Een terugblik op de professionalisering van creatieve therapie
Heidi Muijen
Een door de auteur bewerkt en mede door WW redacteur Gea Smit geredigeerd artikel, verschenen in Tijdschrift voor Kreatieve Therapie, 1997/2 pp. 10-17
Summary
A philosophical perspective on art therapy is developed as a framework for art therapists to reflect on their profession. A study of metaphor and metaphorics can help us to understand the fundamental dynamics and interaction between client ― image ― therapist as creative process, similar to the rhetorics in art and to innovation in science. Thereby, Freuds genius is seen as on a par with the pathology of his clients.
Inleiding
Dit in 1997 in het tijdschrift van de beroepsvereniging verschenen artikel laat een filosofisch perspectief op het vak creatieve therapie schijnen om na te denken over grondslagen van dit beroep en het proces van professionalisering. Aan de interactie tussen cliënt — beeldend proces — therapeut kan de taal van de wetenschap alleen geen recht doen, noch zijn de beeldende werkstukken en intermenselijke dynamiek louter een subjectief gegeven. Een dialogische derde weg tussen objectivering en subjectivering ontstaat door het centraal stellen van het proces van betekenisgeving. Hierin brengen retoriek en metaforen gelaagdheid en een beeldrijk taalspel aan. Het betekenis geven via verbale en andere (kunstzinnige) media grijpt metaforisch-magisch in op hoe mensen zichzelf en ‘de’ werkelijkheid zien, beleven en vormgeven. Creatieve processen van communicatie en interactie vinden zowel in creatieve therapie, in kunst en in wetenschapsvernieuwing plaats. Freuds genie is in die zin even metaforisch als de pathologie van zijn patiënten.
Anno 2019 terugblikkend op mijn pleidooi is het interessant op te merken dat er in de afgelopen 22 jaar een eenzijdige professionalisering heeft plaatsgevonden in de richting van het ‘evidence based’ opstellen en ‘braaf’ navolgen van protocollen. Dit ging samen met de naamsverandering van creatieve therapie naar vaktherapie. Evenwel heeft die ontwikkeling er niet voor kunnen zorgen dat het vak nu goed op de kaart staat in de geestelijke gezondheidszorg. Integendeel, waar de psychomotorische therapie zich daar een steviger plek veroverde en de kracht van muziektherapie door de psychiatrie wordt herontdekt, is tuintherapie verdwenen en lijken dans-, drama- en beeldende therapie als disciplines op sterven na dood. Ze zijn ingelijfd door een reductionistisch referentiekader. Mijns inziens was het een fatale keuze haar werkzaamheid niet te grondvesten in de dynamiek van creatieve processen als een vorm van toegepaste kunst en in te bedden in de kunst van betekenisgeving. Een aanzet daartoe vormt onderstaand metaforisch model voor communicatie en veranderingsprocessen dat ik in mijn proefschrift uitwerkte (Muijen, 2001).
Filosofische grondhouding en creatieve processen
Tijdens mijn opleiding tot creatief therapeute beeldend raakte ik geboeid door overeenkomsten en verschillen tussen het nieuwe ambacht en mijn eerste opleiding, de filosofie. Tijdens de opleiding tot filosoof maak je kennis met een denkdiscipline. Het is een eerbiedwaardige traditie van wijsgerige stromingen die als ‘moeder’ aan de basis staat van de diverse (praktijk-)wetenschappelijke disciplines. Haar ruim 2500 jaar lange geschiedenis is een duidelijk verschil met de creatieve therapie die als therapeutische praxis een eeuw geleden opkwam.
Mijn opleider Joke Dinklage karakteriseerde de creatieve therapie als vak met een eeuwige jeugd (Dinklage, 1995). Dit jeugdige karakter kun je ook als punt van overeenkomst zien: velen vinden dat waarlijk filosoferen ontstaat uit een houding van verwondering. Een ‘kinderlijke’ houding om bij elk gegeven antwoord opnieuw naar een ‘hoe en waarom…?’ te vragen. Hieruit is een filosofische beroepshouding voortgekomen. De filosoferende houding heeft iets paradoxaals. Door vragen te stellen bij gewone dingen, bijvoorbeeld ‘Is wat ik zie wel een echte boom daarbuiten of bestaat deze veeleer in mij als voorstelling?’, worden ze ongewoon. Dit vervreemdt je van het gewone dagelijkse leven en, in zekere zin, ook van je ‘normale’ zelf(beeld).
Door dat proces van vervreemding raakt wat dichtbij en gewoon is, veraf en als ‘vreemd’ zie je het met andere ogen. Dat wat gewoonlijk veraf en vreemd is komt dichterbij. Er vindt een heroriëntatie in jezelf en ten opzichte van de wereld plaats. Aan sommige aspecten, waar je altijd zeker van was, ga je twijfelen of laat je los. Andere, ogenschijnlijk vreemde en absurde aspecten voelen juist dichtbij.
Het bevragen van het echte of het illusionaire van de wereld raakt tevens aan de eigen bestaanswijze. Wat betekent eigenlijk authenticiteit en huist er achter mijn zelfbeeld met existentiële (on)zekerheid en wisselende gemoedstoestanden een ‘eigenlijk’ zelf? Dit eeuwige bevragen vanuit een filosofische grondhouding heeft me altijd het meest geboeid, meer dan de specifieke filosofische theorieën en denkbeelden die je als kennis kunt consumeren en reproduceren. Tijdens de opleiding tot creatief therapeute beeldend voelde ik een vergelijkbare fascinatie bij de therapeutische houding, die werd gekarakteriseerd als een houding van afstand en nabijheid.
Beelden in creatieve therapie en denkbeelden
Een andere overeenkomst is dat beide disciplines met beelden werken. De filosofie is op zoek naar denkbeelden, die ten grondslag liggen aan ons denken en handelen op allerlei gebieden van het menselijk bestaan. Deze ‘grondslag gevende beelden’ van (westerse en andere) culturele (denk)patronen schildert de filosofie met woorden. De creatieve therapie beeldend biedt middelen en methoden aan om de beelden die aan het uiterst individuele handelen, voelen en denken ten grondslag liggen vorm te geven. Ook hier is een interessant verschil op te merken. De filosofie onderzoekt het ‘normale’ of ‘gezonde’ denken en handelen, terwijl de creatieve therapie zich richt op psychisch ‘ongezonde’, ‘niet-normale’ of ‘beschadigde’ verschijningsvormen. Ook is er een verschil qua oriëntatie in de wijze waarop beide disciplines met beelden omgaan. De filosoof abstraheert van zichtbare (waarnemings-, van kunst- of fantasie-)beelden en vormt ze om tot innerlijke (denk)beelden. De creatief therapeut nodigt de cliënt of patiënt uit de innerlijke beelden te concretiseren tot een zichtbare en tastbare vorm.
