Theo van Leeuwen en Heidi Muijen
In: De innerlijke weg, spirituele tradities over verinnerlijking, p. 8-17, 2007-05, (nog 2e hands te koop)
Een inleiding
Voor u ligt de bundel De innerlijke weg; spirituele tradities over verinnerlijking. Deze is de vrucht van een reeks filosofische verkenningen van het thema ‘De innerlijke weg — van binnen naar buiten’, die in 2006 door de stichting Filosofie Oost West waren georganiseerd. De bundel is te beschouwen als een open onderzoek naar deze indringende thematiek. Antwoorden uit diverse filosofische en spirituele tradities en wetenschappelijke disciplines zullen uitvoerig worden besproken en bevraagd. Zo komen na een algemene inleiding op de problematiek achtereenvolgens daoïstische, boeddhistische, hindoeïstische, islamitische, Afrikaanse, christelijk- joodse perspectieven aan bod. Daarna volgen een psychiatrische en wetenschappelijke kijk op het onderwerp. Aldus biedt deze bundel unieke en diverse proeven van wijsgerige en spirituele antropologie, en vormt het in zichzelf een innerlijke weg.
De bundel werpt enerzijds licht op klassieke filosofische vraagstukken die met het thema van ‘het innerlijk’ aan de orde zijn. Anderzijds worden er beelden en concepten, paradoxen en verhalen over het zelf besproken uit verschillende westerse en niet-westerse spirituele en filosofische tradities.
Vanuit een sceptische invalshoek kun je de vraag stellen of het ‘zelf’ niet alleen een manier van spreken is maar echt bestaat en naar een ‘ik’ ,’ziel’ of ‘geest’ verwijst. Leidt die weg naar binnen naar ‘iets’ dat meer is dan de som van ‘innerlijke gewaarwordingen’? Hoe kun je dat vaststellen en is het mogelijk daar ‘nabij’ te komen? Waartoe eigenlijk die ‘weg naar verinnerlijking’ — hebben we niet onze handen vol met orde op zaken stellen in de buitenwereld? Een antwoord van veel wijsheidstradities is dat deze weg ons voert van een oppervlakkige toestand vol verwarring en onwetendheid naar verdieping en rust, inzicht en bevrijding. Zo zou deze innerlijke weg uiteindelijk tot vrede tussen mensen leiden en tot welzijn in de wereld om ons heen. Vanuit het spirituele perspectief van tradities uit velerlei windstreken gaat het hierbij om meer dan filosofische speculatie. Niettegenstaande hun meerduidigheid en veelkleurigheid verwijzen de symbolen, verhalen en woorden naar een ‘verlichte’ staat van zijn en werken ze als wegwijzers op een weg naar bewustwording. De bundel biedt aldus een keur van antwoorden uit wijsheidstradities over de vraag naar het zelf, afkomstig uit Oost en West, Noord en Zuid.
De in deze bundel opgenomen artikelen gaan over verinnerlijking en over de mogelijkheid van een bevrijd bewustzijn. In India wordt in de hindoeïstische traditie de dimensie van bevrijd bewustzijn vaak aangeduid in termen van het ‘zelf’, terwijl de boeddhisten hier spreken in termen van ‘niet-zelf’ of ‘leegte’.
Hoe is de verhouding tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ in beide benaderingen: is het de weg naar het zelf of is het juist de weg van het zelf af? Deze kwestie speelt niet alleen in de Indiase, maar zoals zal blijken ook in de islamitische filosofie.
Hoe is de verhouding tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ in het Chinese daoïsme en het sterk erdoor beïnvloede zenboeddhisme, dat de ‘terugkeer naar de wereld’ uitdrukkelijk aan de orde stelt?
Het gaat kennelijk niet alleen om verschillende perspectieven op een bevrijd en ontwaakt bewustzijn dat openstaat voor de werkelijkheid ‘zoals ze is’, maar ook om de doorwerking van zo’n bewustzijn tot het concrete handelen in ons alledaagse leven.
