Creatief buitenskamers!

0

Heidi Muijen

De appèlwaarde van de verzakelijkte zorg[1]

Een door de auteur bewerkt en mede door WW redacteur Gea Smit geredigeerd artikel, verschenen in Tijdschrift voor Creatieve Therapie, 1999/4 pp. 13-20.

Summary

This article is based on a research Project concerning the way art therapists see and experience their discipline in the context of their organization. The project was focussed around the idea that the process of professionalization needs both philosophical and organizational positioning of the discipline. To make the ideas of the professionals themselves explicit on both topics and their interrelatedness is a step in the process of making art therapy to become more profile and professional. The results of the project suggest that it is necessary to regauge the convential professional attitude of art therapists ‘of being creative indoors and being instrumental outdoors.’

Terugblik

Afbeelding 5: Metaforiek werkt vurig op de beleving in[8]

Anno 2020 blik ik terug op mijn pleidooi de kracht van creatieve communicatie en veranderingsmiddelen ook buiten de therapiekamer te gebruiken ten behoeve van de ontwikkeling van creatieve therapie als beroepsgroep. Dit als tegenwicht tegen de eenzijdige oriëntatie op het ‘evidence based’ opstellen van protocollen in een taalspel dat wezensvreemd is aan de eigen wortels.
De naamsverandering van creatieve therapie naar vaktherapie reflecteert die wending van een op de kunsten georiënteerde pioniersgeest naar het steeds dominanter wordende empirisch-analytische paradigma.
Deze benadering heeft in de afgelopen 21 jaar nog meer terrein gewonnen.

De keuze zich in taalspel en denkwijze steeds meer aan te sluiten bij de cognitieve gedragstherapie heeft er niet voor kunnen zorgen dat het vak nu goed op de kaart staat. Terwijl de psychomotorische therapie door aansluiting bij bewegingswetenschappen en de ‘herontdekking’ van muziektherapie door psychiaters weer sterker voor het voetlicht kwamen, lijken dans-, drama- en beeldende therapie op sterven na dood en is tuintherapie reeds lang verdwenen.
De keuze voor het dominante discours in de geestelijke gezondheidszorg, in plaats van de dynamiek van creatieve processen centraal te stellen, opende de deur ingelijfd te worden in een reductionistisch referentiekader.
Haar eigenstandigheid als een ambacht van de toegepaste kunsten, als een vorm van metaforische betekenisgeving door middel van creatieve processen, heb ik in mijn proefschrift ‘Metafoor tussen magie en methode’ uitgewerkt (Muijen, 2001).

De verzakelijking van de zorg

De wind van verzakelijking die door de gezondheidszorg waait, dwingt beeldend therapeuten tot het verkopen van hun dienst als ‘adjunctieve therapie’. Tegelijkertijd koopt het management creatieve trainingen in ter ondersteuning voor het implementeren van de beleidsplannen en veranderingstrajecten. Een wonderlijke ‘ménage à trois’ rond het gebruik van creatieve middelen ― in het kader van therapie, in organisatiecontexten en trainingen, én als toegepaste kunsten ― die mij op het idee bracht te onderzoeken hoe creatieve middelen ook voor de professionalisering van deze en andere beroepsgroepen geschikt kunnen zijn. Ten behoeve van het creëren van een context van bewustwording en ‘empowerment’ van beeldend therapeuten teneinde hun ambacht in organisaties sterker te profileren. Het onderzoeksproces en het proces van professionalisering heb ik vanuit een filosofisch perspectief vormgegeven en geduid.

In de eerste plaats sta ik in dit artikel stil bij een ‘vertaalprobleem’ dat in deze kwestie aan de orde is. Namelijk het probleem wat er intrapsychisch en interpsychisch als beeldend-creatief proces plaatsvindt ― in interactie met materiaal, cliënten en therapeut ― zo adequaat mogelijk te beschrijven. Dat wil zeggen te vertalen van ‘de orde’ van (ver)beelden, (ver)kleuren, (ver)vormen, emotionele bewogenheid, gewaarwordingen, expressies, lichaamstaal naar ‘de orde’ van woorden, denkbeelden en theorieën. De beeldend therapeuten in mijn onderzoek namen hierin verschillende posities in, die ik met behulp van vier metaforen karakteriseer. Vervolgens leg ik een relatie hoe een ingenomen positie doorwerkt in de wijze waarop zij over de ‘meerwaarde’ van creatieve therapie (beeldend) spraken en hun positionering in de organisatie.

In de tweede plaats bespreek ik een samenhang tussen de positionering ten aanzien van het ‘vertaalprobleem’ en de profilering van creatieve therapie beeldend in organisaties van de gezondheidszorg. Het hebben van een eigen taal en een herkenbare naam is onder meer ook te zien als middel van een groep om zich van anderen te onderscheiden, om aanspraak te maken op een eigen territorium, en een stem te krijgen in het organiseren van allerhande aspecten rond de zorg (zoals het opstellen van behandelplannen, bepaling van het budget, functieomschrijving en inschaling).

Tussen stammen organiseert strijd vijandschap en rituelen vriendschap: een welkomstritueel van Haida drummers en zangers[2]

Zo kwam bij mij het beeld op van een territorium- en stammenstrijd tussen de verschillende disciplines. Kan deze metafoor ook een perspectief bieden op hoe creatief therapeuten beeldend de handen ineen kunnen slaan om zich samen sterk te maken ten tijde van turbulentie en reorganisaties?

Tot slot formuleer ik enkele bevindingen uit mijn onderzoek in relatie tot deze twee onderwerpen en breng ze in verband met de tendens in de gezondheidszorg de zorg rond de patiënt als ‘koning-klant’ te organiseren. In het algemeen zijn creatief therapeuten meer ‘doeners’ dan ‘denkers’ en geloven ze wat betreft de profilering van hun ambacht in ‘doe(l)gerichte uitwisseling met collega’s’, ‘de handen ineenslaan’, ‘tot concrete actiepunten komen’ en ‘lobbyen’. Dit is een directe, ‘no-nonsense’ manier om met de problematiek om te gaan.
Ik eindig met de suggestie dat er ook een andere manier is hoe de kracht van het eigen ambacht in te zetten; vanuit de vraag: Wat kan creatieve therapie beeldend ― mogelijk zelfs over de drempel van de werkplek heen ― juist ten tijde van bezuinigingen en reorganisaties voor de gezondheidszorg betekenen?