Voor de afronding van de opleiding heb ik een eindwerkstuk over ‘Metaforen en creatieve therapie’ geschreven. Daarin heb ik geprobeerd de creatieve therapie vanuit een filosofisch perspectief te beschrijven, zowel gericht op haar theoretische achtergronden als op mijn ervaring met de creatief therapeutische praktijk.
De metafoor introduceer ik als centraal begrip, als kapstok en mijn stokpaardje. Het is een onderwerp dat mij allang bezighoudt. Ook is het een begrip dat zich zeer goed leent om verschillende perspectieven met elkaar in verbinding te brengen.
In eerste instantie lijkt de metafoor thuis te horen in beeldspraak en poëtische taal. De dichter spreekt bij uitstek in beelden. Evenwel ook de concrete beelden die in de creatieve therapie worden gemaakt zijn op te vatten als visuele metaforen: ze geven uitdrukking aan een innerlijke belevingswereld.
En op metaniveau zijn de professionele perspectieven van waaruit de creatief therapeut werkt, de denkbeelden die ten grondslag liggen aan cultureel gevormde voorstellingen over de mens, over psychische gezondheid en ziekte, op te vatten als een tot theorie uitgesponnen metafoor (Vroon & Draaisma, 1985).
Zo werkt de gedragspsychologie vanuit het beeld van de mens als machine, als een robot of computer, die je ongewenst gedrag kunt afleren en gewenst gedrag aanleren; kortom de mens als een wezen dat je kunt herprogrammeren.
Andere psychotherapeutische stromingen zijn vanuit andere metaforen over de mens te karakteriseren. Freudiaans gezien bijvoorbeeld zou de ‘stoommachine’ voor de emotionele huishouding van de mens een treffende metafoor kunnen zijn. Denk aan de uitdrukking ‘stoom afblazen’.
Verschuiving en verdichting in het betekenisveld
Zowel het wetenschappelijke vertoog alsook het ‘gewone’ praten is doorspekt met metaforen. In zekere zin staat de metafoor aan de geboorte van het denken, het vormen van denkpatronen. Eigenlijk is denken en spreken zonder metaforiek niet mogelijk.
Het denken over de metafoor heeft een lange geschiedenis. Sinds Aristoteles’ geschriften over retoriek en poëzie keert de metafoor terug als een vast onderdeel in retorische traktaten. Vooral in de 20e eeuw heeft dit onderwerp een warme en brede filosofische, wetenschappelijke en literaire belangstelling gekregen.
In taalkundige zin, volgens de Van Dale, is de metafoor een talige stijlfiguur, die op een vergelijking berust. In het volgende citaat ‘De vertekende verledens kunnen getekend worden. Tekenen is tekens maken en betekenis geven.’ (Wertheim-Cahen, 1991) is de zegswijze ‘vertekende verledens’ een metafoor.
Een getraumatiseerd verleden wordt vergeleken met een vertekening. Het ‘getekend worden’ krijgt hier een ambigue betekenis van enerzijds het letterlijke ‘tekenen’ en anderzijds het ‘vertekenen’ door ballast uit het verleden. Die dubbele betekenis berust op een verschuiving en verdichting in de betekenissamenhang. Een verschuiving: psychische problematiek wordt vanuit een ander kader en taalspel beschreven dan de DSM (het diagnostisch handboek dat psychiaters hanteren), als patronen die parallel zijn aan het vormgeven en de tekens die ontstaan op papier. Een verdichting: je ziet het bedoelde concreet als een beeld voor je.
Waar de beelden op papier zichtbaar zijn is de concreetheid in het woord ‘betekenis’ vervaagd, als het ware uitgewist: letterlijk zijn er geen beelden wanneer iemand het woord betekenis in de mond neemt. Pas als je bij een woord stilstaat zie je zo’n beeld van binnen, wat je een, in dat woord verstopte, versleten of dode metafoor kunt noemen.
Lagen van betekenis in de metafoor
In mijn onderzoek kwam ik tot een verbreding en verdieping van het begrip van de metafoor. Ik wilde haar niet beperken tot een specifieke vorm van beeldspraak zoals de Van Dale definieert. De volgende toegevoegde betekenislagen van ‘de metafoor’ lijken mij voor de creatieve therapie relevant:
- geconcretiseerde visuele/tactiele beelden;
- belichaamde, emotionele (denk)beelden en
- geabstraheerde denkbeelden (impliciete kennis) die ten grondslag liggen aan het handelen respectievelijk aan het denken over professioneel handelen in de vorm van een (psychologische of therapeutische) theorie.
Door deze verbreding en verdieping van het begrip ‘metafoor’ zijn de beelden die in de creatieve therapie ontstaan te beschouwen als een metaforische dynamiek ofwel metaforiek. In die zin wil ik de verdichtende en verschuivende dynamiek die metaforen genereren, gebruiken als een betekenisgevende grondstructuur. En vandaaruit reflecteren op beelden en het verbeeldende proces in verschillende media. Op die manier strekt de metafoor zich uit van talige uitdrukkingen naar een vergelijkbare metaforische dynamiek in andere media: als een visueel, muzisch, dansant, theatraal of tactiel beeld.
Hiervoor wees ik op enkele voorbeelden van metaforen (stoommachine, robot, computer) die een metaforiek in betekenisgeving bewerkstelligen in het denken over de mens en die ook (impliciet en onbewust) ten grondslag liggen aan het handelen. Bijvoorbeeld ten aanzien van psychisch ziek-zijn en mentale gezondheid in psychologische en psychotherapeutische teksten. Gegeven dat deze achterliggende denkbeelden veelal impliciet blijven en het denken over de mens en het therapeutische handelen onbewust sturen zijn ze op te vatten als een ‘uitgewiste mythologie’ (Derrida, 1972).