Een gedachtelijn die we in verschillende artikelen tegenkomen is dat we niet tot verinnerlijking komen door ons zoveel mogelijk van uiterlijke omstandigheden en geneugten te onthouden, maar door er anders tegenaan te kijken. Het spirituele blijkt heel dicht bij huis te liggen: gewoon in het leven van alledag. Het alledaagse is niet gewoon, maar door er anders tegenaan te kijken wordt het spiritueel. Een andere lijn is dat we door te zijn wie we (wezenlijk) zijn een innerlijke band creëren met het innerlijk goddelijke.
Een gedachtelijn die hierbij aansluit is dat de vraag wie we zijn de vraag is naar onze meest essentiële kern. We zijn allen deel van de goddelijke Geest. Hiervan moeten we ons allereerst bewust worden dat we dit zijn. We zijn ons kennelijk niet meteen bewust van deze grootse innerlijke dimensie en we zullen er om die reden naar op zoek moeten. Alleen een volkomen onbevooroordeelde en open houding zal ons in contact brengen met die essentie, met het goddelijke. Iemand die een waarlijk en echt besef heeft van zijn diepste kern, kan niet anders dan zijn handelingen daarmee in overeenstemming brengen. Hij heeft er geen (uitwendige) wet voor nodig, maar volgt zijn innerlijke richting. Hij weet dat we in de kern één zijn en dat anderen schaden hetzelfde is als jezelf schade toebrengen.
Wat we als gedachte ook aantreffen is dat als we op zoek zijn naar onze innerlijke kern, we er op beducht moeten zijn, dat het ook een vorm van escapisme kan zijn. Het is dan een vlucht uit de wereld die we misschien te moeilijk vinden, een vlucht om geen confrontatie met onszelf te hoeven aangaan, een vlucht voor verantwoordelijkheid ten opzichte van de andere mens. Leegte wordt dan echt leegte, in de zin van geen levenslust en levensdrang, van depressie, onvervuldheid en onverbondenheid.
Een westerse poort naar buiten: Mens, ken u zelve!
De vraag naar het zelf kun je beschouwen als de oudste filosofische en spirituele vraag aan het begin van de westerse wijsheids- traditie. Tevens een meest actuele opdracht die door de tijden heen in verschillende culturen op velerlei manieren is gesteld. Het ‘Ken u zelve’ is een vertaling van het opschrift boven de ingang van de Apollotempel te Delphi in het oude Griekenland: gnothi seauton. Het orakel van Delphi werd veelal geraadpleegd bij belangrijke beslissingen, bijvoorbeeld bij oorlogsvoering, om de eigen kansen beter in te kunnen schatten. Een priesteres, de pythia, door bedwelmende dampen omhuld, voorspelde in orakeltaal de toekomst.
Meer dan de letterlijke ingang tot die meest heilige plaats, vormen deze woorden erboven een poort tot wijsheid. Een gratis advies die eenieder meekreeg bij binnentreden. Woorden die werken als een reminder om de vragensteller bewust te maken van het belang van ‘de plaats’ van waaruit men het orakel over de toekomst raadpleegt. Een aansporing om zichzelf in het onderzoek mee te nemen, om zich als ‘wie’ van de vraag te (her)kennen. Eigenlijk een soort filosofische variant op het kinderlijke gezegde ‘wat je zegt dat ben je zelf’: het stellen van vragen opent wegen maar wat je vraagt dat ben je zelf! De woorden herinneren ons het ‘zelf’ te zien als een poort voor alle verdere vragen die gericht zijn naar buiten toe, naar plaatsen die nog duister zijn en gebeurtenissen die op ons toe komen. Zo kan het gevraagde over toekomstige gebeurtenissen verankerd worden in het ‘nu’ en het ‘zelf’ als ‘de plaats van waaruit’ de vraag gesteld wordt. De vraag naar het ‘wie’ is in die zin altijd meegenomen in het ‘wat’ dat men wil weten. Het ‘Ken u zelve’ is daarom geen evidente of representatieve uitspraak maar een woord met ‘presentatieve’ en uitnodigende kracht: om door die poort naar binnen te gaan en in zich zelf te keren. Verinnerlijking als weg om transparant te worden naar binnen en naar buiten toe. Een weg van verinnerlijking om daarna open te kunnen staan voor de ‘weg naar buiten toe’. Kennis van het zelf als begin- en ankerpunt voor alle verdere vragen!