Creatief binnenskamers en buitenskaders

Creatieve therapie (beeldend) vindt in het algemeen plaats tussen vier muren, soms achter een gesloten deur waarop staat ‘niet storen’. Wat daarbinnen precies gebeurt, lijkt onderwerp van discussie en een mysterieus fenomeen. Dit gegeven is weerspiegeld in de vraag of het ‘behandeling’ is of ‘slechts’ ondersteuning, begeleiding. Ook zijn ter nadere aanduiding van de aangeboden praxis diverse namen in omloop: ‘crea’, ‘creatief’, ‘beeldend’, ‘creatieve therapie’, ‘beeldende therapie’, ‘creatieve therapie beeldend’, ‘creatieve activering’, ‘activiteiten therapie’, ‘non-verbale therapie’, ‘vaktherapie’, ‘adjunctieve therapie, …

De verandering in naam en stijl: van ‘creatief’ ambacht naar ‘vaktherapie’

Iedereen is ongelukkig met de wildgroei aan namen en het ‘softe image’ dat de associatie met ‘creatief’ met zich mee zou brengen. De vraag of en hoe deze groep professionals daar vanaf kan komen lijkt nog vager dan de naamgeving zelf. Misschien wordt het tijd, zo suggereerde een van mijn respondenten, een professioneel bureau in te schakelen om het imago op te poetsen. En in een folder met heldere en doelgerichte taal verduidelijken welk resultaat deze therapie voor welke problematiek kan opleveren.

Zouden de professionals zelf niet preciezer kunnen formuleren wat de ‘meerwaarde’ van creatieve therapie is, zo vroeg ik mijn af? Bij mijn vraagformulering werd door velen bezwaar aangetekend. Vooral wat betreft het voorvoegsel ‘meer’ dat concurrentie en strijd tussen de verschillende disciplines in de hand zou werken.
Een respondent suggereerde om van ‘eigen’ waarde te spreken. Echter de associaties hierbij in de natuurlijke omgangstaal kunnen opnieuw voor begripsverwarring zorgen. Misschien zou ‘toegevoegde’ waarde een alternatief kunnen zijn? Aan die omschrijving kleeft minder de connotatie van ‘meer’ en ‘concurrentie’, terwijl er wel gesuggereerd wordt dat ‘creatieve therapie’ iets wezenlijks en unieks te bieden heeft. Bovendien sluit deze omschrijving aan bij de nieuw gelanceerde term ‘adjunctieve therapie’.

De verzakelijking van de zorg

In het kader van de gaande zijnde ontwikkeling sluipt er overigens wel een concurrentie model mee naar binnen. Het gaat tot het basistakenpakket van de creatief therapeut behoren om de belangstelling van de klant te winnen, aangezien de cliënt als koning steeds autonomer ‘adjunctieve therapieën’ kan gaan inkopen voor zijn/haar behandelpakket. Creatief therapeuten worden zo gedwongen aan ‘PR’ te gaan doen. De reclame die zij voor de ‘toegevoegde waarde’ van het creatieve medium moeten maken, zou in een algemeen toegankelijke taal dienen te zijn, die bovendien aanspreekt! Daarmee kom ik terug op de gestelde vraag: ‘Hoe het creatieve gebeuren binnenskamers te beschrijven?’

Door de verzakelijking lijkt deze vraag eenduidig verstaanbaar en neutraal ten opzichte van ideologische verschillen te staan. Immers, de gevraagde duidelijkheid zou in termen van ‘nut’ en ‘meetbaarheid van resultaten’ gegeven kunnen worden. Deze insteek verschuift de vraag van een filosofische ― de fundamenten van het ambacht betreffende identiteitsvraag ― naar een pragmatische, wellicht opportunistische gerichtheid: het scoren van de ‘patiëntenload’ en het zichtbaar maken van een (liefst zo efficiënt mogelijke) verhouding ‘overhead-patiëntencontacturen’.

October 1914, Ludwig Wittgenstein’s diaries ― published in English translation as Notebooks 1914-1916.[3]

‘Waarover je niet kunt spreken, daarover moet je zwijgen’,

zo zouden we met de taalfilosoof Wittgenstein kunnen zeggen! Door de verzakelijking schuift er een op het resultaat gerichte focus ― ‘Wat kan mijn therapie voor de klant met deze specifieke problematiek betekenen?’ ― voor de lastiger te beantwoorden vraag naar de kern van het ambacht en de aard van de creatieve processen die daarbij essentieel zijn.

Inderdaad is het de beroepsgroep gelukt ― met het door de werkgevers gevalideerde beroepsprofiel ― meer duidelijkheid omtrent basistaken ‘binnenskamers’ ten opzichte van de cliënt en buitenskamers ten opzichte van het behandelteam en de instelling te geven. Evenwel is de vraag daarmee verschoven: Wat gebeurt er achter de deuren ― welk geheimzinnig proces correspondeert met de uitvoering van de creatief therapeutische taken? ― achter de poorten van de menselijke ziel en ‘tussen’ mensen?
Wat betekenen de woorden in het beroepsprofiel eigenlijk? Is dat wel beschrijfbaar of veeleer van de orde van een oproep of uitnodiging om ‘buiten het normale kader’ te treden ― een beweging van het ‘praten over’ naar het ‘doen vanuit’, in dialoog met therapeut, beeldend materiaal en reisgenoten in het traject?

In mijn ogen en filosofisch gezien zou het juist goed zijn bij die kern te blijven, en hoe moeilijk ook, deze trachten te verwoorden en de identiteitsvraag niet te omzeilen! Juist door het appèl van de verzakelijkte zorg zou deze opnieuw gesteld dienen te worden. Wellicht zouden er meerdere ‘antwoorden-op-maat’ geformuleerd kunnen worden?

Zou het kunnen helpen vaker stil te staan bij het gegeven dat het voor de creatief therapeuten beeldend ― op een andere manier dan cliënten maar evengoed ― moeilijk is precies te benoemen wat er eigenlijk ‘van binnen’ (in de ziel/ binnenskamers) gebeurt?!

Hoe vertalen we de werkelijkheid?

De ogenschijnlijk onschuldige vraag hoe het ‘creatief therapeutische proces’ te benoemen, brengt de professionals zelf in verlegenheid. Het spreken over een proces dat niet of nauwelijks in woorden te vatten valt ― dat aan de taal ontsnapt ― is dat wel mogelijk? Als er niet over kan worden gesproken, zegt Wittgensteins analytische visie op ongrijpbare domeinen ― zoals het kunstzinnige, het morele en spirituele ― dan dienen wij te zwijgen! Of is het mogelijk ― geïnspireerd op de latere inzichten van Wittgensteins taalfilosofie ― er een geëigend ‘taalspel’ voor te ontwikkelen?
De vraag luidt dan: hoe dan, welke taal is geschikt de kwestie te ontwarren en creatieve processen tot begrip te brengen?

