Maand Maart 3

0

Mensis Martius, lentemaand, buienmaand, guldenmaand, windmaand, dorremaand

Machteld Roede

januari 1, januari 2 en januari 3 — februari 1, februari 2 en februari 3maart 1, maart 2 en maart 3aprilmeijunijuliaugustusseptemberoktober 1, oktober 2, oktober 3 en oktober 4 — november 1, november 2 en november 3 — december 1, december 2 en december 3

Maartgedichten

Du Fu[3]

De aanblik van de lente
Het rijk is een ruïne. Bergen
En rivieren, die zijn er  nog.
En lente op de stadsmuur,
Dicht gras, volle bomen.
Soms voel ik de pijn en huil ik
Een paar tranen om de bloemen.
Soms voel  ik me zo verlaten
Dat van een vogelkreet mijn hart verspringt.

Drie maanden al branden de legervuren.
Een miljoen voor een brief van huis!
IK heb me zo op het hoofd gekrabd
Dat mijn haarspeld geen haar meer vindt.

Du Fu (712-770)[1],[2]

Lente (drie tanka’s)

Ook deze lange lentedag,
waarop de nevels rijzen,
heb ik doorgebracht
als altijd, kaatsbal spelend
met de kinderen van het dorp.

Naar het dorp kwam ik
om rijst te bedelen,
maar verdeed mijn tijd
met het plukken van viooltjes
die bloeiden op de lentevelden.

Viooltjes, vermengd
met paardenbloemen
in mijn bedelnap,
offer ik aan de Boeddha’s
van de drie perioden.

Ryōkan (1758-1831)
Kinderen en het standbeeld van Ryōkan[4]

Lente (vier haiku’s)

Lenteregen —
het strotouw aan de pijnen
hangt slap terneer.

Onvast ter been
als was hij licht beschonken:
de lentewind.

Op het watervlak
lopen de dessins dooreen
van de lenteregen.

Door het gekwaak
van de kikkers verdwenen
is het berggehucht.

Ryōkan (1758-1831)[5]

Morgen komt de lente

Morgen komt de lente:
daar is niets aan te doen!
Mijn hart slaat
sneller en sneller
en ik kan niet slapen:
de lente komt morgen.

Ryōkan (1758-1831)[6]

First days of spring

First days of spring
the sky is bright blue,
the sun huge and warm.
Everything’s turning green.
Carrying my monk’s bowl,
I walk to the village
to beg for my daily meal.
The children spot me at the temple gate
and happily crowd around,
dragging to my arms till I stop.
I put my bowl on a white rock,
hang my bag on a branch.
First we braid grasses and play tug-of-war,
then we take turns singing and
keeping a kick-ball in the air:
I kick the ball and they sing,
they kick and I sing.
Time is forgotten, the hours fly.
People passing by point at me and laugh:
“Why are you acting like such a fool?”
I nod my head and don’t answer.
I could say something, but why?
Do you want to know what’s in my heart?
From the beginning of time:
just this! just this!

Ryōkan (1758-1831)[7]
William Wordsworth — Benjamin Robert Haydon[8]

A Morning in March

The cock is crowing,
The stream is flowing,
The small birds twitter,
The lake doth glitter
The green field sleeps in the sun;
The oldest and youngest
Are at work with the strongest;
The cattle are grazing,
Their heads never raising;
There are forty feeding like one!

Like an army defeated
The snow hath retreated,
And now doth fare ill
On the top of the bare hill;
The plowboy is whooping- anon-anon:
There’s joy in the mountains;
There’s life in the fountains;
Small clouds are sailing,
Blue sky prevailing;
The rain is over and gone!

William Wordsworth (1770–1850)
Narcis — foto Joke Koppius

I Wandered Lonely as a Cloud

I wandered lonely as a cloud
That floats on high o’er vales and hills,
When all at once I saw a crowd,
A host, of golden daffodils;
Beside the lake, beneath the trees,
Fluttering and dancing in the breeze.

Continuous as the stars that shine
And twinkle on the milky way,
They stretched in never-ending line
Along the margin of a bay:
Ten thousand saw I at a glance,
Tossing their heads in sprightly dance.

The waves beside them danced; but they
Out-did the sparkling waves in glee:
A poet could not but be gay,
In such a jocund company:
I gazed — and gazed — but little thought
What wealth the show to me had brought:

For oft, when on my couch I lie
In vacant or in pensive mood,
They flash upon that inward eye
Which is the bliss of solitude;
And then my heart with pleasure fills,
And dances with the daffodils.

William Wordsworth (1770–1850)

Schubert: Schwanengesang, D 957 — Frühlingssehnsucht — Dietrich Fischer-Dieskau, tenor en Alfred Brendel, piano (1983)

De lente — Van Kooten en De Bie — Wim de Bie (1939-2023): O. den Beste, ex-leraar Duits (1989)

Frühlingssehnsucht

Säuselnde Lüfte wehend so mild,
Blumiger Düfte atmend erfüllt!
Wie haucht ihr mich wonnig begrüßend an!
Wie habt ihr dem pochenden Herzen getan?
Es möchte euch folgen auf luftiger Bahn,
Wohin?