De oudste westerse filosofische en spirituele vraag wijst een weg naar kennis van het zelf die tevens kennis van ‘het al’ impliceert. Zo bezien is ze niet alleen in een cultureel-historische zin de oudste vraag, maar ook een die altijd aan de orde is, ook al wordt ze niet expliciet gesteld. In die zin staat ze buiten elk tijdsgewricht en is ze eigenlijk altijd meegenomen in elke vraag die we stellen. In een expliciete vorm komen we de vraag naar het zelf tegen in veel teksten uit onze westerse traditie: van het ‘Ik ben die ik ben’ (Exodus 3:14) en Nietzsches herneming van de woorden ‘Werde der du bist’ tot aan de huidige overvloed aan speculatieve geschriften en praktische handboeken over levenskunst, bewustwording en zelfkennis. De vraag naar het zelf zou je met haar spirituele lading ook als de diepste vraag kunnen beschouwen die boven met beneden verbindt. De peilloze diepte van de vraag klinkt in het algemene spraakgebruik vlakker met woorden over ons zelf die verwijzen naar de ‘buitenkant’ en bijkomstige zaken, wanneer we onszelf bijvoorbeeld voorstellen. De bijdragen van deze bundel geven zo niet alleen inzicht in spirituele antwoorden, maar bieden ook verdieping en verheldering van de oorspronkelijke filosofische vraagstukken.
Kruising van wegen: van West naar Oost, van Noord naar Zuid
De filosofische vragen, implicaties en voetangels bij het concept van een ‘innerlijke weg’ en bij de religieuze notie van de ‘ziel’ worden door Otto Duintjer in ‘De innerlijke weg: hoezo?’ ontrafeld en verhelderd. Zo wordt ons duidelijk hoe de filosofische vragen en concepten over ‘het zelf’ ook reeds noties over de werkelijkheid, haar hoedanigheid, haar begrenzing en mogelijke theoretische en praktische toegangswegen impliceren.
Duintjers artikel is heel persoonlijk en de vrucht van zijn grondige contact met filosofische en spirituele stromingen. Hij maakt duidelijk dat het thema van deze bundel maatschappelijk en persoonlijk van belang is. Voor Duintjer is het spirituele aan te duiden als de oneindige Ruimte van de goddelijke werkelijkheid, waarbinnen zich alle dingen afspelen; niet alleen uiterlijke verschijnselen, maar ook innerlijke. Als alomvattende Ruimte is die onafzienbare werkelijkheid waar we ons in bevinden zowel anders dan alle eindige verschijnselen welke zich binnen deze ruimte voordoen, als ook oneindig nabij en doordringend ten opzichte van die verschijnselen. Alles dankt zijn bestaan aan de goddelijke werkelijkheid.
Duintjer geeft een abstracte beschrijving van de onkenbare goddelijke werkelijkheid, die de transcendente zin reeds in zich draagt. Het concept (goddelijke) werkelijkheid, het Niets dat Alles is, komt sterk overeen met het Chinese begrip dao, dat zoals Laozi in zijn Daodejing zegt in diepste wezen niet in woorden uit te drukken is. Het komt ook heel dicht bij de Advaita Vedanta, die uitgaat van een allesomvattende eenheid waaruit alles voortvloeit en waarvan alles een onderdeel vormt. Dit alles omvat subject en object, pool en tegenpool, goed en kwaad, omdat het een niet zonder het ander kan.