Het overbruggen van een kloof[4]

Uiteindelijk komen we terecht bij een oud, filosofisch probleem: Hoe vertalen we de werkelijkheid?! Onze verlegenheid over deze fundamentele vraag hangt samen met de klassieke filosofische puzzel: in welke verhouding staan taal en werkelijkheid tot elkaar? Hierbij is de stilzwijgende vooronderstelling dat ‘werkelijkheid’ iets is dat zich buiten het ‘spreken over’ bevindt. Vervolgens doemt het probleem op dat we in taal moeten aangeven op welke wijze het ‘buitentalige’ zich tot de ‘talige werkelijkheid’ verhoudt.

Hoe overbruggen we de kloof tussen ‘zijn’ en ‘spreken’? Is de kloof tussen de orde van het gebeuren zelf en de orde van benoeming te groot of van een principieel andere aard, zodat elke vertaling tekort schiet?
Door deze vragen raken we gemakkelijk in allerlei talige en logische kronkels, in cirkelredeneringen en woordspelingen verstrikt, zodat we uiteindelijk, als in een labyrint, verdwalen.

We zitten dus vast in een hardnekkige en beruchte ‘filosofische knoop’. Deze dienen we te ontwarren en ontraadselen, teneinde onderbouwd ten aanzien van de kwestie van het adequaat verwoorden van het creatief-therapeutische proces stelling in te kunnen nemen. Of hoort verwarring juist bij deze questie?
Aan de ontwikkeling van een ambacht ― van een intuïtieve kunst en praktische kundigheid naar een geschoolde deskundigheid ― helpt het in elk geval zich te positioneren ten aanzien van de filosofische vragen en van daaruit een ‘body of knowledge’ op te bouwen.

Vier posities ten aanzien van de filosofische knoop

Een knoop doorhakken of ontwarren?[5]

De gesprekken met mijn respondenten reconstruerend, ben ik vooral de volgende drie posities tegengekomen: voorstanders van

  • de ontwikkeling van een beeld- of kunstanaloge taal
  • het lenen van geschikte woorden uit bestaande psychotherapeutische kaders
  • het zo dicht mogelijk blijven bij de natuurlijke omgangstaal.

Een vierde meest radicale positie is het uitgangspunt dat een verwoording van het creatief therapeutische proces principieel onmogelijk is. Elke poging de processen in de ziel en tussen mensen te beschrijven, is bij voorbaat gedoemd te mislukken. Elk woord over wat er met de cliënt gebeurt door het contact met het materiaal en in interactie met de therapeut doet onrecht aan het ongrijpbare gebeuren zelf. De woorden vervormen het, vullen (verkeerd) in wat buiten de orde van de taal valt, zoals uiteindelijk kleuren, tonen en geuren onbeschrijflijk zijn.

Waar de eerste drie posities een favoriet taalspel ― respectievelijk kunstanaloge beeldtaal, psychotherapeutische en de natuurlijke omgangstaal ― aanwijzen als de meest geschikte, daar wijst de vierde positie op de onmogelijkheid een adequate talige, ofwel symbolische ordening te ontwikkelen.

Die vierde positionering is niet slechts ‘negatief’ maar heeft een positieve betekenis. Het is juist dit onbenoembare en aan het woord ontsnappende karakter van het creatief therapeutische gebeuren zelf, waarin haar kracht en eigenheid ligt. De andere drie posities zijn minder radicaal omdat men ondanks het fundamentele onderscheid tussen de orde van de taal en de werkelijkheid zelf, een vertaling wel mogelijk acht.

Vier metaforen die de posities aanduiden

De vier verschillende posities zou je kunnen vergelijken met de wijze waarop respectievelijk een dichter, een wetenschapper, een journalist en een zenleraar de werkelijkheid benaderen.

Waar de eerste drie posities duidelijker lijken, daar roept de vierde, meest radicale positie wellicht vragen op. De metaforische indeling heeft als waarde dat zij de posities zowel in beeld als in beleving brengt, zodat ze meer betekenen dan abstracte filosofische posities. De vierde bijvoorbeeld vinden we gereflecteerd in een ‘zen mondo’ van dichter Bert Schierbeek:

Wat is het juiste woord?
Wat zeg je?
Wat is het juiste woord?
Je maakt er twee van![6]

Maar wat de dichter Schierbeek zelf doet met de woorden van de fictieve zenleraar is weer anders en verwijst naar de eerste positie. Het dichterlijke woord wil het onzegbare niet letterlijk beschrijven: het geeft vingerwijzingen. Waar de ‘analoge proces’-visie aansluiting zoekt bij taalspelen van de toegepaste kunsten, zou je volgens de zenleraar-positie beter kunnen zwijgen om er geen twee dingen en woorden van te maken! Het proces van verbeelden en de beeldende expressie zelf zijn genoeg, ze staan op zichzelf. De beschrijvende woorden en verklarende taal staan er (te) ver vanaf.
De ‘zenpositie’ lijkt enigszins zelfgenoegzaam, elk woord schiet tekort of is er één teveel.

Chinese schilderkunst speelt met de leegte[7]

De dichterlijke positie slaat een brug tussen taal en werkelijkheid: spelend met woorden maakt de dichter omtrekkende bewegingen rond het onzegbare en ‘vanzelfzwijgende’. Letterlijke taal wil de vinger erop leggen, poëtische taal beduidt en wijst. Misschien zoals de summiere lijnen met lege plekken op een Chinese aquarel een natuurwerkelijkheid veeleer suggereren en van binnenuit willen vatten dan realistisch weergeven. Creatief therapeuten die zich sterk maken voor een ‘eigen beeldtaal’ of ‘kunstanaloge’ taal[8] nemen deze positie in.

Weer een andere positie nemen creatief therapeuten in, die de voorkeur geven aan psychologische taal en psychotherapeutische conceptuele kaders om hetgeen in (beeldende) creatieve therapie plaatsvindt te beschrijven.
Deze tweede positie typeer ik met de metafoor van de wetenschapper: de creatieve processen zijn niet alleen het beste in psychologische taal te beschrijven, maar ook door middel van wetenschappelijke modellen te verklaren.

Overigens bekenden de bij mijn onderzoek betrokken therapeuten zich niet tot slechts één psychotherapeutische richting. Veeleer gaven zijn aan ‘eclectisch’ gebruik te maken van in diverse scholen ontwikkelde inzichten, technieken en concepten. Wellicht zou de respons op mijn onderzoeksvraag, indien ik haar door de jaren heen zou blijven volgen, minder divers klinken, gezien het steeds dominanter worden van het referentiekader van de cognitieve gedragstherapie.

