Een voorjaarsblues queeste
Heidi Muijen
Motto
Omdat het geluk een herinnering is
bestaat het geluk omdat tevens
het omgekeerde het geval is,
ik bedoel dit: omdat het geluk ons
herinnert aan het geluk achtervolgt het
ons en daarom ontvluchten wij het (…)
Wat is geluk ― Rutger Kopland (1999, p. 184)
De kwestie: “You can’t eat your cake and have it”
De start van dit jaar kon niet beter: hoewel het Australische luchtruim voor gewone stervelingen nog gesloten was, werd mij een visum verleend als moeder van mijn tot Australisch staatsburger genaturaliseerde dochter.
Voor dit hemels vergezicht moest ik door de digitale hel de bewijsstukken voor mijn gezondheid en goed burgerschap met QR-codes op de juiste plekken te krijgen zowel in de Nederlandse corona-app als in een Australische app, die steeds maar bleef melden nog niet genoeg codes in bezit te hebben…
Na deze beproeving bleek mijn hart gelukkig ook bestand tegen de overijverige en uiterst vriendelijke baliemedewerker van de KLM-incheckbalie, die mij met al mijn (digitale) papieren complimenteerde, doch de Singaporese gezondheidsverklaring nog miste! Die zou ik bij mijn transfer nodig hebben …
Het ontbrekende vinkje op haar lijst bleek uiteindelijk — na telefonisch overleg met de Singapore luchthaven en ruggespraak met de opgeroepen specialistische afdeling op Schiphol, een overbodige luxe op mijn reis te zijn — zodat ik na deze vliegende start ook alle verdere aangescherpte grenscontroles en douane rituelen goed aan kon!
Nog een luttele 24 uur verbijten op mijn 45 bij 89 cm zetel met een 116 graden wijkende rugleuning en het geluk lachte mij toe: mijn lieven weer ècht kunnen zien en in de armen sluiten … na twee-en-een-half jaar platte facetime knuffels van het door de pandemie ‘on hold’ gezette leven. De dierbare herinneringen aan mijn kleine ongekend grote geluk van halfjaarlijkse bezoekjes voelden verbleekt. Digitale verjaarszoenen en goedenacht knuffels steeds platter en leger. Het volle geluk werd verre herinnering, zoals de blijde vonkeloogjes van mijn kleindochter tijdens haar zevende verjaardag ― de laatste die ik lijfelijk bijwoonde.
Die levende herinnering achtervolgde mij en confronteerde mij tijdens de facetime contactmomenten steeds sterker door een schrijnend gemis. Nu wenkte mij het geluk haar 11e verjaardag weer live bij te kunnen wonen!
Des te sterker viel de slagschaduw van de onverhoopte stijging van Australische corona besmettingen en de daarop volgende inreisquarantaineverplichting.
Twee dagen te laat kon ik haar feliciteren en als troost voor de gemiste verjaardagscake had ik Hollandse drop, boterbabbelaars en stroopwafels meegenomen …
De Queeste in het Labyrint van het Leven
… en omgekeerd, ik bedoel dit: dat wij
het geluk zoeken omdat het zich
verbergt in onze herin nering en
omgekeerd, ik bedoel dit: het geluk
moet ergens en ooit zijn omdat wij dit
ons herinneren en dit ons herinnert.
Wat is geluk ― Rutger Kopland (1999, p. 184)
Mijn kleine geluk en tragiek staat voor een grotere kwestie, die door filosofen, sociologen en psychologen eeuwenlang bestudeerd is.
Hoe illusoir is geluk, hoe vluchtig of substantieel het leven en ‘de’ werkelijkheid? De afgegeven ‘gelukshormonen’ serotonine, dopamine, endorfine en oxytocine mogen meetbaar zijn, de betekenis van geluk voor mensen is een ander verhaal.
Wat zeggen de cijfers uit wetenschappelijk onderzoek door respectabele instituten zoals het CBS, de Erasmus Universiteit Rotterdam met de gelukswijzer, die het effect van levenskeuzen op geluk meet; en het onderzoek van geluksprofessor Ruut Veenhoven, waarin burgers van verschillende landen zich een cijfer geven?
Zo serieus als de wetenschappers van het geluk de kwestie in kaart brengen, zo heftig klinken ook de tegenstemmen dat het hier om een illusie gaat, zoals Schopenhauer met venijn de metafysische behoefte aan een hoger geluk aan de kaak stelt en tot de slotsom komt dat het ook een onuitroeibare behoefte is ‘de mens is een metafysisch dier’.
Een klassiek beeld voor geluk en andere metafysische illusies zijn de kleine golfjes op een rivier, die door een windvlaag soms in tegengestelde richting van de stroom ingaan.
De levensstroom blijft doorgaan ― Panta Rhei, sprak de archaïsche filosoof Herakleitos ― en met haar de eeuwige wisselvalligheid van voor- en tegenspoed.
De stroom is een samenspel van aarde, water, lucht en vuur, die als zon en regenval, zwaartekracht en andere elementaire krachten inwerken op het meanderende leven.
De weemoedige ziel ziet in het water haar eigen queeste weerspiegeld als reis van de ziel van de bron in de bergen tot haar monding in de oceaan.
Nog een ander fenomeen toont zich in het voorbeeld dat door Rutger Kopland in zijn gedicht Wat is geluk filosofisch is verwoord: de wederkerigheid van geluk en tragiek, van zijn en schijn, van heden en verleden, die zich als twee kanten van een medaille afwisselend en samengeklonken voortrollen.
Zich in de diepte onderdompelend, weet de weemoedigheid van het paradoxale, eeuwig eenmalige van geluk! Juist in dit ongewisse toont zich de levensstroom met inherente dialectiek van harmonieuze geluksklanken op de tragische grondtoon van het leven.