Woei Lien Chong wijst in haar artikel ‘Het Zelf als iets en niets’ op het tweeledige karakter van het zelf in het daoïsme. Het zelf heeft eindige en oneindige aspecten. Zij gaat ook in op het daoïstische wuwei dat zij opvat als het respecteren van de tweeledige aard van alle leven en wezens. Zij merkt op dat het daoïstische wuwei dikwijls wordt misverstaan als ‘niet handelen’ in de zin van passiviteit en onverschilligheid, een niet-ethische houding. In feite blijkt het omgekeerd te zijn: wuwei is een door en door ethische levenshouding waarbij je erkent dat de mens aan de ene kant biologisch en maatschappelijk-cultureel begrensd is, maar aan de andere kant een onpeilbare individualiteit heeft en deel is van een onbegrensde, open dimensie. De daoïstische ethiek houdt in, dat je beide aspecten respecteert. Vanuit het perspectief van deze ethiek betekent cultivering van het ‘innerlijk leven’ het tegendeel van preoccupatie met het behoud van het zelf in afzondering van de buitenwereld. Er is eerder sprake van ‘zelfverlies’ in positieve zin: door de eigenmachtige greep op de dingen los te laten, wordt paradoxaal onze spontane band ermee hersteld.
Han de Wit gaat in zijn artikel ‘De Binnenstebuiten Boeddha’ in op de dwaalweg naar het zelf en keert hierbij het zelf ‘binnenstebuiten’. Hij geeft in zijn artikel een heldere beschrijving van de meditatieve weg van de boeddhistische traditie. Geestelijke preoccupatie met onszelf is een dwaalweg die ons wegvoert van waarachtige spiritualiteit. Toch kan het heilzaam zijn op zoek te gaan naar ons ‘ware zelf’. De boeddhistische filosoof Abe Masao gaf eens een lezing waarin hij voortdurend over het ‘ware zelf’ sprak. Toen een van de toehoorders hem wat onthutst vroeg hoe hij dat rijmde met de klassieke boeddhistische notie van zelfloosheid antwoordde hij: ‘Het ware zelf is geen zelf.’
Douwe Tiemersma neemt in zijn artikel ‘De directe weg van zelfrealisatie’ de hindoeïstische traditie voor zijn rekening in de gestalte van de non-dualiteit van de Advaita Vedanta. Hij behandelt de realisatie van het zelf, waarnaar in de Upanishaden en in de latere Advaita Vedanta wordt verwezen en maakt duidelijk dat deze realisatie eigenlijk geen weg is, daar iedereen al zichzelf is. Het gaat veeleer om een ogenblikkelijk inzicht, dat we om die reden een ‘directe weg’ zouden kunnen noemen. Bij het doorbreken van dit inzicht komt het binnenste (zelf) buiten. Binnen en buiten staan dan niet meer apart. Het beperkte zelf-zijn (ego) verliest zijn beperking en lost op in het Grote. Na dit vrijkomen van elke ik-centrering is er een besef dat het zelf-zijn identiek is aan dit Grote. Dat wordt in de Upanishaden de identiteit van Atman en Brahman genoemd. Ook voor zover het leven doorgaat, is er geen verschil tussen binnen en buiten. De gebeurtenissen spelen zich af in het geheel zonder dat er een ik (ik-wil, ik-doe) is. Bij ‘de directe weg van het zelf’ hoeft niets te verdwijnen, zelfs niet het zelf. Het wegvallen van de beperkingen van het zelf-zijn (ego) is een concrete ervaring en kan plaatsvinden op grond van de herkenning van zelf-zijn zonder beperking.