De journalist wil zo dicht mogelijk op het gebeuren en bij de mensen komen[9]

De derde positie beluisterde ik bij enkelen van de door mij geïnterviewde beeldend therapeuten die aangaven het meeste vertrouwen te hebben in de natuurlijke omgangstaal. In hun ogen is het mogelijk wat er in therapie met de cliënt gebeurt in ‘gewoon Nederlands’ te beschrijven. Deze positie vergelijk ik met die van ‘de journalist’, in die zin dat een journalistiek verslag zo dicht mogelijk op een gebeurtenis en bij de mensen wil blijven. De kwaliteit van dit taalspel is zodanig dat iemand die er niet bij is geweest het gebeuren zich toch levendig kan voorstellen.
Door als creatief therapeut zich te bedienen van toegankelijke taal, zou de therapeutische waarde van wat er in de therapiekamer gebeurt als het ware ‘journalistiek’ verduidelijkt kunnen worden.

Natuurlijke diversiteit als metafoor voor professionele ontwikkeling

Overigens hanteerde ik de vier metaforen als een middel de uitspraken van mijn respondenten te ordenen naar de (on)bewust ingenomen positie ten aanzien van de ‘filosofische knoop’.

Mijn onderzoek was er niet op gericht ‘de beste’ positie te bepalen noch te inventariseren welke het meeste vertegenwoordigd was. In mijn ogen kan pluriformiteit de ontwikkeling van een ambacht ten goede komen.
Immers: het innemen van diverse posities stelt professionals in staat verschillende varianten te ontwikkelen, die meer op maat toegesneden zijn op therapeutische doelgroepen en hoe de organisatorische context is ingericht. Zo kon ik de aangetroffen pluriformiteit vanuit de achterliggende ‘filosofische knopen en vragen’ belichten: deze zijn immers niet alleen interessant om over te filosoferen, maar wezenlijk voor hoe de ingenomen positie doorspeelt in het spreken over en vormgeven van het creatief therapeutische proces.

Natuurlijke diversiteit als metafoor[10]

De (on)bewuste visie die een creatief therapeut hanteert heeft consequenties voor de wijze waarop de dynamiek tussen therapeut, cliënt en beeldend materiaal meer dialogisch dan wel meer technisch-instrumenteel plaatsvindt. In welk taalspel de professie gegoten wordt heeft ook invloed op de wijze waarop creatief therapeuten de ‘toegevoegde waarde’ van hun ambacht uitdragen binnen hun instelling.

Uitwerking van de vier metaforen

Vanuit een ‘zenpositie’ kun je collega’s in het multidisciplinaire overleg niet vanuit het ambacht betrekken bij vragen of suggesties over een goede behandeling. Door gemis aan woorden die recht doen aan het proces en hoe dit bijdraagt aan genezing, is het tevens onmogelijk aan verzekeraars of potentiële klanten uit te leggen waaruit die ‘waarde’ zou kunnen bestaan. Wellicht zou op basis van ‘getuigen verklaringen’ en cijfers van succes aangetoond kunnen worden dat die waarde er is en bestaat uit het ondergaan en ‘professioneel’ vormgeven van het creatieve proces. Een creatief therapeut zou collega’s en cliënten kunnen uitnodigen ‘binnenskamers’ ervan te proeven of er tenminste aan te ruiken.

Enkele deelnemers aan mijn onderzoek namen een soort tussenpositie in of een mengvorm van een zen- en een journalistiek standpunt. Zij gaven aan dat de kern van de zaak bestaat uit het ondergaan van het creatief therapeutische proces. Niettemin hielden zij het voor mogelijk om iets daarvan over te brengen op derden: bijvoorbeeld door middel van een workshop, door werk van cliënten te tonen en aan de hand van casuïstiek.

De respondenten, die geloofden dat de werkzaamheid van creatieve therapie het beste in de natuurlijke omgangstaal kan worden verwoord, bleken ook meer in natuurbeelden te spreken. De organische metafoor dat creatief therapeutische processen cliënten helpt te ‘groeien’ leverde een mind-map op van creatieve therapie als vertakkende plant met diverse (berg-, dal-, heide-) varianten. Vanuit dit beeld kun je onmogelijk spreken van ‘de’ beste vorm: iedere variant is op zich het beste aangepast aan ‘de ecologische omgeving’.

Tropisch regenwoud op een bergtop: flora past zich aan de ecologische omgeving aan ― foto Joke Koppius

Vanuit biodiversiteit als metafoor bezien, lijkt het (bio-)logisch dat het opbloeien en het volwassen worden van dit jonge ambacht gedijt bij een diversiteit aan visies.

Zo lijkt een omgeving met minder mondige patiënten meer uit te nodigen tot een zenleraar- of dichterpositie, die het tekortschieten van de normale verbale middelen benadrukt. In een setting met een dergelijke patiëntenpopulatie ― zoals dementerenden, kinderen en mensen met een verstandelijke beperking ― lijkt het uitdragen van het ‘vak’ creatieve therapie vanuit deze posities het meest passend te zijn. Wellicht ook in een mengvorm met ‘de journalist’: op deze positie zoekt de professional aansluiting bij de taal die gangbaar is in de organisatie, zo dicht mogelijk bij betrokkenen en het zichtbare gedrag.

Op die manier kan er in ieder geval ‘van buitenaf’ over de waarde van deze therapievorm in het totale multidisciplinaire aanbod worden gesproken. Evenwel dit proces ‘van binnenuit’ begrijpen is een geheel andere zaak: vanuit een positie als ‘zenleraar’ is er reden tot zorg dat het verwoorden en theoretiseren afbreuk doet aan de kern die juist in ‘het onbenoembare’ van het proces is gelegen.

De volgende uitspraken over de ‘toegevoegde waarde’ van creatieve therapie zijn illustratief voor deze positie:

‘Niet denken, niet praten maar doen’;

‘Kijk maar naar het werk en naar het gedrag van de cliënt zelf, dan kun je zien wat er is gebeurd.’;

Met het etiket ‘therapie’ maak je het gebeuren misschien wel te zwaar.’

Wanneer zijn creatieve activiteiten therapeutisch?

Een interessante bevinding uit mijn onderzoek was dat er achter de vier posities verschillende opvattingen schuilgaan over de therapeutische status van de aangeboden creatieve activiteiten. Is het gebeuren ‘binnenskamers’ een creatieve activiteit of een therapeutisch proces? Tevens leek er een dynamiek van ecologische aanpassing werkzaam richting de verschillende cliëntenpopulaties en organisatiecontexten.