Met de term ‘metaforiek’ duidt de filosoof Derrida een mythologisch krachtenveld aan dat in filosofische teksten als context werkzaam is. De mythische betekenislagen hoeven dus niet bewust door de schrijver geïntendeerd te zijn noch door de lezer als zodanig te worden ervaren, om toch werkzaam te zijn en doorgegeven te worden via een tekst. Wel is ‘de uitgewiste mythologie’ in een tekst op te sporen en te reconstrueren als een ‘spoor’ in en tussen woorden, zoals de beeldende sporen van betekenis zichtbaar zijn in de door therapeute Wertheim besproken schilderingen en tekeningen.
De kracht van de metafoor zit in het mythische prefigureren van het betekenisveld van waaruit mensen denken, spreken en handelen. In die zin (ver)schuilen metaforen en metaforiek zich ‘tussen’ woorden en mensen. Bijvoorbeeld als emotioneel beladen zinnen en gebaren als belichaamde beelden. Ook als zelfbeelden, de beelden die mensen over zichzelf, de wereld en de ander hebben. Van binnenuit bepalen deze beelden mede hoe mensen voelen, denken en handelen.
Metaforiek en retoriek
Behalve metaforen die als staande uitdrukkingen in de taal gestold zijn (zoals “Hij is een echte Don Juan”) verwijst ‘metaforiek’ naar de dynamiek van betekenisgeving in de interactie tussen woorden. Ook naar dynamiek tussen mensen en met de wereld. Als we de werkzaamheid van creatieve therapie willen begrijpen vanuit dit filosofische perspectief van betekenisgeving verwijst metaforiek naar de dynamiek tussen therapeut en cliënt en de wereld, tussen cliënt en beeldend medium en tussen therapeut en beeldend medium.
De idee van een parallelle dynamiek die aan de basis staat van creatieve processen in spreken, denken, voelen en handelen heb ik uitgewerkt in mijn proefschrift als een ‘mediale’ metaforische dynamiek zowel in de taal als in andere media.
Voor spreken geldt dat naarmate sprekers zich bewuster zijn van metaforiek als kracht, zij de metaforische beelden retorisch kunnen inzetten teneinde het gehoor te bespelen. Zo creëren de metaforen ‘Ich bin ein Berliner’ (door president Kennedy in 1963 uitgesproken in Berlijn) en ‘Ich bin ein Hamburger’ een volledig verschillende retoriek, hoewel ze taalkundig op het eerste gezicht weinig verschillen.
Toch is het niet zo dat de schrijver of spreker van een tekst daar ten volle de macht over heeft. Eigenlijk veeleer andersom, dat er macht uitgaat van metaforiek: het in de ban raken van een krachtig beeld. En dat het spelen met de taal ook een machtsspel installeert tussen spreker en gehoor. Eigenlijk net zoals de geest uit de fles van de tovenaarsleerling Aladdin uit het bekende sprookje.
Derrida noemde het ontrafelen van mythologische sporen in teksten ‘deconstructie’, wat nadien is overgenomen als een analysemethode en een ‘postmodern modewoord’ is geworden.
Een voorbeeld van Derrida’s deconstructie is het met mythische betekenis omkleedde filosofische concept ‘fundament’ ofwel ‘grondslag’. Achter de wetenschappelijke zoektocht naar zekere kennis schuilt een mythologische queeste naar ‘geheiligde grond’, naar een ‘plaats die geen plaats is’ ofwel de onuitsprekelijke grond der dingen, ‘het mystieke geheimenis’. Op die verzwegen grond berust de zekerheid van het bouwwerk van menselijke kennis.
Zo zouden we vanuit dit perspectief van metaforische dynamiek ook de overdracht van emoties in de interactie tussen cliënt en therapeut kunnen begrijpen als een ‘uitgewiste mythologie’ en dynamiek die al dan niet tot bewustzijn kan worden gebracht.
Metaforische en therapeutische overdracht
Als onderzoeksinstrument biedt de metafoor een perspectief het creatieve proces en het therapeutische handelen te reconstrueren als metaforische dynamiek van verschuiving en verdichting in de triadische communicatie (tussen cliënt-therapeut-medium). Deze brengt een nieuwe betekenissamenhang teweeg, mede door de kracht van het beeldende medium in de interactie tussen cliënt en therapeut. Die metaforisch-magische dynamiek roept onbewuste mythologische lagen van betekenis op als een derde stem in de dialoog. Dit brengt gelaagdheid in het gesprek tussen therapeut en cliënt.
Alle drie polen in de creatief-therapeutische driekhoek en vooral de spanningsvelden ertussen dragen bij aan de dynamiek in het opgeroepen betekenisveld. Kenmerkend voor de therapeutische overdracht is het hanteren van de gevoelslagen tussen de woorden en in de beelden, de lading die als een emotionele laag aan een herinnering, een getekend beeld of aan een fantasiebeeld kleeft. De explosieve, verhulde of verdrongen gevoelslading wordt letterlijk zichtbaar, verdicht tot (grijpbare) beelden in de interactie tussen cliënt en therapeut. Het niet alleen praten over emoties maar beeldend expressie geven aan gevoelens intensiveert het dialogisch onderzoeken van wat er op het spel staat.
Zoals beeldend therapeute Wertheim beschreef kunnen de gemaakte beelden (zwaar) beladen zijn als krassen op de ziel door een ‘vertekend verleden’. De therapeut nodigt de cliënt uit de (onder de grond van het bewustzijn verstopte) emotionele lagen langzaam bloot te leggen. Door ze zichtbaar en tastbaar te maken. De emotionele lading kan zo letterlijk op een afstand worden geplaatst. Door samen met de therapeut het gemaakte beeld te beschouwen verschijnt het weer in een ander licht en kan het naar een ander betekeniskader worden verplaatst (herkaderen). Als de emotionele lading er (gedeeltelijk) afgepeld is, het pijnlijke verleden in een veiliger situatie opnieuw beleefd is, wordt het mogelijk er een ander betekenis aan te geven, die waarlijk ook zo doorvoeld wordt. Het vertekende kan weer teken worden en een helende betekenis krijgen. Helend kan het in de nieuw ervaren betekenissamenhang in het leven van de cliënt worden ingevoegd. Daarmee helpt metaforiek niet erkende delen in het leven van de cliënt weer op te nemen.
