Heidi Muijen
Weesp, 23 juni 2017[1]
Weldadig is de slaap, die de zorgen van de dag toedekt. De nieuwe dag strooit kwistig met haar zaadjes die geboren willen worden. De ontloken bloem opent zich in het gouden licht, wakker gekust door een ongeziene minnaar. Als dromer stap ik uit de stromende diepte van de nacht en snuif graag haar zoete geuren op. Badend in de morgenstond voel ik me licht van gemoed, gehuld in nevels van vergetelheid; zwevend tussen werelden …
Stel dat we als sterrenkinderen op een kosmische reis slechts eventjes hier zijn; onwetend waar en hoe we sporen achterlaten. Welke zoete geur van honing heeft ons hierheen gelokt? Betoverd door het hemelse ambrozijn en manna vergeten we hoe loodzwaar soms één enkele stap in het ondermaanse kan zijn! Oogkleppen ontnemen ons het zicht op die oneindigheid en tonen alleen de voet die vastzit in de klei. Verlangend naar het hemelse huis zou je op zo’n moment willen verzinken in het diepe duister zonder naam …
De zekerweters willen namen geven aan wat onzegbaar is. Het diepe vergeten herbergt soms een geheim weten, een stil en sterk verlangen. Een verlangen, dat zich zo diep schuil houdt, dat er in de duistere wateren nauwelijks een rimpeling te zien is … En toch kolkt het water even later, driftig draaiend naar peilloze diepten.
De zekerweters zeggen: ’t zal een verlate stressreactie zijn of een vroege dementie! Deze en vele andere namen worden gegeven. En hoor, ze vervliegen weer met het eerste zuchtje wind, die de blaadjes aan de bomen laat dansen. Die het ongerimpelde gezicht laat plooien: turend in het fonkelende water vraagt ze zich af wie haar zo scherp in de ogen ziet. Zie, haar verzonken ogen lichten op en volgen juist dat ene blaadje, dat met de wind mee vliegt ― dat olijk naar de grond dwarrelt en onbestemd blijft liggen op het zandschepje dat een kind vergat.
Het kinderlijk vergeten schept een onzichtbaar weten dat aan het schepje kleeft. Zandkorrels in het schepje vertellen van het vertrapte zandkasteel ― de echo van een kinderlach … nog steeds hoorbaar ― het verleden plooit zich in haar glimlach. Alles is er nog hoewel het kind zelf allang de benen nam.
Hoe weldadig is het diepe vergeten, dat het schelle licht van zekerweten dempt tot aangename schemering. In de schemer hult zich de geheime kennis, die toen, straks, eens en nu met elkaar verbindt. Omhullende nevels van verdichte tijd die het verleden ont-schuldigen en een toekomst openen! Het blaadje dwarrelt op en danst mee met de wind. Alleen de weemoed blijft: de ogen in haar gezicht gaan twinkelen en kijken dan naar binnen … naar het sterrenkind dat opstaat:
“kom, ga mee … naar het land der ongeborenen!”
[1] Reflectie op de haibun ‘Vroege dementie’ van Simon Buschman