Positie van de zenleraar[12]

Vanuit de positie als ‘dichter’ of ‘journalist’ is iemand gevoelig voor het risico dat het woord therapie te zwaar klinkt. Een minder prozaïsche naam kan passender associaties oproepen. Ook luistert het nauw of deze titel geaccepteerd wordt door collega professionals in de organisatie.

Zo kan het beter of ‘ecologischer’ zijn de naam ‘creatieve therapie’ aan te passen aan de ‘setting’ waarin er wordt gewerkt. Enkele respondenten gaven aan hun dienst niet aan te bieden als ‘therapie’ en ‘behandeling’. In hun organisatie spraken zij van ‘een creatieve vereniging’, van ‘creatieve activiteiten’ of van ‘hobby vorming’. De woorden die zij kozen leken sensitief afgestemd op de omgeving en verstaanbaar voor de doelgroep.
Ook leek het in sommige settings vanzelfsprekend om van ‘therapie’ te spreken terwijl er in andere contexten een taboe op rust.

Bijvoorbeeld: in een psychiatrische setting (zoals op een afdeling in een kliniek of in een RIAGG) werkend met kinderen kan er wel van ‘therapie’ worden gesproken, terwijl dit op een school een uiterst gevoelige zaak is. Hetzelfde geldt voor verpleeghuizen en instellingen voor gehandicaptenzorg.

Elke setting neemt haar eigen cultuur, normen, waarden, taal, omgangsvormen en gebruiken met zich mee. Een creatief therapeut die zich staande wil houden, laat staan zich wil profileren, dient daar rekening mee te houden!

Het is daarom niet alleen een filosofische maar ook strategische en diplomatieke keuze of je je op een ‘zen[13]– of ‘journalistiek’-standpunt positioneert, of dat de positie van ‘wetenschapper’ of ‘dichter’ verkieslijker is voor het uitdragen van het ambacht creatieve therapie.

Beelden van Creatieve Therapie

Verbeelding van creatieve therapie ― Marijke Rutten-Saris

Aan mijn respondenten vroeg ik of zij de ‘toegevoegde waarde’ van beeldende creatieve therapie op beeldende wijze of met een eigen metafoor konden aangeven. Met deze vraag plaatste ik mijzelf als onderzoeker in de positie van ‘de dichter’: mijn vraag suggereerde dat door middel van verbeelding en beeldtaal de kloof tussen ‘de orde van het creatieve gebeuren’ en ‘de orde van beschrijving’ overbrugd kan worden. Voor het beantwoorden van mijn vraag gaf ik hen de mogelijkheid niet alleen met woorden maar ook met wasco een beeld te schetsen.

Zo vroeg ik hen zowel een eigen beeld te verzinnen, alsook aan te sluiten op door mij aangedragen metaforen. In zekere zin handelde ik zo ook vanuit de ‘journalisten-positie’, gezien dat ik aansloot bij het eigen ambacht en de beeldtaal. Althans zo dacht ik en de bevindingen zijn daarom des te interessanter!

Zou je de waarde van creatieve therapie kunnen verduidelijken in termen van:

spel / spelen,
gereedschap,
voeding, voedsel.

Mijn idee hierbij was door middel van deze metaforen een betekenisveld te openen waarmee de ‘toegevoegde waarde’ van creatieve therapie in een passend taalspel beschreven kon worden. Deze onderzoeksvraag ontlokte een diversiteit aan beelden. Ook reacties als:

‘Ik denk niet zo in beelden’ of ‘Ik spreek niet met metaforen.’

Zou het zo kunnen zijn dat beeldend therapeuten zelf niet beeldend reflecteren op de eigen beeldende werkwijze? Dat hun eigen ‘voorkeursmodaliteit’ niet visueel, maar evengoed auditief of kinesthetisch kan zijn? Nog een ander onderscheid zou hierin kunnen meespelen: sommige mensen zijn ‘woorddenkers’ en anderen ‘beelddenkers’[14]. Metaforen hebben zowel een beeld- als een woordkwaliteit en zijn in dit opzicht ambivalent.6

Wellicht dat het abstracte concept van de metafoor zelf sommige respondenten in handelingsverlegenheid bracht. Mogelijk dat het ‘moeten’ doen van een beeldende opdracht hen in zekere zin in de positie van hun cliënten bracht, wat als het ware een ‘rol fluïditeit’ oproept. En met een vergelijkbare moeite die cliënten in creatieve therapie kunnen ervaren het lastig verwoordbare toch beeldend vorm te ‘moeten’ geven. Terwijl mijn vooronderstelling was dat deze beroepsgroep juist via beeldende reflectie zich meer uitgenodigd zouden voelen.

Doel van de bijeenkomst was een stap in het proces van professionalisering te zetten door middel van het systematiseren van de ervaringskennis van de professionals. Hiervoor was kennelijk meer nodig. Die eerste stap moest in hun beleving nog dichterbij de dynamische processen in therapie zelf blijven. In de gesprekken verwezen zij naar concrete praktijksituaties, die zij ― toegesneden op de individuele cliënt ― beschreven met steeds verschillende en concrete beelden.

Voorkeur voor concretere beelden

Het vinden van balans, metafoor voor een therapeutisch groeiproces

Regelmatig bespeurde ik een soort aversie tegen het abstraheren van ervaringskennis.[15] De drie aangedragen metaforen raakten in hun beleving ‘helemaal niet’ of ‘net niet’ de kern van de zaak. Soms verkozen zij andere beelden of metaforen. Anderen achtten het verbeelden en gebruik van metaforen als zodanig niet adequaat om die kern te raken. Zo luidde een antwoord:

‘dat metaforen een ‘als-of-situatie’ aanduiden en daardoor te weinig doelgericht de zaak waar het om gaat kunnen omschrijven.’

Een ander bezwaar luidde:

‘Metaforen zijn te ‘aspecifiek’ om de essentie te raken.’

Die afwijzing van metaforen überhaupt leek exemplarisch te zijn voor de positie van ‘wetenschapper’: alleen in een wetenschappelijk taalspel kan de wenselijke precisie worden gegeven. De essentie in een metafoor verbeelden, permitteert zich een (te) grote vrijheid van het psychotherapeutische denkkader. Die beweging past van nature juist wel bij de ‘dichter’. Ze is ook gemakkelijker te maken vanuit een ‘zen’- en ‘journalist’-positie.