Het werkt inzichtgevend het therapeutische proces te zien als een metaforische dynamiek, die letterlijk met verf, krijt of klei tot expressie is gebracht. Het beeldende proces krijgt een helende werking in de bedding van het therapeutisch hanteren van processen van (tegen)overdracht en door betekenis te geven aan wat er plaatsvindt tussen therapeut-cliënt-creatief medium. De uitnodigende houding van de therapeut is daarbij cruciaal de creatieve ruimte ook een veilige plek te laten zijn waar het gepraat tot zwijgen en stilte tot spreken worden gebracht.
Metaforische velden van betekenisgeving
Het geschetste filosofische perspectief op creatieve therapie wil ik nu in een breder kader plaatsen. Metaforiek als dynamisch proces van betekenisgeving, biedt een basis voor het reconstrueren van creatieve processen zowel in beeldende therapie als in andere domeinen: in de kunst, als taalvernieuwing, in wetenschappelijke ontdekkingen.
Centraal in ‘het metaforische model’ staat de productieve kracht in het creëren van nieuwe betekenissen. In plaats van ‘iets’ op een bekende manier te tonen, laat een metafoor er een ander licht op schijnen. Hiervoor gebruik ik de term semantische innovatie. ‘Innoveren’ is een vernieuwen op basis van oude of reeds bestaande elementen. Dit staat tegenover het ‘creëren’ zoals dat in Genesis aan God wordt toegeschreven, die de wereld als een ‘creatio ex nihilo’ zou hebben geschapen. De wereld is niet op basis van het reeds bestaande, maar volgens de mythe vanuit chaos of uit het onvoorstelbare niets ontstaan…
Hoe kunnen we ons die productieve kracht voorstellen? Misschien nog het beste met wat beeldende kunst vermag te doen: zij biedt een nieuw perspectief op een (bekend) fenomeen. De natuurbeelden van de Engelse wetenschapper en schilder John Ruskin (1819-1900) zijn een kunst van betekenisgeving. Fenomenologisch onderzoekend ken-schetst hij (in: Botton, 2014, p. 234 ) de pijnbomen in de alpen letterlijk èn figuurlijk als wezens met een ‘inner will that the rock itself looks bent and shattered beside them — fragile, weak, inconsistent, compared to the dark enegry of delicate life and monotony of enchanted pride.’
In deze strikte zin is ook de beeldende therapie beter innovatief dan creatief te noemen. Een beeldende opdracht zoals ‘teken of schilder het weer van binnen’ is een uitnodiging tot metaforiseren: er wordt een beroep gedaan op de vertrouwdheid met het ‘weer van buiten’ om een innerlijke gemoedstoestand tot expressie te brengen. Via het opgeroepen betekenisveld van bewolkte en stormachtige luchten, miezerige regen en verzengende hitte kan er een (andere) beeldrijke betekenis aan worden gegeven. Door een metafoor wordt wat we willen leren kennen via ‘de omweg’ van een bekender fenomeen present gesteld en andersom: er ontstaat een beeldrijk taalspel vanuit kennis door vertrouwdheid (know how).
Spelen met taal
Een voorbeeld uit de dichtkunst. Wanneer de dichter Leopold schrijft:
Leven zonder mysterie
het is onmogelijk, gisteren nog begon
na eeuwen van vergeefsheid
een bron opnieuw te stromen
opdat een hert van liefde leven zou
en niet van dorst omkomen.’
Leopold, 1976, p. 9
gebruikt hij de metafoor van het hert om de liefde te omschrijven. Daarmee zegt hij iets op een andere, eigen manier wat niemand zo op precies die wijze heeft gedaan.
Tegelijkertijd zinspeelt hij door de woordklank op het bekende beeld van het hart, een cliché uitdrukking, en neemt hij woorden in de mond die door vele anderen reeds ontelbare malen zijn uitgesproken. Het herhaalde gebruik van woorden en beelden in het dagelijks spraakgebruik en de dichterlijke poging op eigen en authentieke wijze een betekenis in woorden te schetsen, creëert een creatieve spanning. Daarbinnen, door de opgeroepen dynamiek van ‘eigenlijke’ en ‘oneigenlijke’ betekenisgeving, vindt de metaforische overdracht plaats: over iets (de liefde) wordt iets paradoxaals beweerd in termen van wat het eigenlijk niet is (een hart en een hert).
Toch is niet elke metafoor geslaagd; dat is mede afhankelijk van het opgeroepen taalspel en hoe het beeld door toehoorders wordt ontvangen. Bijvoorbeeld vanuit de vraag hoe de metafoor de bedoelde betekenis in de betreffende context daadwerkelijk overdraagt. Zij kan diverse functies vervullen: de metafoor kan het spreken en schrijven verhullend, innovatief, poëtisch, krachtig, creatief, politiek, therapeutisch, retorisch of clichématig maken.
Het beeld van ‘het hert van liefde’ roept lyrische beeldspraak uit oudere liefdespoëzie op, bijvoorbeeld het Hooglied uit het oude testament:
Hoor ― mijn geliefde!
Zie, daar komt hij,
springend over de bergen,
huppelend over de heuvelen.
Mijn geliefde is als een gazel
of een jong van een hert…
en de mystieke liefdeslyriek van de Spaanse kerkvader Juan de la Cruz (1542-1591):
Waar houdt ge U verborgen
Beminde, en laat me in zuchten achter?
Gelijk een hert ontvlucht Ge,
Nadat Ge mij gewond hebt;
Ik liep en riep u na en Gij waart spoorloos….
Het uitgemolken en tevens mysterieuze onderwerp van de liefde wordt aan de hand van iets bekends ― een hert of een gazel ― beschreven, met een verrassend effect. Ook het ‘clichébeeld’ van de liefde, het hart, krijgt met de verklanking tot ‘hert’ een muzische betekenis.
Om een metafoor te kunnen begrijpen en appreciëren moet je bekend zijn met de gebruikelijke betekenis van de woorden, in de gegeven voorbeelden ‘hert’ en ‘hart’. Het is juist spelend met de ‘normale’ betekenis dat er via een soort ‘begripsverwarring’ (liefde is immers geen hert noch hart) een verrijkt betekenisveld ontstaat. Door het taalspel vindt er een betekenisverschuiving plaats, een metaforische overdracht van een ‘letterlijk’ ofwel ‘normaliserend’ taalspel naar een poëtisch taalspel.