In Oosterse en Westerse wijsheidstradities zijn er vormen van praxis en ethiek ontwikkeld die de mens oproepen een middenweg te bewandelen. Balancerend tussen tegenstellingen als oergegeven in het leven van eenmaligheid en herhaling, eeuwigheid en vluchtigheid, stromen en stollen, diepte en oppervlakkigheid, spiegelend wateroppervlak èn duistere gronden. Met leefregels als houvast langs de (af)grond tussen hoop en vrees, eenzaamheid en levensaanvaarding.
De Zwitserse filosoof Jaspers (1949) noemde de tijd, waarin wijzen uit Oost en West — zoals Confucius, Boeddha en Socrates — cultuurstichtende vragen en levensthema’s aansneden, de spilletijd (Achsenzeit, vooral de vijfde eeuw v.o.j.) der mensheid.
Dat het klassieke vraagstuk hoe het goede leven te vinden geen stoffig filosofisch thema betreft maar springlevend is, heeft de coronatijd bewezen.
Deze levenskunst is uiterst actueel, zowel op de wereldschaal van de pandemie ― waar enerzijds gemeenschapszin en altruïsme oplaaien en anderzijds splendid islolation en ongelijke verdeling van de vaccins over rijke en arme landen en andere zelfzuchtige symptomen in de internationale verhoudingen ― als op regionale schaal met de dieptragische gevolgen voor de horeca en andere sectoren; tot aan de microtragedies in de levens van vrijwel elke aardbewoner.
Hieronder bespiegel ik de vraag welke levenskunst behulpzaam is voor het vinden van het juiste midden tussen de kramp het leven en daarmee levensgeluk te willen beheersen en het verzinken in leegte, lethargie of fatalisme.
Reeds op individueel niveau blijkt het zich afschermen met doemdenken en de vlucht in metafysische illusies in tijden van crises een bijna onvermijdelijke valkuil. Hoe (on-) mogelijk is de gulden middenweg op collectief niveau?
Hoewel de historische lessen uit de coronacrisis meer tijd en bezinning vergen, lijkt mij een ding zonneklaar: dat de technologische vooruitgang ter bestrijding van crises hand in hand dient te gaan met een morele ontwikkeling!
Na een Mythische Wegwijzer die ik ontleen aan Nietzsche’s visionaire beelden van het leven als een zich herhalend (zinloos?) spel, onderzoek ik aan de hand van een Filosofische Wegwijzer de zingevende kant van spel en spelen als mogelijkheid van collectieve heling.
Mythische Wegwijzer: de tredmolen van het bestaan
‘Wat is liefde? Wat is schepping? Wat is verlangen? Wat is ster?’, zo vraagt de laatste mens en knipoogt.
Dan is de aarde klein geworden en op haar hipt de laatste mens die alles klein maakt.
Zijn geslacht is onuitroeibaar gelijk de aardvlo; de laatste mens leeft het langst.
‘Wij hebben het geluk ontdekt’, zeggen de laatste mensen en knipogen.
Also sprach Zarathustra ― Nietzsche (1982, p. 11)
De gele beduimelde Reclam uitgave die ik uit de boekenkast pak valt bij een ezelsoor open. Deze favoriete passage uit Nietzsche herlezend, voelt fijn en toch geeft zij mij schrik: Zijn wij die aardvlooien?!
Een vergelijkbaar schrikbeeld schetsen filosofen een eeuw later als de zich versnellende en vermoeide samenleving (Han, 2015); als een borderline tijd met de jacht naar kicks (De Wachter, 2016) waarin geluk niet langer meer als vrucht in de herfst van het leven geplukt wordt, maar op bucket lists staat en daarmee ‘klein’ gemaakt is.
De appende, zappende, klikkende, likende, swipende, gamende mens
De Wachter doopt het ge(d)evolueerde exemplaar dat wij zijn geworden de consumens. Met appen, zappen, klikken, liken, swipen en gamen als eigenschappen die bovenmatig ontwikkeld zijn. Geluk is in die evolutie van een multidimensionaal mysterie platgeslagen naar de twee dimensies van het platte vlak. Een daad van reductie die de angsten van het leven moeten bezweren; niet meer met premoderne magische maar door middel van processen van modernisering en de illusie van alles onder controle.
Nietzsche zag de levenswil, ‘de wil tot macht’, als kern van menszijn. Deze laat zich steeds meer gelden als de wil alles technisch-rationeel te beheersen. Naarmate dit beter lukt zal de kwetsbare mens verdwijnen en daarmee de humaniteit.
In de spiegel van Nietzsche’s visionaire beeld van de hippende aardvlooien die onuitroeibaar blijken en knipogen en het geluk uitvinden ― lijkt mij de illusie de coronacrisis te willen ‘oplossen’ evenzeer een symptoom van collectieve vervreemding als een miskenning van de tragiek. Zie hier het schrikbeeld dat mij in de spiegel van Nietzsche’s parabel bevangt.
Het paard waarop gewed wordt om ons uit de crisis te redden verschijnt hippend in mijn nachtmerrie. Daarop zit de met smartphone bewapende ‘laatste mens’ met geperfectioneerde fijne motoriek, die al append het geluk download.
Cijfers en QR-codes in de corona-app verdoezelen de angst voor de dood en ziekte, dempen de echo’s van tragiek en onvermijdelijke eindigheid. Het geluk schreeuwt de gamer, apper, surfer op het wereldwijde web in neonletters toe maar is in wezen klein gemaakt. Nietzsche voorzag de hippende laatste mens doch hoopte op een ‘bovenmens’ ― de door de Nazi’s misbruikte term Uebermensch, die zich van ‘rationeel dier’ ont-wikkelt tot spelend kind!
Orwells in 1948 geschreven roman over een schrikbarende toekomst in 1984 en Haraway’s beeld van de cyborg, de mens als een hybride van cybernetische aansturing en biologische ‘hardware’ zijn allang realiteit.