Beeldend therapeuten die de vrijheid voelden op de aangedragen metaforen door te denken, gebruikten de beelden om een bepaald aspect van creatieve therapie te visualiseren. Zo werd de voeding/voedsel-metafoor bijvoorbeeld uitgebouwd tot:

‘het proeven van de verschillende ingrediënten als basis voor het koken van een maaltijd’

Het aspect van het proeven werd als typisch voor de ervaringsgerichte ‘nonverbale’ werkwijze in creatieve therapie gezien, in tegenstelling tot andere therapievormen als ‘het koken op basis van een recept’. Een andere metaforisch omschrijving luidde:

‘vast voedsel’/’stevige hap’ waar je flink op moet kauwen versus ‘vloeibaar voedsel, dat makkelijker naar binnen glijdt maar ook minder beklijft’

Hiermee werd geduid op het verschil tussen creatief doorwerken van gevoelens versus het praten over in verbale therapie. De volgende metaforen voor creatieve therapie waren niet zozeer ingegeven vanuit de vergelijking met een andere therapievormen, alswel om haar eigen werkwijze aan te duiden:

‘Creatieve therapie is als een ontdekkingsreis’

en

‘de vruchten van een boom die iemand kleur geven’

En als

‘plek om iemand tot zijn recht te laten komen’.

Wanneer het niet lukt om iemand in de hoogte te laten groeien (zoals normaal gesproken bomen doen) kan creatieve therapie ruimte bieden om als knotwilg in de breedte te groeien!

Knotwilgen groeien ‘anders’[16]

Het bespiegelen van het ambacht aan de hand van metaforen bleek de groep creatief therapeuten (beeldend) te helpen zich bewuster te worden van de beelden die zij (on)bewust hanteren in het spreken over de mens, over creatieve processen, ziekte en gezondheid, enz.

Zo resoneerden de uitgesponnen metaforen over de eigenheid van creatieve therapie met de ingenomen posities ten aanzien van de filosofische knoop.
Het willen spreken in ‘concretere’ metaforen, zoals die van het gereedschap, gaf veelal ook uiting aan een meer doelgerichte visie vanuit de positie van ‘journalist’ of van ‘wetenschapper’.

De organische beelden van voeding en spelen gaven expressie aan een minder instrumentele, meer ‘romantische’ visie, passend bij de ‘zen’- en ‘dichter’-posities. Hoe zouden deze beelden kunnen helpen bij het ver(ant)woorden en uitdragen van het ambacht buiten de therapiekamer?

Hoe ziek is de geestelijke gezondheidszorg?

In mijn onderzoeksopzet heb ik mijn respondenten gevraagd om de eigen werksituatie beeldend in kaart te brengen. Bijvoorbeeld om al tekenend aan te geven waar en hoe men knelpunten in het werk ervaart in samenwerking. In aansluiting hierop, of zij in dit beeld een verbetering voor de positionering van creatieve therapie zouden kunnen schetsen (als veranderingsmetafoor).

Zo nodigde ik mijn respondenten uit het organiseren van het werk ook op metaforische wijze te visualiseren[17]. Denken in organisatiemetaforen vraagt en faciliteert een andere gerichtheid: om communicatiepatronen en samenwerkingsverbanden niet zozeer te willen verklaren, als wel om ze te zien als teken van een zieke of gezonde ontwikkeling.

Zo wordt er in de literatuur gesproken over ‘de lerende organisatie’ en van ‘de zieke organisatie’[18]. Een ‘zieke organisatie’ zou je kunnen zien als een organisatie waarin er zodanig zieke patronen van communicatie en samenwerking bestaan dat de werknemers er ook letterlijk ziek van worden.
Bijvoorbeeld, organisaties met een hoog ziekteverzuim en WAO-verloop, veel klachten van stress en overspannenheid. Hier tegenover kenmerkt zich een ‘lerende organisatie’ door zodanige communicatiepatronen en samenwerkingsverbanden dat er een ‘surplus’ aan stromende energie, wederkerigheid in relaties en ‘win-win’-situaties ontstaan.
Dit wil zeggen dat het voordeel van een persoon of belangengroep niet ten koste van het welzijn van anderen hoeft te gaan maar gebaseerd is op gezamenlijk voordeel.

Een gemeenschap in de greep van angst en andere ziektekiemen[19]

Het doel van de onderzoeksbijeenkomst was de kracht van beeldende middelen op de eigen werksituatie toe te passen. Dit met het oog op de profilering van creatieve therapie. De gevraagde omgang met het creatieve medium staat evenwel dwars op de gebruikelijke beroepshouding de creatieve processen ‘binnenskamers’ te houden.

Ook de krachten in de organisatie zijn erop gericht de professionele expertise efficiënt op een zo groot mogelijke patiëntenload te richten. Het natuurlijke gevolg is dat creatief therapeuten ‘buitenskamers’ niet vanuit maar over het ‘creatief-therapeutische proces’ spreken.

Hoe zou het zijn wanneer er niet alleen ‘creatief binnenskamers’ maar ook daarbuiten in de wandelgangen en op overlegmomenten ruimte zou zijn voor creatieve inbreng en middelen ook de zorg voor elkaar als zorgprofessionals en de eigen beroepsgroep te ‘empoweren’? Wat als deze groep professionals ‘buitenskamers’ niet alleen doelgericht en efficiënt zouden acteren maar de creatieve deskundigheid ook op de eigen profilering in samenwerkingsverbanden zouden toepassen?
Bijvoorbeeld door op intervisie-, supervisie- en andere overlegmomenten elkaar uit te dagen de werkervaring ook beeldend, in beweging, muzisch of op andere wijze creatief te communiceren?

De vraag naar de beeldende weergave van de samenwerking in de eigen organisatie leverde interessante aanknopingspunten op. Soms bood de verbeelding van de werksituatie een proces van bewustwording op en gaf het een nieuw perspectief voor de betrokkenen. Ook weerklonken er symptomen van een zieke organisatiecultuur:

‘De werksfeer is met oogkleppen op’

‘er zijn hier verborgen agenda’s …’

‘… dat onderhandelingen voelen als een loopgravengevecht of koude oorlog’

Zo werden allerlei biologische en antropologische metaforen ten tonele gevoerd, varianten van het ‘territoriumgevecht, de ‘pikorde’ en de ‘stammenstrijd. Ook meldden sommige beeldend therapeuten onder een soort ‘dictatoriaal regime’ van het plaatselijke hoofd te moeten werken. De volgende uitspraken waren illustratief:

‘Er heerst hier een soort strafcultuur’,

‘We werken hier in een heel gesloten systeem’,

‘Er wordt veel op de persoon gespeeld.’

‘Er is ‘onvoldoende’ of ‘gebrekkige communicatie’ met het management’

‘Het lijkt wel parasietvorming: organisatie-regelsystemen gaan een eigen leven leiden.’

De pikorde[20]

Een algemeen herkenbaar strijdpunt bleek de scheidslijn ‘therapie of niet?’ te zijn: wordt creatieve therapie ingelijfd bij de ‘activiteitensector’ of ondergebracht bij de ‘behandelingsdienst’?