De bijdragen van Michiel Leezenberg en Anton Wessels aan deze bundel gaan over verschillende aspecten van de islamitische traditie met betrekking tot het onderwerp ‘de innerlijke weg’. Leezenberg behandelt in zijn historisch georiënteerde artikel ‘De weg en de wet: mystieke stromingen en tendensen in de islam’ esoterische en exoterische wegen van de islam. Hij laat zien dat er naast de islam van de geopenbaarde wet of sjari‘a de relatief onzichtbare, maar wijdverbreide islam is van het mystieke pad of tarieqa en maakt duidelijk dat deze niet per se met de wet in strijd is, maar er veeleer aan voorbijgaat. Een aantal mystici komen aan de orde, onder anderen de middeleeuwse Ibn ‘Arabi, die een nauwelijks te onderschatten rol heeft gespeeld in de islamitische wereld. Zijn pad is individualistisch, maar het heeft gestalte gekregen in de strikt georganiseerde soefiordes of tarieqa’s, waarbij de mystieke weg betreden wordt onder begeleiding van een leermeester (shaykh ofpir). Leezenberg stelt ook de religieuze vernieuwingsbeweging aan de orde die in Moghul-India werd begonnen door de zeventiende-eeuwse mysticus Ahmed Sirhindi, die tegen Ibn ‘Arabi’s doctrines ageerde. Paradoxaal genoeg maakt deze daarmee de weg vrij voor meer individualistische vormen van mystiek. Ten slotte wordt in dit artikel de vraag behandeld in hoeverre soefiachtige ideeën voortleven, of in nieuwe gedaanten opduiken, in en buiten de islamitische wereld van vandaag.
Anton Wessels gaat in zijn artikel ‘Een verhaal van twee steden in de Abrahamitische traditie’ in op meer uiterlijke vormen van de innerlijke weg. De wet is immers de weg in de islam. Hij doet dit met behulp van het verassend actuele verhaal van de twee steden. Wessels vraagt zich af of er een rol is weggelegd voor godsdienst in de huidige multiculturele samenleving. Hij laat in zijn artikel zien hoe vanuit de drie tradities van jodendom, christendom en islam geprobeerd zou kunnen worden te komen tot een ontmoeting van de filosofie van Oost en West. Hij pleit in dit verband voor een reflectie op de profetische traditie (Oude en Nieuwe Testament én de Koran) en vraagt zich af of deze iets te zeggen heeft over belangrijke kwesties die in de moderne maatschappij spelen. Hij werkt dit uit aan de hand van het thema ‘het ontwerp van de stad’ en de tegenstelling tussen twee verschillende leiders: de koning en de kalief, die verschillende wegen tot gemeenschappelijk welzijn vertegenwoordigen. De wezenlijke vragen zijn en blijven, volgens Wessels, zowel van elk mens aan zichzelf, als van eenieder aan de eigen leiders: Welke keuzen maken die? Zijn het rechtvaardige plaatsbekleders van God, vice-regenten op aarde of zijn het onrechtmatige onderdrukkers? Wie is werkelijk de partij van God? Er blijkt een duidelijk criterium te zijn.
Toon van Buren gaat in op de ontmoeting van Noord met Zuid: een Afrikaanse visie op de weg naar ‘het zelf’ in ‘De heilige boom van de Bawóng’. Van Buren beschrijft vanuit zijn vertrouwdheid met Afrika over de Afrikaanse wereldbeschouwing. Zijn bijdrage is niet zozeer reflectief, maar meer narratief filosofisch: een verhaal over een magisch-realistische reis door het land van de Bawóng. Van Burens onderzoek naar de werkelijkheidsbeleving van de Afrikaanse mens levert een heel persoonlijk verhaal op. Hij probeert daarin via de beleving het werkelijkheidsgehalte ervan te evalueren en brengt zijn ervaringen in Afrika in relatie tot zijn werk als pastor in de psychiatrie. Daar trof hij mensen aan die ‘uit de tijd gevallen’ waren, drenkelingen tussen hemel en aarde. Hij legt ook een verband met zijn zenervaring als een weg om de tijd te overstijgen.