Het wonderlijke fenomeen hoe metaforiek ook in andere contexten werkzaam is, zoals in de therapeutische overdracht stond in mijn promotieonderzoek centraal. In de volgende paragrafen stip ik enkele aspecten aan die daarbij van belang zijn.
Een hermeneutisch gezichtspunt op metaforen en therapie
Het metaforisch proces berust evenzeer op de poëtische gave van schrijvers en sprekers, als dat het een appèl doet op de creativiteit van lezers en luisteraars. Eigenlijk participeren schrijvers en lezers, sprekers en luisteraars gelijkelijk als deelnemers aan een taalspel.
De hierboven analytisch uit elkaar getrokken fasen in beeld- en begripsvorming vinden feitelijk tegelijkertijd als een (on)bewust proces plaats in en tussen mensen plaats vanuit cognitieve, emotionele en lichamelijke aspecten. Ook in gevleugelde woorden en staande uitdrukkingen spreken de beelden mee; zoals in de geciteerde dichterlijke beeldspraak uit oudere liefdeslyriek de beelden van het hart en van een hert resoneren in de diepte van het spreken, lezen en schrijven.
Door oog te hebben voor de context van een tekst ontstaat er zicht op gelaagde betekenissen onder de oppervlakkige (letterlijke) betekenis. Deze gelaagdheid kan de goede verstaander en lezer ‘hermeneutisch’ (Lubbers, 1988) ontsluiten. Dat gebeurt intuïtief en associatief, vergelijkbaar met de kunst van ‘Hermes’, de mythische figuur naar wie de hermeneutiek als kunst van betekenisgeving is vernoemd.
De reizende Hermes met zijn herdersstaf, die boodschappen van de goden over weet te brengen is zelf een rake metafoor voor het proces van betekenisoverdracht: zoals deze boodschapper van de goden zich als reiziger en herder verplaatste langs velden en wegen en door de lucht, zo genereert een creatief proces beweging in een medium (vertaling, vertolking, verbeelding, verklanking, dansbeweging, …).
Die verplaatsing is essentieel voor het expressie geven aan betekenis; met andere woorden het is essentieel niet vast te houden aan een dogmatische (normale, oorspronkelijke of letterlijke) betekenis!
Het laten meeklinken van het proces van verplaatsing en het interpreteren van de mediaal geuite betekenis vormt het hart van de hermeneutiek die in de creatief therapeutische context plaatsvindt: de therapeut begeleidt de cliënt (door het stellen van uitnodigende vragen) in het zelf vinden van betekenis. Door zich te verwonderen over het beeldende proces: hoe de verf uitnodigt tot het mengen van kleuren, tot kliederen of de neiging oproept aan een esthetische norm te moeten voldoen…
De dialoog tussen therapeut, cliënt en beeldend proces roept ook op tot reflecteren over het beeldende werkstuk dat uit dit proces tevoorschijn komt. Hierbij kunnen verwante en zeer verschillend gemaakte beelden, terugkerende patronen en veelzeggende uitzonderingen, oude en vernieuwende manieren van vormgeving en kleurgebruik de aandacht vragen. Betekenis ontstaat zo in het bespreken van en ‘spreken met’ de beelden.
Therapeutisch gezien is zowel het vastzitten in conventies als het vinden van eigen, onconventionele manieren van doen relevant. De metaforiek is een zinspelen met talige betekenis en met conventies in beeldende vormgeving. Wij zijn het zelf die, in het juist zo maken van iets, een samenhang verbeelden vanuit de diepte, die nooit eenduidig en direct gezegd kan worden. (Muijen & Van Marissing, 2011).
Wat er in dit verbeeldende proces verschijnt kan verrassen èn zuchtend herkenbaar het oude patroon zijn dat zich aandient. In die spiegel kijkend kan een cliënt door een zelfgemaakt beeld worden getroffen, als werkte de metafoor buiten hem of haar om. Andere beelden zullen de cliënt haast niets te zeggen hebben: ze zijn zonder veel investering van (onbewuste) verbeelding en gevoelslagen gemaakt.
In deze dialoog vormt het beeldend werkstuk een derde stem in de dialoog als een rijke bron van betekenisgeving. Het beluisteren hiervan vraagt als het ware ‘een derde oog’, een oog dat zowel de discursieve (letterlijke) betekenis ziet als de analogie met parallelle processen tussen de verbeelde zieleroerselen die zich afspelen in en tussen mensen (Langer, 1979).
Metaforiek en magie
De emotionele lading in (tegen)overdrachtsprocessen zijn aldus zichtbaar en voelbaar in beeldende werkstukken en kunnen in de therapie een rituele betekenis krijgen. Schaverien (1994) spreekt van een talisman- respectievelijk zondebokfunctie. Vanuit het ‘model van de metafoor’ bezien bevatten de beeldende werkstukken dan een belichaamde kwaliteit: ze kunnen als een zondebok de beladen en pijnlijke betekenis voor de cliënt op zich nemen. Op die manier kwalificeert Schaverien de beeldende werkstukken die een belangrijke rol spelen in de (tegen-)overdrachtsprocessen en plaatst ze naast beelden die een meer ‘diagrammatische’ kwaliteit uitstralen.
Door oog te ontwikkelen voor verschillen in gevoelsintensiteit in beeldend werk kunnen belangrijke parallellen zichtbaar en bespreekbaar worden. De diepte in betekenisgeving typeer ik in mijn proefschrift als de laag van ‘belichaamde’ metaforiek. Op dit niveau is het mogelijk therapeutisch in te haken op een cruciaal verschil: tussen het reactief uiting geven aan een pijnlijk verleden, het afreageren en ageren ― acting out naar zondebokken ― èn het symbolisch (dramatisch en ritueel) vormgeven (enactment) en daarmee verwerken van de pijn in een rouwproces (de talismanfunctie).
Het gegeven dat door het proces van metaforische en therapeutische overdracht ‘het zijn’ op nieuwe wijze verschijnt, roept een filosofische vraag op. Is het alleen een ander verschijnen van iets (in Kants woorden van het ‘Ding-an-sich’) dat achter de verschillende verschijningsvormen en perspectieven hetzelfde blijft? Of is ‘het’ daarmee ook echt anders geworden? Impliceert de nieuwe zienswijze ook een andere zijnswijze?