Een bevinding uit de gesprekken is dat ‘cultuurverschillen’ tussen de verschillende afdelingen minder onschuldig zijn dan ze lijken voor de positionering van creatieve therapie in de instelling. Er kan zelfs een taboe op therapie bestaan, wat de profilering van creatieve therapie vanzelfsprekend in de weg staat.

Van belang voor de plek in de ‘pikorde’ blijkt ook de ontstaansgeschiedenis van creatieve therapie in de betreffende instelling te zijn. Is ze ontstaan in samenspraak met psychotherapeuten, psychologen en psychiaters, dan heeft ze meer aanzien en bestaansrecht verworven dan wanneer ze als ‘uitgroei’ van activiteitenbegeleiding of arbeidstherapie is ontstaan. De strijd heeft consequenties voor hoe creatief therapeuten worden ingeschaald en hoe hun functie omschrijving en CAO eruitzien.

Over het onderzoek “Metafoor tussen magie en methode”

In de opzet van mijn onderzoek heb ik twee groepen professionals betrokkenen: creatief (beeldend) therapeuten en ‘creatieve trainers’, die voor verschillende opdrachtgevers en doelgroepen ontwikkelingsprocessen in organisaties ondersteunen met behulp van creatieve middelen; uiteenlopend van muziek, beeldende middelen, het woord, de verbeelding, drama en jongleerballen.

Eerst heb ik alle respondenten individueel gesproken. In totaal ruim 40 professionals in open (semigestructureerde) interviews van ongeveer 1,5 uur doorgevraagd over hun visie op het methodische gebruik van deze middelen; en over welke betekenis deze middelen in de organisatorische context kunnen hebben. Hieruit heb ik thema’s gedestilleerd, die in drie groepsbijeenkomsten zijn aangescherpt en verdiept. Eerst door middel van een dialoog met beide beroepsgroepen afzonderlijk en daarna heb ik ze bijeen gebracht, opdat de groepen elkaar zouden kunnen versterken.

Die uitwisseling tussen beide groepen onder de noemer: Het organiseren van de verbeelding’ & ‘het verbeelden van organisaties’ had als centrale focus van de metafoor als middel tot betekenisgeving.

Strijdwagen met Krishna en Arjuna[21]

De creatief therapeuten zouden kunnen leren hoe de organisatie trainers, consultants en adviseurs juist creatieve middelen ‘buitenskamers’ inzetten. Zouden de metaforen ‘territoriumstrijd’ en ‘stammenstrijd’ ― die voor de creatief therapeuten knelpunten in samenwerking in beeld brachten ― ook uitzicht kunnen bieden op verbetering van de situatie? Door in de verbeeldingsruimte van die metaforiek zich als vertakkingen van een ‘stam’ te zien? Zo voelden participanten de noodzaak de handen ineen te slaan.

Verzakelijking van zorg ― het belang van humanisering

De metafoor van de ‘sterke stam’ en de gevoelde urgentie van het bundelen van krachten, wees op het belang van een strijdbaar imago en een herkenbare naam die kracht uitstraalt in plaats van vaagheid. Die beweging zou nog verder door kunnen gaan. Met een eigen ‘body of knowledge’ kan een groep professionals zich op de kaart zetten en aanspraak maken op meer status (annex hogere inschaling) en erkenning door de wetenschappelijke gemeenschap.

Verder kwam uit de bijeenkomsten als bevinding naar voren dat de creatief therapeuten het ‘dualisme’ tussen intuïtie/gevoel versus verstand/theorie beter kunnen loslaten[22]. Door de waarde in te zien van het ontwikkelen van een creatief therapeutisch taalspel en theorievorming kan het ‘Calimero’-gevoel een tegenwicht krijgen. De onder creatief therapeuten veelvoorkomende aversie tegen reflectie en abstrahering zou wel eens de hoofdverdachte kunnen zijn voor het in standhouden van het vage imago en het verliezen van de territoriumstrijd in de geestelijke gezondheidszorg.

Tijdens de groepsbijeenkomst prikkelde muziektherapeut Albert Berman de aanwezige beeldend therapeuten met de stelling dat creatief therapeuten de ‘typische eigenschap’ hebben om te doemdenken over de eigen positie en expertise! Symptomatisch hiervoor zou het extra aandikken van de negatieve conclusies van het visitatierapport over de Creatieve Therapie Opleidingen zijn:

‘Die houding is gebaseerd op angst, misschien wel voor wat juist onze sterkste kracht is: dat we als ‘doe- therapeuten’ een niet meer weg te cijferen machtsfactor naast de verbale en biologische therapieën (‘praten en pillen’) zijn geworden. Het komt er nu op aan deze macht ook toe te eigenen en organisatorisch vorm te geven. Kortom: ingrediënten voor een successcenario sprokkelen in de plaats van het doemdenken!’

Door middel van artikelen in het vaktijdschrift heeft hij deze discussie reeds eerder aangezwengeld[23], waarbij hij concrete aangrijpingspunten voor het aangrijpen van aspecten van organisatiecultuur en structuur heel helder in kaart heeft gebracht.

De gesprekken rond de stammenstrijdmetafoor liet de deelnemers de noodzaak ervaren om als beroepsgroep sterker van zich te laten horen en binnen de instelling een ‘lobby’ te vormen als respons op de verzakelijking van de zorg. Met een sprekende metafoor werd het besef van wederzijdse afhankelijkheid tijdens de groepsbijeenkomst verwoord:

‘Je bent als creatief therapeut geen solist (meer) maar een orkestlid.’

Javaans gamelanorkest[24]

Dit vormde een hoopgevende conclusie: de zakelijke wind kan ook een appèl zijn om het ambacht duidelijker te verwoorden en uit te dragen: om creatief buitenskamers te worden!
Enerzijds door zich sterker te organiseren als belangengroep. Anderzijds als beroepsgroep die met hun expertise kan bijdragen aan zowel goede zorg voor de patiënt als voor elkaar:

‘hoe de organisatie van de zorg te helpen humaniseren?’

Het vervolg: hoe Calimero te kantelen?

Een belangrijke sleutel voor een betere organisatorische positionering zou, zo bleek uit de uitwisseling met de organisatietrainers, kunnen bestaan uit het loslaten van een ‘dualisme’ tussen gevoel en verstand. Die verandering in professionele attitude zou hand in hand kunnen gaan met het zich bewuster worden van de waarde van creatieve middelen ‘buitenskamers’.
Op die manier zou ‘het Calimero-gevoel’ gekanteld kunnen worden teneinde zich sterker in de organisatie te profileren.