De westerse christelijke traditie wordt vertegenwoordigd door de artikelen van Jeroen Witkam en Gerrit Glas.
Broeder Witkams bijdrage ‘De kruismandala’ is een soort overdenking, een filosofische ‘zelf-verkenning’ vanuit westerse invalshoek, die start vanuit een oud vertrekpunt, de klassieke micro- macrokosmosgedachte van ‘zo boven zo beneden’. Hij vangt zijn artikel aan met de vraag: Wie is de mens? Op de weg van de stilte kom je de verschillende elementen tegen die deel uitmaken van het complexe wezen mens: vuur, water, aarde, lucht en de kwintessens (vijfde element). Deze worden traditioneel geïnterpreteerd als een ‘heidense’ natuurfilosofische verheldering over ons zelf. Witkam werkt in zijn bijdrage een joods-christelijke symboliek uit die verwijst naar de opgave van de mens tot zuivering en zelf- wording. In zijn meditatieve overweging gaat hij in op de vijf elementen waaruit mens en kosmos zijn opgebouwd en maakt hij duidelijk dat deze elementen elkaar beïnvloeden met hun eigen kwaliteit. Het zijn een soort toetsstenen waar de mens op zijn innerlijke weg mee moet leren omgaan en die hij zich eigen moet maken. Langs deze weg van verinnerlijking wordt het zelf dus gespiegeld in de taal van de vijf elementen, die symbool staan voor verschillende vormen van wijsheid. Witkam laat zien dat we deze vijfvoudige wijsheid in onszelf belichamen en dat we daarmee een beeld van God zijn.
Een volgende westerse invalshoek van de psychiater Gerrit Glas geeft een protestants-christelijk perspectief op ‘de zorg voor de ziel’, als antwoord op de sociale en spirituele nood in onze tijd. Als sociale hulpeloosheid, eenzaamheid en geestelijke armoede manifesteert zich deze nood en daarmee wordt duidelijk hoe ‘oppervlakkig en leeg’ de verhouding tot ons zelf in geestelijke zin is, ondanks de ‘opdringerige belevingscultuur’. Hij interpreteert deze verschijnselen daarom als symptomen van spirituele onverbondenheid, die ons echter juist in haar ‘negatieve gedaante’ van het ‘afwezig zijn van verbondenheid’, oproepen tot het vinden van een hernieuwde verbinding met het religieuze.
Dat de belangstelling voor het zelf niet alleen op ‘de markt van welzijn en geluk’ maar ook in wetenschappelijke zin uiterst actueel is, toont de bijdrage van cardioloog Pim van Lommel aan met zijn onderzoek naar Bijna-doodervaringen. De ervaringen blijken universeel te zijn, in alle tijden en in alle culturen vermeld. Het wetenschappelijke empirische materiaal spreekt niet alleen tot de verbeelding maar snijdt de filosofische vraag aan naar de relatie van het zelfbewustzijn tot het ‘lichamelijk substraat’. Van Lommel stelt de vraag naar de grenzen van het bewustzijn in tijdruimtelijke zin: betekent de dood een absoluut eindpunt voor ons zelf? Een belangrijke implicatie van deze studie is dat we onze gebruikelijke notie van het bewustzijn als resultante van hersenfuncties moeten bijstellen.
De tijdloze vragen die in deze bundel worden behandeld zijn heel actueel in het licht van het moderne leven van overvloed en onbehagen, met in de ogen van velen een grenzeloos consumentisme, zielloos materialisme, snelle kicks, oppervlakkige relaties en diepe verveling. Veel mensen ervaren in onze tijd een ‘leegte’, een verlies van bezieling, verbondenheid en inspiratie.
In deze tijdsomstandigheden worden we uitgenodigd eens over de grenzen van onze westerse cultuur heen te kijken. Het doet een appèl op ons om interculturele dialogen aan te gaan, maar ook om belangrijke filosofische en spirituele inzichten uit het verleden weer op hun waarde te leren schatten.