Bächlein, so munter rauschend zumal,
Wollen hinunter silbern ins Tal.
Die schwebende Welle, dort eilt sie dahin!
Tief spiegeln sich Fluren und Himmel darin.
Was ziehst du mich, sehnend verlangender Sinn,
Hinab?

Grüßender Sonne spielendes Gold,
Hoffende Wonne bringest du hold.
Wie labt mich dein selig begrüßendes Bild!
Es lächelt am tiefblauen Himmel so mild
Und hat mir das Auge mit Tränen gefüllt!
Warum?

Grünend umkränzet Wälder und Höh’!
Schimmernd erglänzet Blütenschnee.
So dränget sich alles zum bräutlichen Licht;
Es schwellen die Keime, die Knospe bricht;
Sie haben gefunden, was ihnen gebricht:
Und du?

Rastloses Sehnen! Wünschendes Herz,
Immer nur Tränen, Klage und Schmerz?
Auch ich bin mir schwellender Triebe bewußt!
Wer stillet mir endlich die drängende Lust?
Nur du befreist den Lenz in der Brust,
Nur du!!

D 957, Franz Schubert (1797-1828) componist, Ludwig Rellstab (1799-1860) dichter; (1828)
Jacqueline van der Waals[9]

Maart

‘t Is pas Maart, de winterweiden
Dragen nog een waasje wit
En de zwarte akkers beiden
‘t Zaad nog naakt en omgespit.

Maar de musschen in de boomen
Piepen al met luid misbaar
En de fijne katjes komen
Reeds aan wilg en hazelaar.

‘t Is al Maart, de dagen lengen
En de zon begint alvast,
Op de wei wat kleur te brengen
Met een lichte schilderskwast.

Nog een maand en allerwegen
Kiemt het veld en kleurt de wei;
Nog een maand of twee gezwegen,
Dan is ‘t bloeimaand, dan is ‘t Mei!

Jacqueline van der Waals (1868-1922)[10]

Naõr Klapker maart

Mien luutke, luutke Anneman!
Geist mit naor ‘t klapker maart?
Mien broene bleste span ik an!
En ‘t Kooster deur, de Wieke langs!
Veurt wie naor ‘t Klapker maart!

Nee, Janne, Janne, Janneman!
‘k Gao nich naor ‘t Klapker maart
Mien mouder zeg, dat magste nich!
Mien vaoder zeg, as ‘t deiste wicht!
‘k Gao nich naor ‘t Klapker maart.

Mien luutke, luutke, Anneman!
Gao mit naor ‘t Klapker maart!
Dien mouder, och, dij meint dat nich!
Dien vaoder, nee, dij sleit die nich!
Gao mit naor ‘t Klapker maart!

Mien lijve, Hive janneman!
Span doe dien broene bleste an!
As mouder ragt, dat heur ik nich!
As vaoder sleit, dat vuil ik nich!
‘t Gao mit naor ‘t Klapker maart!

J.H. Neuteboom (1865-1929), dialect van Z.-Westerwolde[11]
Noten

[1] Uit: VLAM Woordwerk april 2023 no 98, (Vereniging Literaire Activiteiten Maastricht)
[2] Du Fu was een van de drie belangrijkste dichters tijdens de Hoge Tang (700-765), de periode van grootste bloei van de poëzie tijdens de Tang-dynastie (618-906). Hij was vol zorgen over de tijd waarin hij leefde, met de lange armen van China en agressie van Rusland.
[3] Bron: There are no contemporaneous portraits of Du Fu; this is a later artist’s impression — unknown artist, Collection of Qing Palace
[4] Bron: Kinderen en het standbeeld van Ryokan — foto Reggaeman, Taigu Ryokan (de Grote Dwaas Ryokan) was een zen monnik en dichter
[5] Tanka’s en haiku’s uit: Een nieuwe vijver (1996) Gedichten van de excentrieke zenpriester Ryōkan. Vertaald en toegelicht door Frits Vos. Amsterdam: Meulenhoff.
[6] Uit: John Stevens (1993) Drie zenmeesters: Ikkyu, Hakuin, Ryokan. Amsterdam: Karnak
[7] Uit: Stephen Mitchell (1993) The Enlightened Heart, An Anthology of Sacred Poetry. Harper Perrenial
[8] Bron: William Wordsworth (1842) — Benjamin Robert Haydon, National Portrait Gallery, London
[9] Bron: Jacqueline E. van der Waals — fotograaf onbekend
[10] Uit: De laatste Verzen (1922)
[11] In: Ter Laan, K., G.W. Spitzen en G. Stel (1923, 1e druk) Laandjebloumen, bloemlezing uit de letterkundige voortbrengelen in de Groninger Volkstaal. p. 154. Groningen: Drukkerij-Uitgeverij C. Weis. Met ‘Veuraof door Geert Teis Pzn.’, pseudoniem van G.W. Spitzen (1864-1945). Geraadpleegd op 2023-02-19. dbnl.org/arch/laan005laan01_01/pag/laan005laan01_01.pdf

Avatar foto

was na een studie aan de UvA op Curaçao werkzaam als marien bioloog, en als humaan bioloog bij het Instituut voor Antropobiologie, Medische Faculteit Utrecht en vervolgens bij de Vakgroep Gezondheidsethiek en Wijsbegeerte, Universiteit Maastricht.

Schrijf een reactie