De vervreemdende participatiesamenleving
De overheid verlangt van haar burgers te ‘participeren’ met een woud van smartphone apps ― van het boeken van vakanties tot het regelen van bankzaken, van het plannen van je route tot het opgoogelen van je medische diagnose ― wat niet alleen handig maar bittere noodzaak is geworden. Sterker nog, de corona-app leek eerst alleen een bijzaak en hulpmiddel maar bleek daarna de cruciale factor ter ontsluiting van de samenleving. De bestrijding van de coronacrisis, met het uitrollen van het vaccinatieplan en het getrapt opheffen van de lockdown, was ondenkbaar zónder.
Het technische middel van het digitaal organiseren van de participatiesamenleving begint steeds meer een doel in zichzelf te worden.
Zonder de smartphone met de DigiD als ons alter ego zijn we nergens meer!
De zegening van de slimme meters in huis, computergestuurde fabricageprocessen, die het zware of eentonige handwerk overbodig maken zijn als interface tussen mens en fysieke handelingen in geschoven.
Er zit nu in nagenoeg alle apparaten, huizen, kantoren en auto’s — onmisbaar voor het organiseren van zowel privé- als werkleven — de chip als mini geluksprocessor. Die schimmige tussenwereld bezorgt het individu zowel gemak als dat het ambachtelijke kwaliteiten van de mens ‘vervreemdt’ en de mens afhankelijk maakt van de techniek. Een duivelsverbond tussen het persoonlijke levensgeluk en de collectieve vervreemding.
Tegenover de technologische droom te ontsnappen uit de tredmolen van het bestaan —moeizame arbeid en verveling — stelt Nietzsche juist de noodzaak die te omarmen:
Hoe zou het zijn als op een dag of in een nacht een demon je in je eenzaamste eenzaamheid nasloop en tegen je zei: ‘Dit leven, zoals je het nu leeft en zoals je het geleefd hebt, zul je nog een keer en nog ontelbare malen moeten leven; en er zal niets nieuws aan zijn, maar elke pijn en elk genot en elke gedachte en zucht en al het onzegbaar kleine en grote van je leven moet bij je terugkeren, en alles in dezelfde orde en opeenvolging — en zo ook deze spin en dit maanlicht tussen de bomen, en zo ook dit ogenblik en ikzelf. De eeuwige zandloper van het bestaan wordt telkens weer omgedraaid — en jij met hem, stofje van stof!’.
Die Fröhliche Wissenschaft ― Nietzsche (1984, p. 202)
Deze opgave lijkt ondraaglijk en Nietzsche noemt haar dan ook het zwaarste gewicht. Evenwel, in de schier onmogelijke opgave de eeuwige wederkeer ofwel het zinloze wentelende rad van het bestaan onder ogen te zien, schuilt ook de bevrijding. Bevrijding van dit verborgen licht uit de donkerste schaduw vergt de klassieke levenskunst van Amor Fati, de liefde voor het (nood)lot ofwel de ultieme levensaanvaarding!
Ter verheldering van die kunst als bevrijding uit de zinloosheid, grijpt Nietzsche terug op het archetypische beeld van het levensrad; evenwel nu in een positieve duiding. In het laatste boek dat hij schreef schetst hij het spelende kind, dat in de onvermoeibare herhaling van het spel het leven volledige omarmt:
Onschuld is het kind en vergeten, een nieuw beginnen, een spel, een uit zichzelf wentelend rad, een eerste beweging, een heilig ja zeggen.
Also sprach Zarathustra ― Nietzsche (1982, p. 21)
Filosofische wegwijzer: Ludisch is de mens!
In het spel speelt iets mee, wat buiten de onmiddellijke zucht tot levensbehoud uitgaat, en in de handeling zin legt.
Homo Ludens ― Huizinga (2008, p.28)
Met het begrip ludisch karakteriseert Huizinga in zijn boek de Homo Ludens de mens als ‘spelend’ en het spel als ‘cultuurscheppend element’.
Ondanks de gedateerdheid van sommige van Huizinga’s bronnen en materiaal wil ik de relevantie van zijn studie voor de vraagstukken van onze tijd onderstrepen. De focus op ‘spel’ in plaats van de menselijke ratio, impliceert dat de mens niet meer vanzelfsprekend centraal staat. Huizinga geeft een verfrissende andere kijk dan het dominante antropocentrische perspectief. Hij wijst in zijn studie op de gelijkwaardigheid van het spel der dieren:
Men behoeft slechts jonge honden bij hun spel gade te slaan … Zij nemen de regel in acht, dat men in zijn maker’s oor niet doorbijten zal. Zij stellen zich aan, alsof zij vreeselijk kwaad zijn. En vooral: bij dit alles ondervinden zij klaarblijkelijk een hoogen graad van pret of aardigheid.
Homo Ludens ― Huizinga (2008, p.28)
Het emancipatoir potentieel van spel
Ten tijde van de Romantiek stelde de Duitse schrijver en dichter Schiller (2009) het spel centraal in zijn filosofie. In zijn pleidooi voor humanisering van de samenleving kende hij aan het spel emancipatoire kracht toe:
… de mens speelt alleen indien hij in de volle betekenis van het woord mens is en hij is alleen dan geheel mens indien hij speelt.
Esthetische Brieven ― Schiller (2009, p. 58; 1964, p. 107)
Hij zette in zijn ‘esthetische’ brieven over de opvoeding van de mensheid uiteen dat de drift tot spelen tussen de ‘lagere’ instincten en ‘hogere’ cognitieve functies bemiddelt en het fundament levert voor het domein van de (toegepaste) kunsten en de levenskunst. Met zijn filosofie poogt hij het dualisme tussen de ‘materiële dwang van de natuurwetten en de geestelijke dwang van de morele wetten’ — dat typerend is voor het moderne denken sinds Descartes en Kant — te overwinnen en zag hij beide principes (de stoffelijke neigingen en de geestelijke wil) verenigd in het spel.