Ten behoeve van die kanteling heb ik op basis van gesprekken met de groep beeldend therapeuten een viertal posities onderscheiden. Deze heb ik getypeerd met de metaforen zenleraar, dichter, journalist, wetenschapper. Deze metaforen karakteriseren vier exemplarische posities ten aanzien van de verwoording van het ‘non-verbale creatieve proces’.
Bewustwording van de eigen positie in het licht van andere visies draagt bij aan het ontwikkelen van een ‘body of knowledge’ en daarmee aan de profilering van creatieve therapie binnen de instelling.

 Het uitwisselingsproject met de groep ‘creatieve organisatietrainers’ stond in het teken van verdere ‘empowerment’: hoe de eigen expertise met creatieve middelen ertoe kan bijdragen zich in de organisatie te profileren. Andersom hebben creatief therapeuten ook iets aan organisatietrainers te bieden: hun expertise op het gebied van creatieve media (in de vorm van bijscholing bijvoorbeeld).
De ‘organisatorische inbedding’ van creatieve therapie blijkt mede afhankelijk te zijn van de geschiedenis van Creatieve therapie als beroepsgroep in de betreffende sector en organisatie, in het bijzonder de ‘behandelcultuur’.

Een kanteling[26]

Uit de bij het uitwisselingsproject ingebrachte organisatietheorie blijkt een ‘gezonde’ cultuur doordrenkt te zijn van het besef van wederzijdse afhankelijkheid en respect voor ieders professionele inbreng. Die culturele inbedding vooronderstelt een kanteling: van ‘reactief’ gedrag, op basis van onzekerheid, angst en wantrouwen naar ‘proactief’ handelen vanuit vertrouwen, gericht op lange termijn samenwerking en het creëren van win/win-situaties.’[25]

De belangrijkste bevinding uit mijn onderzoek wijst op de moeite van de creatief therapeuten en soms een negatieve houding ten aanzien van het verwoorden van de waarde hun ambacht in een bij het hart van creatieve therapie ― de toegepaste kunsten ― passend taalspel.
Die handelingsverlegenheid lijkt mede debet aan een zwakke positionering als beroepsgroep in organisaties van geestelijke gezondheidszorg.
Versterking van de positionering vereist een verandering in deze attitude, zowel als bewustwording van de eigen denkbeelden bij het ambacht.

Noten

[1] Dit artikel is gebaseerd op twee uitgebreidere verslagen van het uitwisselingsproject, waarvan het een vooral gericht is op creatief therapeuten, het andere op creatieve trainers.
[2] Bron: Haida drummers and singers greet guests on the shores of Ḵay Llnagaay, a thousands-of-years-old village in Haida Gwaii.
[3] Bron: Ludwig Wittgenstein’s diaries, edited by G.E.M. Anscombe and G.H. von Wright. Blackwell, Oxford 1961. Photo from private archives, made by A. Ziel in 2006, in Wren Library, Cambridge.
[4] Bron: Footbridge in Ghana, Canopy walkways in the Kakum National Park (Ghana)
[5] Bron: Knot on Hoog Catharijne, piece of art on the shopping center in Utrecht, the Netherlands
[6] B. Schierbeek, ‘De tuinen van zen’, Het dier heeft een mens getekend, p. 81, Amsterdam, 1973.
[7] Bron: Ma Lin: 中文: 靜聽松風圖 English: Listening Quietly to Soughing Pines
[8] Verschillende van mijn respondenten gaven aan hiermee bezig te zijn, bv. ‘de klachten van cliënten zien als vormgevingsproblemen’ (Louis Van Marissing, werk in voorbereiding) of in termen van ‘scheppende lichaamstaal’ basiselementen van beeldend werk beschrijven. (M. Rutten-Saris, Basisboek Lichaamstaal. HBO-reeks Gezondheidszorg/welzijn, Van Gorcum Assen, 1990.)
[9] Bron: De Nederlandse politiek wordt door pers ondervraagd
[10] Bron: ecologische akker in België, 2006 eigen werk Luc Viatour
[12] Bron: Venerable Hsuan Hua in Hong Kong, 1953. Photographer unknown.
[13] Term ontleend aan NLP, zie L. Derks & J. Hollander, Essenties van NLP. Sleutels tot persoonlijke verandering. Servire, 1997.
[14] Zie hierover het uit de schoolpraktijk geboren onderzoek naar ‘woordblindheid’ (dat de auteur positief labelt als ‘beelddenken’) van P.C. Ojemann, Woordblindheid en beelddenken. Van Loghum Slaterus, 1988.
[15] In Tijdschrift voor Creatieve Therapie 1999/1 ‘De creatief therapeut als brugwachter’ geeft de auteur Marijke Korting aan hoe zij dit ambivalente of overbruggende karakter van metaforen en beeldspraak als werkzaam middel in therapie hanteert.
[16] Bron: Knotwilgen bij de Sint Pietersberg
[17] Morgans Images of Organizations (Sage, 1986) beschrijft 8 meest voorkomende metaforen om organisaties en organisatievraagstukken voor te stellen: de organisatie als machine, als organisme, als cultuur, als hersenen, als flux, als geestelijke gevangenis, als instrumenten van overheersing en als politieke systemen
[18] Zie bijvoorbeeld: P. Senge, The Fifth Discipline en P. Kets de Vries, The Neurotic Organization
[19] Bron: A giant hand roaming through the dark streets of London, peo
[20] Bron: CeeKay het kippenhok
[21] Bron: Battle of Kurukshetra uit de Bhagavad Gita
[22] Zie bijvoorbeeld C. Schweizer, Methodisch handelen, methodisch de of nken, Tijdschrift voor creatieve therapie 1999/3, waarin een ‘model’ (matrix) beschreven staat hoe die stap praktisch te zetten.
[23] Bijvoorbeeld in ‘Perspectief voor creatieve therapie!?’, NtKt ‘98/nr. 2
[24] Bron: Javaans gamelanorkest op Java tijdens een huwelijksceremonie
[25] Ontleend aan S.R. Covey, De zeven eigenschappen van effectief leiderschap. Uitgeverij Contact Amsterdam /Antwerpen, 1999.
[26] Bron: Don Quijote Illustration by Gustave Dore

Avatar foto

van Thymia, filosofische praktijk voor levenskunst en creatieve ontwikkeling te Weesp heeft in 2016 de Stichting Quest for wisdom foundation opgericht. Het eerste project van de stichting is de digitale spelvorm game Quest for wisdom. Als tweede project wordt het Wijsheidsweb ontwikkeld. Heidi Muijen is ontwerper van het filosofisch-mythische bordspel Mens, ken je zelf en van de ont-dekkende dialoogvormen Wat is de kwestie?-Wat is de questie!.