Deze filosofische vraag brengt het thema van de metafoor en metaforiek als het kloppende hart van creatieve processen in verband met de eeuwige vragen van de metafysica. Daarmee komen we bij de wortels van het ontstaan van mens- en wereldbeelden en bij paradigmawisselingen in de wetenschap, zoals het kantelen van het klassieke, geocentrische wereldbeeld naar het heliocentrische en moderne wereldbeeld. Waar de ladder symbolisch staat voor het klassieke wereldbeeld, daar worden het uurwerk en het schouwtoneel vaak genoemd als metaforen voor het wereldbeeld van de moderniteit (Wildiers, 1983, p.116 e.v.). Een paradigmawisseling is metaforisch gezien een poëtische herinterpretatie van de plaats van de mens in het grote geheel; een her-schrijving veeleer dan neutrale beschrijving van de werkelijkheid.
Wanneer we een omwenteling mede zien als een verandering van taalspel waarin de wereld verschijnt, toont dit de kracht van metaforiek op een collectief niveau. Van het klassieke wereldbeeld waarin de mens als microkosmos wordt gezien en er van een natuurlijke samenhang wordt uitgegaan, ‘zo boven zo beneden’, naar het uitgangspunt van causaliteit met het (denk-)beeld ‘voor alles in de wereld is er een toereikende grond’: de door de filosoof en wetenschapper Leibniz verwoordde grondslaggevende idee van de moderniteit. Heeft zich eenmaal een nieuw paradigma met een dominant wereldbeeld en mensbeeld gevestigd, dan puzzelt de wetenschap verdere puzzelstukjes bij elkaar op basis van ‘de logica van de grondmetafoor’. Pas door het vinden van een nieuwe metafoor die passend is voor de laat-moderne tijden waarin wij leven, kunnen er wenselijke vernieuwingen in de wetenschap en in maatschappelijke praktijken plaatsvinden.
Misschien is Nietzsche’s beeld van het wentelend rad en het spelende kind ― dat hij symbolisch schetste na ‘de kameel’ en ‘de leeuw’ voor de derde fase in de ontwikkeling van de geest in ‘Also sprach Zarathustra’― treffend voor laat-moderne tijden: voor het zich invoegen in een grotere cyclische ordening van ‘de eeuwige wederkeer’. Dit zou een ‘grondmetafoor’ kunnen zijn voor het inrichten van een circulaire en duurzame economie, die ingebed is in cyclische ecologische en sociale processen.
De zinvolheid van zo’n oerbeeld als een denkkader voor het herinterpreteren van de werkelijkheid is derhalve meer dan alleen handig politiek gebruik maken van ‘beeldspraak’. Een treffende grondmetafoor haakt als ‘oerbeeld’ in op een mythologische laag van de geest. Daarmee is ze drager van een ‘magische’ betekenis, ook in de dagelijkse ervaring: zo kleurt het emotioneel bevangen zijn door woede, liefde of haat de wereld niet alleen anders in, maar laat haar echt anders laat zijn!
Bijvoorbeeld wanneer je in de greep van de angst bent, dan ís de jou vertrouwde wereld een gevaarlijke duisternis geworden, zo beschrijft Sartre in zijn fenomenologie (Sartre, 1975). De oermetafoor van waaruit je leeft zouden we daarom kunnen zien als voertuig voor een magische transformatie van ‘zijn’.
Paradigmawisselingen en transformatieprocessen
Volgens de filosoof Ernst Cassirer is magie gebaseerd op een oudere denkwijze, die hij het metaforische denken noemt (Cassirer, 1965). Zo is de bezwering van een persoon met behulp van diens haar of nagels in magische praktijken, gebaseerd op een ‘denken in analogieën’ en in het bijzonder op de stelregel dat een deel op magische wijze het geheel bevat. Een ouder of ‘primitiever’ denken, veeleer ‘analoog’ en in beelden dan digitaal en discursief, is de bron van creatief denken en spreken; van beeldspraak, symboliek en magie.
In het ‘normale’ denken en in het dagelijkse spraakgebruik is deze magische kracht van denkbeelden en gelijkenissen evenwel afgezwakt. Ook cijfers zijn een vorm van symboliek en bevatten in rudimentaire vorm de magische metaforiek en stichtende kracht van het woord (Buber, 2003). Een referentiekader creëert een specifieke interpretatie van de wereld die existentieel doorwerkt in hoe mensen zich verhouden tot de wereld, tot de ander en zichzelf.
De ‘steen der wijzen’ duidt op een alchemistische transformatie van lood in goud. Wat beduidt deze metafoor? Verwijst ze naar Harry Potter en andere fictie of naar de alchemie als een ‘primitieve’ vorm waaruit de huidige chemie als wetenschap is ontstaan? Evenwel zouden we de zaak ook andersom kunnen bekijken: elk (wetenschappelijk) referentiekader werkt zolang de magische kracht van haar grondmetafoor werkt; namelijk zolang de (wetenschappelijke) gemeenschap de wereld vanuit het betreffende (mythische) beeld ziet. Zo hoort (in tegenstelling tot de alchemie) bij de chemie en andere takken van de moderne natuurwetenschap een uiterst technische omgang met de natuur en met elkaar.
De technologisering en digitalisering is niet alleen een handig hulpmiddel gebleken voor het bevorderen van algemeen welzijn. Het heeft daadwerkelijk tot ingrijpende veranderingen van de werkelijkheid geleid; zoals evident merkbaar is met de klimaatverandering. Uit dit voorbeeld blijkt tevens overduidelijk dat we niet alleen ‘slimme oplossingen’ nodig hebben op basis van CO2-uitstoot rekensommen, maar een wezenlijk andere benadering van het vraagstuk, een paradigmawisseling waar maatschappelijke en wetenschappelijke kantelaars aan bijdragen!
De wenselijke omwenteling naar de postmoderniteit, naar een laatmoderne omgang met de werkelijkheid, vraagt een transformatieve kracht. In zekere zin vergelijkbaar met de magische kunsten die toegeschreven worden aan de alchemie of in sjamanistische geneeswijzen (Wooding, 1984). Misschien gaat het om graden van transformatieve kracht, die de sjamaan met rituelen en de dichter met ‘bloemen van de mond’ weet te bewerkstelligen. Ook een politicus kan met krachtige retoriek de luisteraar op een dieper niveau raken dan het ‘empirisch-rationele’ bewustzijn waarop een objectiverende wetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid inhaakt.
