Marco J. de Vries ✞
QFWF, 1 april 2020
Een klein vonkje licht maakte zich los uit de wijde oceaan en vond een schoot en een moeder die hem alles gaf wat hij nodig had, negen maanden lang. Wat zij niet kon verhelpen was een onvolkomenheid van het erfmateriaal dat hij van haar kreeg.
Toen het jongetje was geboren en hij daar stil lag met wijd open ogen en een glimlach kon ieder die zijn taal kon verstaan, zien dat hij graag, heel graag hier wilde zijn.
Maar na een paar maanden werd het jongetje ziek en zijn moeder, die hem eerst met haar bloed en toen met haar melk gevoed had, bracht hem naar een dokter. En toen de medicijn niet wilde helpen werd hij opgenomen in een ziekenhuis. Het jongetje was mager geworden en bleek, maar zijn ogen straalden en zijn lach bevestigde dat hij graag hier wilde zijn.
De dokters namen zijn bloed, het vocht uit zijn rug, verbonden hem aan slangen en draden; en de zusters verzorgden hem dag en nacht met al de middelen waar deze witte tempel over beschikte. En alhoewel het jongetje soms pijn had en benauwd was, bleven zijn ingezonken ogen stralen, want hij had een diep vertrouwen en hij wilde zo graag hier zijn.
Maar toen, na vele dagen, beslisten de dokters dat zijn moeder niet meer bij hem mocht zijn, omdat zij bang waren voor kiemen die zij op hem over zou kunnen brengen. En de zusters zagen dat zijn sterrenogen verdwenen waren en in plaats daarvan donker geworden waren als de oceaan onder een bewolkte nacht.
En in plaats van te lachen, huilde hij vaak ondanks alles wat zij hem gaven, een van hen met veel tederheid en zachtheid.
Totdat het jongetje in die laatste nacht riep met al zijn pijn en verlangen:
Wie heeft er zorg voor mijn ziel?
Maar er was niemand die zijn taal kon verstaan. En het vonkje licht besloot zich los te maken uit zijn uitgeteerde lichaam en keerde terug naar de wijde oceaan.