Zowel Schiller als Huizinga definiëren de mens als ludisch wezen. Heeft de appende zappende consumens deze spelende natuur nu ten volle gerealiseerd?
Enerzijds lijkt het gamen en andere vormen van samenspel tussen mens en cyberspace speels. Tegelijkertijd is the Internet of Things onderhevig aan de opgedreven neoliberale krachten (Zuboff, 2019), die de mens als consument èn producent van big data en daarmee tot speelbal maken van de digitale oceaan die ons omspoeld.
Het lijkt paradoxaal hoe met de overdaad aan speeltjes in een wereld van fake news het spelen een filosofische wegwijzer kan bieden uit de collectieve vervreemding! Is het verschil tussen ludiek en ludisch hier cruciaal om een wijs antwoord op de crises te kunnen vinden?
Hoe kan het spel in plaats van een escape uit de crisis de oproep zijn de natuur en de medemens als in zichzelf waardevol en niet als ‘te exploiteren grondstof’ te zien.
Naar een kosmopolitische wereldordening
De inherente waarde van de natuur en de menselijke waardigheid zijn pijlers voor een kosmopolitische ordening. Het organiseren van niet-instrumentele verhoudingen voor de kosmopolis beschrijven filosofen als een laatmoderne levenskunst. In mijn 15-delige serie Levenskunst en levensgeluk en vorige Queestes verzamelde ik ingrediënten voor het ontwikkelen van een gelijkwaardige ecologische en interculturele ordening.
De weg voerde naar de oproep tot levenskunst, ken uzelve, via de wegwijzers mystieke natuurbeleving, de kracht van kunstzinnige expressie naar een poëtisch in plaats van ‘berekenend’ denken.
De Filosofische Wegwijzer die we hier volgen toont hoe deze ingrediënten als voorjaarscheuten geworteld zijn in het ludische hart van menszijn.
Huizinga omschrijft het spel als:
Zolang het gaande is, is er beweging, heen en weer gaan, afwisseling (…) spanning, evenwicht, balanceeering, beurtwisseling, contrast, variatie, …
Homo Ludens ― Huizinga (2008, pp. 37-38)
Deze karakterisering maakt zowel helder hoe de spelende verhouding tot ‘dat wat is’ — kleuren, klanken, tonen, beweging, … — typische menselijke uitingsvormen laat ontstaan, zoals beeldende kunst, muziek en theater, als dat de verwantschap met het spel van dieren invoelbaar wordt.
Enerzijds is er de ritmiek, de wederkerigheid en de dynamiek als terugkerende basis in nagenoeg alle fenomenen rond spel. Anderzijds laat die basis zich in een wisselende kleur zien, al naar gelang de context, of het spel rechtspraak, retoriek of rituelen betreft:
De arena, de speeltafel, de toovercirkel, de tempel, het tooneel, het filmscherm, de vierschaar, het zijn alle, naar vorm en functie, speelruimten, d.w.z. gebannen grond, afgezonderde, omheinde, geheiligde terreinen, waarbinnen bijzondere eigen regels geldig zijn.
Homo Ludens ― Huizinga (2008, p. 37)
Fascinerend hoe Huizing’s omschrijvingen van spel een verbindend ‘derde element’ vormen tussen zogenoemde beschaafde en primitieve culturen, zowel als voor een andere gebruikelijke tweedeling, namelijk die tussen natuur en cultuur.
De dichotomie tussen de te exploiteren natuur — inclusief ‘natuurvolken’ en vrouwen als dichter bij de natuur staande wezens — en de ‘hogere’ culturele en economische activiteiten, staat aan de basis van het maakbaarheidsethos, het vooruitgangsoptimisme en andere heilige huisjes van het beschavingsoffensief.
Daarmee draagt Huizinga niet alleen bij aan het filosofisch debat met zijn boeiende spelbegrip — als een transgressieve categorie ten opzichte van typerende denkfiguren van de moderniteit — maar ook bewandelt hij een wijze middenweg, vooruitlopend op een laatmoderne levenskunst.
Hieronder bespreek ik vijf elementen van Huizinga’s spelbegrip, die ik metaforisch groepeer aan de hand van de natuurlijke elementen en de daaraan gekoppelde symbolen uit mijn spelconcept Mens, ken je zelf.
De questie: een quintessence van aarde, water, lucht, vuur
De laatmoderne tijd als een conditie, die aan het menszijn een nieuwe betekenis geeft, is wel als nomadisch gekwalificeerd. Dit is een begrip uit het differentiedenken (Derrida, 2018; Braidotti, 2004; Rizzuto, 2014) dat alternatieven wil bieden voor de dualistische denkschema’s uit de Moderne Tijd, waarin filosofen de mens als ‘subject’ tegenover de wereld en de natuur als ‘object’ stelden.
Het nomadische en het geaarde oog
Het ludische heeft een verwantschap met wat differentiedenkers het nomadische noemen. Hun belangstelling voor de ‘materiële basis’ als bron voor betekenisgeving gaat hand in hand met een decentrering van het subject en diens ‘geestelijke vermogens’. In plaats van de dichotomie tussen subject en object is er het geaarde oog; de zwart-wit schema’s maken plaats voor de regenboog met oog voor verschil als dynamiek van betekenisgeving.
Huizinga’s spelbegrip geeft een praktische implicatie voor het filosofische openbreken van het dichotome denken: het ontsluiten van een speelruimte. Dit doen wij allen in het dagelijkse leven. Wanneer wij ons realiseren dat we verschillende rollen spelen in een sociaal spel, ontstaat ook ruimte voor onderhandeling over andere spelregels. Deze mogelijkheid is ook door andere filosofen onderstreept: Arendt (2009; 2021) noemde haar de tussenruimte.