De werkzaamheid van de creatieve therapie zou op een vergelijkbare metaforisch-magische dynamiek kunnen berusten. In de rituele ruimte van de therapiekamer kunnen transformatie processen plaatsvinden door de status quo te ‘deconstrueren’: door afscheid te nemen van een oud (disfunctioneel, ziekmakend) construct over zichzelf, over de ander en de wereld en een passender constructie op te bouwen.
Vanuit het perspectief van de hermeneutiek kunnen we dit proces beschrijven als het onderzoeken, deconstrueren en spelen met zelf- en wereldbeelden, zodanig dat het zielsniveau en de orde der dingen ‘magisch’ worden aangeraakt. Het is de kunst van de therapeut om deze metaforisch-magische processen te begeleiden en (rationeel bij) te sturen volgens de doelstelling en strategie van het behandelplan. Hermeneutisch bezien beoefent de creatief therapeut een veel krachtiger kunst of kunde dan het ‘professioneel uitvoeren van een behandelprotocol’: de kunstzinnige kracht van het creatieve medium ontlokt een metaforiek, die ‘magisch’ werkt en werkelijkheden sticht en ontsluit.
Een derde weg tussen subjectivering en objectivering
In wetenschappelijke taal en in het dagelijks spraakgebruik zitten vaak dichterlijke beelden verstopt, die echter zozeer ontkracht zijn dat ze nauwelijks nog als beeld te herkennen zijn. Bijvoorbeeld in het biochemische concept ‘weefselstructuur’ denk je wellicht aan een microscopisch klein of abstract gegeven en is het de vraag of je het beeld van een ambachtelijk geweven stof voor je ziet. De letterlijk bedoelde wetenschappelijke taal is een bonte verzameling van versleten metaforen (Ricoeur, 1975), waarvan de kleuren vaal zijn geworden. Hierdoor lijkt het om een neutrale, objectieve beschrijving van feiten en gebeurtenissen te gaan.
Vanuit het empirisch-rationele bewustzijn van de wetenschap bezien is de metaforische taal van de dichter niet objectief, maar subjectief of fictief. Maar bestaan de abstracte modellen en beschrijvingen van de wetenschap wel echt en ‘objectief’? Of gaat het veeleer om verschillende taalspelen en ordeningen van de werkelijkheid?
Is er dan wel één werkelijkheid waartoe dichter en wetenschapper zich anders verhouden? Of scheppen zij ook verschillende realiteiten door de typische mediale benadering van objectivering, abstrahering en technologisering enerzijds en anderzijds subjectivering, metaforisering en romantisering?
Bestaat de gevoelswereld die de dichter met metaforen schetst echt? Is een innerlijke muur soms niet reëler dan een stenen muur? Hoe en waar meten we dan ‘de echtheid’ tegenover ‘de illusie’ in de ervaringswerkelijkheid aan af? Is de toetssteen uiteindelijk de stem van de meerderheid (het dominante discours van de culturele gemeenschap in een bepaalde periode) of beschikt ieder mens over ‘een innerlijk kompas’, naar de metafoor van de klassieke filosofische levenskunst?
In mijn proefschrift verdedig ik de these dat er een derde weg tussen subjectivering en objectivering mogelijk is vanuit een dialogische grondhouding ‘tussen’ de romantische weg van de dichter en de rationalistische weg van de wetenschapper.
Vanuit een onderzoekende, zich verwonderende grondhouding valt er wijsheid te horen in metaforen en antropomorfismen die ‘de werkelijkheid’ bezielen, bijvoorbeeld wanneer we zeggen ‘het wil maar niet gaan regenen’. Immers, hoewel het ‘weer’ geen (menselijke) wil heeft en keuzevrijheid om al dan niet te gaan regenen, weerspiegelt de belevingswereld van de wisselvalligheid, kracht en kwaliteit van het weer de menselijke zieleroerselen. Derhalve kunnen we met goed recht de zaak ook omdraaien en ‘het regent’ op onszelf betrekken wanneer we treurnis of heimwee voelen:
Je moest weg kunnen gaan
Voor een ogenblik
Zoals regen ophoudt
En weer begint
Je schaduwgestalte
Dood over je schouder
Je heimwee heel even
Nabijheid geworden
Het eenzijn genaderd
Tot op de bodem
De leegte gevonden
Waaraan niets kan ontnomen
En in diepste diepten
De volheid van alles
En hoe lang kan duren
Wat zo kortstondig
Je moest weg kunnen gaan
Voor een ogenblik
Zoals regen ophoudt
En weer begint
Uit: Leopold, 1976, p. 34
De voorwetenschappelijke vertrouwdheid met de elementaire krachten in de natuur zijn in de natuurwetenschap voorondersteld en weer nodig om een menselijke betekenis te geven aan formules over ‘zwaartekracht’ en ‘energie’. De ‘kennis door vertrouwdheid’ wordt echter in een wetenschappelijke verhandeling niet relevant geacht, ze wordt genegeerd. Het wetenschappelijke begrip krijgt een ogenschijnlijk van menselijke en subjectieve betekenissen ontdane neutrale lading. Toch blijft ook in een wetenschappelijke verhandeling over kracht en energie de prereflexieve belevingswerkelijkheid meespelen: ze spreekt impliciet mee in het geven van betekenis aan cijfers en formules.
Geniale en pathologische metaforiek
Wanneer Freud aan het einde van de vorige eeuw het begrip ‘energie’ gebruikt om de in de kinderschoenen staande psychologie wetenschappelijk te funderen, treedt er opnieuw een betekenisverschuiving op. Dit begrip uit de fysica krijgt als ‘libido’ een erotische lading.
Freud interpreteert droombeelden als wensvoorstellingen van een primaire vorm van denken, als manifestaties van onbewuste libidineuze energiestromen. Met dit interpretatiekader geeft hij het ‘ontzielde’ fysische begrip ‘energie’ weer bezieling. Freud heeft het ‘primaire’ ofwel ‘analoge’ denken beschreven in termen van processen van verdichting en verschuiving en ziet het daarmee als een metaforische dynamiek! Als een ‘primitievere’ vorm uit dit denken zich behalve in het gebruik van metaforen ook in droombeelden, versprekingen, humor en ‘hysterische symptomen’. Creatieve processen zijn we geneigd slechts aan geniale geesten en kunstenaars toe te dichten, maar vanuit een metaforisch perspectief zijn ‘hysterische verlammingsverschijnselen’ (ofwel in meer recente termen ‘psychosomatische’ en ‘psychosomatoforme’ verschijnselen) op te vatten als naar het lichaam doorgeslagen metaforiek.
