fol 10r
[2e] Bron: Scorpio (1624) —Johann Bayer, Bayer’s Uranometria, is one of the most important celestial atlases of the 17th century.
[2f] Bron: Scorpius (1687) — Johannes Hevelius
[2g] Bron: Scorpius (1730) — Corbinian Thomas
[3] Bron: Schorpioen (18e eeuw) — foto © Yann Forget, Wikimedia Commons, CC-BY-SA, Jantar Mantar observatorium, Jaipur, India
[4] Bron: Schorpioen (1825) — Sidney Hall; Uit: Urania’s Mirror of a view of the Heavens, een set van 32 astronomische sterrenkaartkaarten met een verhandeling over astronomie, London. United States Library of Congress’s Prints and Photographs division.
[5] Bron: Hottentotta tamulus – foto Shantanu Kuveskar, The Indian red scorpion from Mangaon, Maharashtra, India
[6] Bron: Het Gilgamesj-epos in het Akkadisch, kleitablet 11 over de zondvloed (7e eeuw v.o.j.), gevonden in de bibliotheek van Ashurbanipal, British Museum
[7] Bron: Gilgamesj in gevecht met de Stier des Hemels — terracotta reliëf, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel
[8] Het epos van Gilgameš (2001). Vertaald uit verschillende grondsteksten, ingeleid en geannoteerd door Herman Vanstiphout. Nijmegen: Uitgeverij SUN. Overgenomen citaten uit p.120-123.
[9] Bron: Satan stort de plagen over Job uit (1826-1827) — William Blake, foto Tate Londen
[10] Bron: Hades, god van de Onderwereld, bewaker van het schimmenrijk met de driekoppige Cerberus — foto Aviad Bublil, Archeologisch museum, Kreta
[11] Bron: Photography of the constellation Orion — foto Till Credner
[12] Bron: Phaëton (1588) — Hendrick Goltzius, naar Cornelis Cornelisz. van Haarlem, Rijksmuseum

Avatar foto

was na een studie aan de UvA op Curaçao werkzaam als marien bioloog, en als humaan bioloog bij het Instituut voor Antropobiologie, Medische Faculteit Utrecht en vervolgens bij de Vakgroep Gezondheidsethiek en Wijsbegeerte, Universiteit Maastricht.

Schrijf een reactie