Huizinga brengt die ruimte nabij door het spelen voelbaar als kwaliteit van menszijn te schetsen. In plaats van dat de directeur of de koning ‘van nature’ hoger zijn dan het kamermeisje en de boer zijn dit toegekende en inwisselbare rollen. Deze ludische visie ‘breekt’ het hiërarchische denken — ook wel het logocentrisme genoemd — van binnenuit open. Het ludische heeft emancipatoire kracht door de sociale orde niet als status quo, maar als dynamiek tussen spelers te zien, die gelijkwaardig èn verschillend zijn.
Op dit punt dient zich de verwantschap aan met het nomadische denken. Dit stelt in plaats van de hiërarchie als ordeningsprincipe rizomatische worteltakstructuren. In plaats van de boom als metafoor voor een verticale structuur staat de aardbeiplant en andere rizomen voor de kracht van horizontale verbindingen:
De heruitvinding van de oppervlakte als plaats van betekenis is een van de prestaties die we hebben verricht: een staaltje spiritueel ambachtswerk waarmee we de geschiedenis in zullen gaan.
Alessandro Barico in Mediale Levenskunst — Rizzuto (2014, p. 5)
Nietzsche voorzag die beweging van een verticale naar een horizontale bron van zingeving met zijn provocerende uitspraak
“God is dood”.
Daarmee markeerde hij het einde van het moderne denken en legde een spoor naar andere denkwegen. Daarbij kreeg de taal een centrale rol, wat in de filosofie met the liguistic turn is aangeduid.
Water, element van verbinding — hartskwaliteiten
Het nomadische, ludische en mediale (Rizzuto, 2014) zijn begrippen die de beperktheid van het dualistische denken willen overwinnen. Zij ontsluiten subtielere taalspelen die recht doen aan de stromende werkelijkheid — die Herakleitos aanduidde als panta rhei — met vocabulaires die ontstaan uit ritmen, syncopen, (af)stemmen, dynamiek, kleurklanken, (dis)harmonie, symbool, teken, be-tekenen, klankkleuren enz..
De kracht van verbinding, gevoel voor ritme en harmonie zijn meer dan muzikale metaforen, ze worden van oudsher als kwaliteiten van het hart aangeduid. Meerdere filosofen — zoals Pascal (1997, p.45) die spreekt van
‘redenen van het hart, die de rede niet kent’
en Quispel (1992) die de
‘kennis van het hart’
als een onderstroom van de Westerse cultuur kenschetst — beschouwen hartkwaliteiten als basis voor een bredere en diepere rationaliteit ten opzichte van de versmalling door processen van modernisering.
Heidegger (1984; 1986; 1988) is een van de filosofen die de versmalde rationaliteit bekritiseren als een ‘berekenend denken’. Hij doet dit door de mens niet te definiëren als een animal rationale, maar als een ‘wezen’ dat ‘existeert’ in tijdsruimten, als ‘Da-sein’. Heidegger speelt met taal om dit uit te leggen. Hij vestigt de aandacht op de inherente beelden in begrippen en hun woordgeschiedenis. De menselijke ‘existentie’ — dat letterlijk ‘uit-staan’ betekent, een uit de tijdsstroom opgeheven zijn — toont de mogelijkheid zich tot de eigen eindigheid te verhouden. Die gerichtheid betekent geen obsessie met de dood, doch een oproep de geworpenheid in het leven, met het onherroepelijke ‘sein zum Tode’, te kantelen naar een levensontwerp. Die wending vergt Amor Fati ofwel een verzoening met de tragiek, een centraal thema van de klassieke filosofische levenskunst.
De dood beangstigt mensen evenwel, reden waarom zij de ‘onbestemde’ tijdelijkheid van het leven ontvluchten en ‘vervallen’ in aangepast gedrag, in ‘geklets’ en ‘gedoe’.
Daarmee ontlopen zij de ‘oproep’ zich het leven waarlijk toe te eigenen en de angst als poort naar de vrijheid te zien. In plaats van die authentieke (‘eigenlijke’) zijnswijze — door zich te verhouden tot de eigen eindigheid — leven de meeste mensen ‘oneigenlijk’ en doen wat ‘men’ vindt. Daar tegenover staat de levenskunst zelf betekenis te geven aan het ‘geworpen’ zijn in de wereld (in een bepaalde tijd, culturele context, sociale verhoudingen) waar men zich steeds ‘samen met’ anderen ‘bevindt’.
Het bevinden is voor Heidegger meer dan een toevallige plaatsaanduiding, het is een existentiële modus. Hij grijpt met de woorden ‘Befindlichkeit’ en ‘Stimmung’ terug op Aristoteles’ begrip pathos (Heidegger, 1984, p.138) in diens werk over de Retorica. Deze dynamischer aanduiding verkiest hij boven de beperkte individualiserende benadering van emoties door de psychologie. In het spoor van de klassieke filosofie vat Heidegger de emoties op als stemmingen, als een afgestemd zijn, een aanraking door het zijn zelf.
Als je aanraakbaar bent, ben je ‘afgestemd’ op elkaar en sta je open voor ‘de roep van het zijn’. Die oproep is ook een ethisch appel de wereld, natuur en mensen niet in de greep van het berekenende denken te willen krijgen. Doch ontvankelijk te zijn voor de inherente (verborgen) betekenissamenhang die zich aandient en deze te ontsluiten en te articuleren in zins- en levensverbanden.