De ‘hysterica’ heeft de metafoor ‘ik ben met stomheid geslagen’ letterlijk geïnterpreteerd. De ‘stomheid’ als lichamelijk teken is niet alleen pathologisch te interpreteren, maar ook als een creatieve oplossing voor een situatie die de patiënt niet meer met ‘normale’ middelen tegemoet kan treden. Hoe boeiend dat eenzelfde soort metaforische dynamiek werkzaam lijkt te zijn in dichtkunst en andere kunstzinnige expressies als in het ‘belichamen’ van een metafoor als een ‘analoog proces’, zoals het ‘hysterisch’ verliezen van de spraak.
Bezien vanuit het hier gepresenteerde hermeneutische perspectief is zowel een ‘geniale’ als een ‘pathologische’ respons op een probleemsituatie te duiden als een creatief antwoord gebaseerd op een metaforisch proces van ‘analoog denken’.
Met de metaforen van de spiegel en ander gereedschap (Fearn, 2002) maakt de filosofie een onderscheid tussen een meer statisch waarheidsbegrip (‘de taal weerspiegelt de werkelijkheid’) en een meer dynamisch criterium voor waarheidsvinding (‘met taal construeren we de werkelijkheid’) inzichtelijk. Zouden we naast deze filosofische metaforen nog op een ‘echter’ waarheidscriterium kunnen beschikken, waarmee we ‘geniale’, ‘normale’ en ‘pathologische’ constructies ofwel weerspiegelingen van de werkelijkheid van elkaar kunnen onderscheiden?
Het afwijken van ‘de’ norm, van de ‘normaliteit’ als sociale conventie, bepaalt de dunne scheidslijn tussen geniale en pathologische werkelijkheidsconstructies. Het is een precair evenwicht dat gedragen wordt door het (niet meer kunnen) hanteren van existentiële angsten en ‘normale’ grootheidswaan; zoals de idee van maakbaarheid, dat wij het leven in de hand hebben en niet het leven ons.
Of we ons nu groter of kleiner maken dan we zijn, wanneer we leven vanuit een zelfbeeld ontlokken we een metaforisch-magische kracht: we zijn geneigd dit beeld te bevestigen in de realiteit. Eigenlijk (be)leven en belichamen we dus de ‘grondmetafoor’ die we anderen en onszelf als dominante zienswijze voorspiegelen.
Naarmate we ons bewuster worden van die zijnstoestand van bevangenheid ontstaat er een speelruimte om creatief met denkbeelden om te gaan. Dan is de mogelijkheid geschapen dat zelf- en wereldbeelden niet alleen maar zelfbevestigend werken als een self fulfilling prophecy. Het vergt de moed buiten de zelfbevestigende en dominante kaders te treden en de levenskunst te beoefenen creatief betekenis te geven aan het leven.
- Botton, A. de (2014). The Art to Travel. London: Penguin Books.
- Buber, M. (2003). Ik en jij. Utrecht: Erven J. Bijleveld.
- Cassirer, E. (1965). Philosophie der symbolischen Formen. Darmstadt: Wissenschaftlicht Buchgesellschaft.
- Derrida, J. (1972). La mythologie in: Marges de la Philosophie. Paris: Éditions de minuit.
- Dinklage, J. (1995). ‘Atelier van de ziel’. (lezing op de opening van de gelijknamige tentoonstelling). Zwolle: Museum voor Naïeve en Outsider Kunst De Stadhof; verschenen in Tijdschrift voor Kreatieve Therapie, 1995 (14).
- Fearn, N. (2002). Zeno en de schildpad. Denken als de grote filosofen. (vertaald door Nico Groen). Amsterdam: Anthos.
- Langer, S.K. (1979). Philosophy in e new key: A study in the symbolism of reason, rite and art. Cambridge, Massachusetts, London, England: Harvard University Press.
- Leopold, (1976). Vervoeging van zijn. Baarn: Seismogram, Bosch en Keuning.
- Lubbers, (1988). Psychotherapie door beeld- en begripsvorming. Nijmegen: Dekker & v.d. Vegt.
- Muijen, H.S.C.A. (2001). Magie tussen metafoor en methode. Narratief leren in organisaties en therapie. Kampen: Agora.
- Muijen, H.S.C.A. & Van Marissing (2011). ‘Iets maken’. Beeldend werken nader bekeken. Antwerpen/ Apeldoorn : Garant.
- Ricoeur, P. (1975). La métaphore vive. Paris : Du Seuil.
- Sartre, J-P. (1975). Exquisse d’une theorie des émotions. Paris: Hermann.
- Schaverien, J. (1994). The scapegoat and the talisman: transference in art therapy. In: Dalley, T. e.a. (red.). Images of Art Therapy. New Developments in Theory and Practice. London & New York: Routledge.
- Vroon, P. & Draaisma, D. (1985). De mens als metafoor. Baarn: Ambo.
- Wertheim-Cahen, T. (1991). Getekend bestaan. Beeldend Creatieve Therapie met oorlogsgetroffenen. Utrecht: Icodo.
- Wildiers, M. (1983). De muziek der sferen. Vier opstellen over wereldbeeld en cultuur. Antwerpen/ Amsterdam: De Nederlandse Boekhandel.
- Wooding, Ch. (1984). Geesten genezen. Groningen: Konstapel.
Noten
[1] Bron: Aristoteles
[2] Bron: Project Gutenberg
[3] Bron: Paintings John Ruskin
[4] Bron: Statue Hermes Chiaramonti Statue of Hermes wearing the petasus (round hat), a voyager’s cloak, the caduceus and a purse. Marble, Roman copy after a Greek original.
[5] Bron: gravure in steen uit het Nabije Oosten van een Salomons zegel
[6] Bron: De oudste watermolen in de Nederrijn anno 1447
[7] Bron: The Alchemist, Joseph Wright of Derby (1771), Museum and Art Gallery, Derby. Het schilderij toont Hennig Brand die zojuist het lichtgevende fosfor heeft bereid.
[8] Bron: Een Japanse wever op een “Hataori”