De hedendaagse filosoof Schmid (1953) gaat door in het spoor van de klassieke levenskunst en geeft net zoals Heidegger een belangrijke plek aan de tragiek. In zijn visie op ‘levensgeluk’ omschrijft Schmid dit begrip gelaagd — als toevalsgeluk, geluk van de volheid, geluk van het ongelukkig zijn, … — en duidt die gelaagdheid als essentieel voor een laatmoderne levenskunst. Daarbij wijst hij op de paradox van het volle geluk, waarin het ongelukkig zijn niet uitgesloten is. Melancholie hoort daarbij en is daarom geen pathologische toestand maar een
… zijnsmodus van een ziel die voortdurend pijn lijdt (…) Melancholie bewaart een vermoeden van hoe broos alles is wat de mensen maken, hoe nietig de menselijke existentie zelf kan zijn, en dat ze elk moment de grond onder haar voeten kan verliezen.
Geluk — Schmid (2008, pp. 38-39)
Lucht en ruimte, spiralend naar binnen en naar buiten
Lucht is het element van transparantie en ruimte. Maar ook van wind en wervelingen.
Van oudsher is de lucht met de levensadem verbonden en met de ziel, de psyche, wat afgeleid is van het oud-Grieks psū́chein (‘ademen’). De reis van de ziel in het labyrint van het leven is daarom zowel een weg naar binnen als naar buiten: de spiraal verbeeldt dit in het spel Mens, ken jezelf!
Rizzuto wijst op de ademhaling als ervaring die ons dichter bij het mediale kan brengen. Met zijn mediale levenskunst wijst hij een weg ter bevrijding uit het dualistisch denken van de moderniteit. Terwijl je het logocentrische denken als een monoloog door middel van taal kunt zien, pleit hij voor een polyloog, een meerstemmige filosofie:
Een laatmoderne levenskunst of ars vivendi zal een aanvang moeten nemen vanuit het medium als bron van handelen, denken en spreken.
Mediale Levenskunst — Rizzuto (2014, p. 5)
Het medium definieert Rizzuto als de ruimte tussen ‘vocabulaires’, dat wil zeggen niet alleen door de erkenning van verschillende taalspelen, ook door ruimte te scheppen voor beeldende kunst, muziek, dans en andere media en kunstzinnige expressies. Dat scheppen van ruimte interpreteert hij als het mediale. Door die ‘leegte’ toe te laten, kan er een bevrijding uit dwingende kaders plaatsvinden.
Bevrijd uit de bepaaldheid (door een dominant discours, bijvoorbeeld het ‘dualistische denken’) ontstaan er, zoals de ademhaling vanzelf gaat, ook nieuwe vormen van levenskunst; praxis en betekenisgeving.
Rizzuto bespreekt ook spelen (het ludische) als een vorm van praxis, die een mediale ruimte opent, waarin betekenis emergeert en ‘zin’ gevonden wordt. Daaruit kan een (sociale) ordening ontstaan.
Heidegger zag de kunst zin te geven aan het leven (1986; 1988) in zijn latere werken als een ‘articulatie van zijn’ door een dichterlijk denken dat zich heeft bevrijd uit de greep van het berekenende denken. Hij zag dit poëtische denken als omvattender dan de retorische vaardigheid van het vinden van een treffende metafoor of andere stijlfiguur (Heidegger, 1986, pp.201-208).
Hoewel Heideggers filosofie veelal als ontoegankelijk en mystiek wordt ge(dis)kwalificeerd, is zijn eigenzinnige taalspel congruent met wat hij betoogt. Zijn bespreking van de techniek als ‘logisch gevolg’ van het berekenende denken door een houding van het ‘in de greep willen krijgen’ van de stromende werkelijkheid, neemt de lezer mee op een filosofische reis. Door te spelen met de herkomst en met beelden in begrippen voegt hij (mythische) betekenislagen toe aan de versmalde logica van een consistent betoog. Zo maakt Heidegger voelbaar hoe taal ook een medium is, zoals kunst, muziek en dans, waarmee je kunt schilderen.
In gesprek met Romantische dichters zoals Hölderlin, met een Japanse filosoof en met mystici zoals Eckhart en Silesius ontsluit Heidegger een ruimte voor ‘de aankomst van zijn’. Ook Heidegger benoemt dit als een speelruimte. Het dichterlijke denken doet meer dan mensen vrijblijvende te laten genieten van de schoonheid van een gedicht: het vertolkt en verklankt de wereld in een Zeit-Spiel-Raum; een wereldspel dat een tijdsruimte opent tussen hemel en aarde, mensen en goden (Heidegger, 1986, p. 214).
Met het toeschrijven van een spelkarakter aan de wereld als geheel geeft Heidegger aan het spelbegrip meer dan esthetisch gewicht: het is zowel een ingrediënt voor levenskunst als een basis voor een omvattender rationaliteit, waarin de mythos niet door de logos is overwonnen maar er gelijkwaardig aan is. Samen met Huizinga’s studie over de homo ludens draagt Heideggers zijnsfilosofie bij aan een besef van de gelaagdheid en parallelle ludische dynamiek als kosmische harmonie der sferen, het krachtenspel op het wereldtoneel en het theater van de menselijke ziel.
Gezien dat met het dichterlijke denken het mens-zijn op het spel staat, vormt behalve mythos en pathos ook ethos de basis voor een laatmoderne levenskunst: voor het geven van een existentieel antwoord op ‘de roep van het zijn’.
Ethos en het vuur van verandering
De wending van een maakbaarheidsethos (houding van beheersen, logocentrisme) naar een ontvankelijkheid voor het zijn zelf geeft ruimte: daarin kan de houding van mensen tot de werkelijkheid veranderen van een (technisch) ‘in de greep willen krijgen’ naar een morele wederkerigheid in het menselijk handelen.
Huizinga’s eerder geciteerde omschrijving van de speldynamiek wijst op een inherente samenhang van de spelhandeling met de couleur locale van de context waarin het handelen zich afspeelt: het theater, de rechtbank, kerk, de collegebanken, ….
Deze podia bakenen de tijdsruimte af en openen steeds op verschillende wijze een speelruimte. Onder meer wijst hij op de archaïsche (religieuze) ‘cultus’ — zoals de dans van de Kouretes op Kreta — als oorsprong van het klassieke theater, dans- en dramaturgische kunsten:
De handeling stelt een kosmisch gebeuren voor, doch niet enkel als representatie, maar als identificatie. (…) De mens speelt, zoals Leo Frobenius het uitdrukt, de orde der natuur.
Homo ludens — Huizinga (2008, pp. 42-43).
De Duitse filosoof Gadamer (1900–2002) droeg in het spoor van Heideggers denken bij aan een verdieping en verbreding van de versmalde rationaliteit, vooral met zijn meesterwerk Wahrheit und Methode. In een lezingencyclus besprak hij de oorspronkelijke verwantschap van het schone en het goede (het ethische en esthetische domein), wat de klassieke levenskunst met ‘kalokagathia’ — een samentrekking van agathos, het goede, en kalos, het schone — aanduidde (Van Rappard & Leezenberg, 2010, p. 24).
Nog steeds spreken we van een goed karakter en ervaren dit ook als een innerlijke schoonheid. De schone kunsten tonen die verwantschap en zijn daarom meer dan uiterlijk vertoon.
Vergelijkbaar met de schijn die aan de kunsten kleeft schetst Gadamer het ambivalente karakter van vieringen: ze bevatten elementen van louter vermaak èn openen een morele èn fysieke speelruimte. Die meerzinnigheid van het spel omschrijft Gadamer (onder verwijzing naar Huizinga) als een innerlijk deelnemen aan een zich herhalende beweging. De kracht van het ludische ziet hij als basis van de beeldende kunst, van volksvieringen en van de religieuze cultus. Het symbool speelt hierbij een cruciale rol als de wederhelft van een zijnsgebeuren dat in het spel present wordt gesteld. Als een ‘herinneringsscherf’ vermag het symbool (in kunstwerken en rituele handelingen) een zijnssamenhang aan te duiden en te herstellen als
… de helende, steeds gezochte andere scherf van ons levensfragment.
Het schone — Gadamer (2010, p. 48).
Bij de bespreking van de religieuze cultus en de seizoensfeesten blijkt het muzische begrip ‘ritme’ centraal te staan:
… de tijdsordening ontstaat door de terugkeer van de feesten.
Het schone — Gadamer (2010, pp. 60-61)
Het geheim van de Quintessence
De verwantschap tussen rituele handelingen en kunstzinnige expressies is niet alleen een filosofische analyse, doch is ervaarbaar als kwaliteit van een ruimtelijke ordening. Bijvoorbeeld met een gevoel van (dis)harmonie; en door het ervaren van ritmen in de stroom van de tijd, als regelmaat, onderbreking en versnelling.
Kwaliteiten als zinvolheid dan wel verveling hangen samen met een ervaring van vervulling dan wel leegte van de tijd. Verveling kan omslaan in de drang naar bedrijvigheid als het opvullen van die leegte. Tegenover doelgerichte bedrijvigheid staat ethos als een morele handelingsimpuls.
Een rode draad door de gegeven bespreking van de vier elementen van het spelbegrip is de (levens) kunst voeling te houden met het centrum waar het levensrad ronddraait en een speelruimte open te houden, ofwel een tijdsruimte af te bakenen als podium waarop mensen zich als spelers bewust kunnen worden van hun existentiële basis.
De besproken filosofen zien in het vinden van een juiste verhouding tot de tijd en de eindigheid een kern van levenskunst. Een boeiende wending aan Heideggers Sein zum Tode geeft Arendt (2009) — de leerling die de meester overtrof — met haar begrip nataliteit. Het beeld van de geboorte, dat in de steeds aanwezige mogelijkheid van een nieuw begin, meespeelt brengt Heideggers wending tot het zijn tot voltooiing!
De geboorte in een existentiële zin heeft de dialoog als vroedvrouw. Deze geeft aan het handelen een utopische kracht. Nataliteit in een politieke context betekent het scheppen van een nieuwe sociale ordening door dialogisch-ethische afstemming als alternatief voor een gewelddadige overname.
Hermsen (2014) bespreekt een verwant ingrediënt voor levenskunst: de ‘kairotische’ utopische bevlogenheid — afgeleid van de Griekse god van ‘het juiste ogenblik’, Kairos, de tegenhanger van Chronos, die wij kennen als Vadertje Tijd — ziet zij als basis voor een humanisering van de wereld. Ook zij schetst dit beeldend als de kunst
… de jonge god bij zijn blonde haarlok te grijpen.
Kairos — Hermsen (2014, pp.9-13; 89-96)
Daarmee zijn we weer terug bij Nietzsche’s interpretatie van Amor Fati, als de kunst een andere verhouding te ontwikkelen tot de stroom van de tijd — de eeuwige wederkeer van ‘hetzelfde ogenblik’ — archetypisch verbeeld als het wentelend (levens)rad. Tegelijkertijd verwijst hij naar dit beeld als het zwaarste gewicht èn als mogelijkheid tot bevrijding door als spelend kind plezier te scheppen in het telkens weer laten draaien van het rad!
De Quintessence (samentrekking van quinta essentia, het vijfde element) duidt mythisch op het geheimzinnige samenspel van de vier elementen als basis voor de eeuwige verandering, de levenscyclus en de constante van voor- en tegenspoed in het menselijk bestaan.
Ter beëindiging van deze Queeste zou ik de kwaliteiten van nataliteit, kairotisch gevoel voor de goede tijd, kinderlijke spontaniteit en spelplezier willen samenvatten als het zich vrij en open bevinden in de stroom van de tijd. Het zijn basale zijnskwaliteiten, die met de mythische beelden en besproken filosofische inzichten de wortel blijken te zijn, waaraan de scheuten van een laatmoderne levenskunst kunnen groeien. Deze boom van levenskunst geeft zowel vrucht voor persoonlijke groei — die ieder op eigen wijze realiseert als de kanteling van geworpenheid naar levensontwerp — als voor gemeenschapsvorming. De zorg voor de gemeenschap is de sociale en politieke kant van ethos, die in de klassieke opvatting het hart van levenskunst vormde.
Speelruimte tussen stromen en stollen
In deze Queeste kregen we door Nietzsche de Mythische Wegwijzer aangereikt hoe het afgeplatte geluk van de consumens weer meerdimensionaal te maken met het ontwikkelen van ‘kinderlijke’ kwaliteiten door zich over te geven aan het zich eindeloos herhalende spel dat leven heet.
De betekenis van een spelende verhouding tot het zijn reikte de Filosofische Wegwijzer aan met Huizinga’s homo ludens. Diens opvatting van het spel als wortel van menszijn heb ik verbeeld en verwoord in gesprek met Schiller, Heidegger, Gadamer, Arendt en andere filosofen als vier zijnskwaliteiten.
Het vijfde element, de quintessence, werpt op de vier een boeiend licht: hoe deze kwaliteiten — symbolisch aangeduid met oog, hart, spiraal en hand — ten diepste verwijzen naar het existentiële zich bevinden in het stromen van de tijd en zowel een open als afgesloten kant kennen.
Angst voor het onbestemde en oneindige van ‘het zijn’ ontlokt veelal de reflex zich af te sluiten van het stromen en de stroom te laten stollen in controle en zekerheden. De overgave aan het ongewisse en niet-weten in de diepte van de stroom creëert een openheid en ontvankelijkheid. Deze zijnskwaliteiten heb ik in beide hoedanigheden schematisch voorgesteld:
Lont in het kruitvat
Aangekomen op de aanlokkelijke plaats van bestemming krijgt deze Queeste een venijnig staartje met het binnen gedenderde wereldnieuws.
Dat Rusland de Oekraïne is binnengevallen doet de geopolitieke verhoudingen op hun grondvesten schudden. De vlam is in de pan met stoere spierballentaal.
De oorlogsretoriek voelt als een licht ontvlambaar lont in het kruitvat, waarvan de ontploffing bij ongunstige winden de Europese Unie, de Verenigde Staten en China in haar kracht mee zal nemen.
Het wentelend wereldrad kan op verdere ontwrichting uitdraaien en,of op impulsen van solidariteit en het inrichten van een socialere mondiale ordening. Het begint klein en eindigt groots of grotesk:
“Mijn en dijn.
‘Die hond is van mij’, zeiden deze arme kinderen. ‘Dat daar is mijn plaats in de zon’.
Dit ter illustratie van hoe de inbezitneming van de hele wereld aanvangt.”
Gedachten — Pascal (1997, p.32)
- Arendt, H. (2009). De menselijke conditie. Amsterdam: Boom.
- Arendt, H. (2021). Het leven van de geest. Utrecht: Uitgeverij Ten Have.
- Claes, P. (2011-8-21). Herakleitos’ Alles stroomt. Fragmenten. Geraadpleegd op 2021-04-01 van https://www.athenaeum.nl/leesfragmenten/archief/2011/alles-stroomt-fragmenten
- De Wachter, D. (2016). Borderline times. Het einde van de normaliteit. Leuven: Lannoo Campus.
- Han, Byung-Chul (2015). De vermoeide samenleving. Amsterdam: Van Gennep.
- Heidegger, M. (1984/1927). Sein und Zeit. Tubingen: Max Niemeyer Verlag
- Heidegger, M. (1986/1959). Unterwegs zur Sprache. Pfullingen: Neske.
- Heidegger, M. (1988/1956). Was heisst das die Philosophie? Pfullingen: Neske.
- Jaspers, K. (1949). Einführung in die Philosophie. Zürich: Artemis Verlag.
- Muijen, H. & Brohm, R. (2021). Art Dialogue Methods – Dialoog met de kunsten en de kunst van het dialogeren. Management & Organisatie. (75), pp.63-82 Amsterdam: Boom.
- Nietzsche, F. (1982). Also sprach Zarathustra. Ein Buch für Alle und Keinen. Stuttgart: Reclam.
- Nietzsche, F. (1984). Die fröhliche Wissenschaft. In: Werke II; Ulm: Ullstein Materialien.
- Pascal, B. (1997). Gedachten. (Vertaling en aantekeningen Frank de Graaff). Amsterdam: Boom.
- Quispel, G. (red.). (1992). De Hermetische Gnosis in de loop der eeuwen. Beschouwingen over de invloed van een Egyptische religie op de cultuur van het westen. Baarn: Tirion.
- Rizzuto, G. (2014 ). Mediale levenskunst, een interculturele polyloog. Brussel: ASP.
- Schiller, F. (1964). Schriften zur Philosophie und Kunst. München: Wilhelm Goldmann Verlag.
- Schiller, F. (2009). Brieven over de esthetische opvoeding van de mens. Amsterdam: Octavo publicaties.
- Schmid, W. (2008). En waarom het niet het belangrijkste in het leven is. Amsterdam: Ambo
- Van Rappard , H. & Leezenberg, M. (red). (2010). Wereldfilosofie: wijsgerig denken in verschillende culturen. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.
- Zuboff S. (2019). The Age of Surveillance Capitalism: The Fight for a Human Future at the New Frontier of Power. New York: Public Affairs.
Noten
[1] Bron: scheme of the app ― by Ferretti, Luca; Wymant, Chris; Kendall, Michelle; Zhao, Lele; Nurtay, Anel; Abeler-Dörner, Lucie; Parker, Michael; Bonsall, David; Fraser, Christophe
[2] Bron: De oudste watermolen in de Nederrijn anno 1447 – foto Daniel Beyer
[3] Bron: Frits Philips Muziekcentrum in Eindhoven
[4] Bron: Kairos ― Francesco de’ Rossi