Heidi Muijen
Wijsheidsweb, 4 februari 2019
Motto
A New Year, another turn of the wheel
Anger, joy, grief, passion, fear, zeal
What makes you tick, how do you deal?
Is this what you want, is it real?
El Dorado, Moksha, Heaven, Shambhala, Walhalla
On a quest for wisdom samsara=nirvana!QFWF Nieuwjaarswens 2019
Luidt de winter het einde in of een nieuw begin?
Rituelen en symboliek rond de jaarwisseling, wijzen enerzijds naar het verleden — “Uren, dagen, maanden, jaren vlieden als een schaduw heen…” (Versregel uit Oudejaarslied uit 1805 van schrijver-dichter Rhijnvis Feith) — anderzijds beklinkt men het nieuwe jaar met gelukswensen en goede voornemens!
De natuur trekt zich in het koude jaargetijde letterlijk terug, mensen kruipen in hun holen. Ook wel in figuurlijke zin, vooral tijdens de grijze winterdagen — geen betere tijd voor gezonde melancholische inkeer, bezinning en het lezen van goede boeken.
Boekhandels maken een passende keuze deze periode in het teken van de spiritualiteit te stellen. Dat deze ‘maand’ precies van 11 januari tot en met 10 februari loopt lijkt raadselachtig, wat als sfeer ook passend is. Deze queeste wijd ik aan een mysterieus spiritueel thema, een oerverlangen in de ziel naar een verloren eenheid. Maar eerst nog iets over die januarimaand.
Het markeren van overgangen
Zeer toepasselijk stamt de naam januari af van de Romeinse god Janus, die een markering in de tijd symboliseert en daarom vaak bij poorten en deuren te vinden was.
Deze god zou volgens de mythologie zowel de landbouw als het geld hebben ingevoerd, reden waarom we zijn beeltenis vaak op munten aantreffen.
Een muntstuk kwam ook Charon toe, de veerman die gestorven zielen over de rivier de Styx voer naar de onderwereld, waar men als schim verder leefde.
Wie als levende ziel die grens overstak, kon niet meer terugkeren naar de aardewereld. Alleen de kracht van de liefde vermocht Hades, god van de onderwereld, te vermurwen toen de diepbedroefde zanger Orpheus weeklaagde om zijn gestorven geliefde Eurydice. Hij kreeg per uitzondering toestemming haar op te halen.
Zelf liet Hades zijn vrouw Perspephone pendelen tussen onder- en bovenwereld, waar haar moeder Demeter, de godin van landbouw en gewassen, haar het zomerse halfjaar bij zich mag houden. Daarna keert ze naar de onderwereld en haar man terug, reden waarom ook al het groen op aarde zich terugtrekt en het winter wordt…
Het vlieden van de tijd brengt de eigen sterfelijkheid tot bewustzijn en laat mensen verzuchten ‘waartoe’? of ‘het zal mijn tijd wel duren…’, of ‘laten we drinken en gelukkig zijn!’ of ….
De kwestie: de mens is tweeslachtig van nature
“De Minne brengt de oorspronkelijke natuur weer samen en tracht uit tweeën één te maken en de menselijke natuur te helen.
Ieder van ons is dus slechts een wederhelft van een mens, want doorgesneden als een schol, uit een twee. Ieder is dus ook eeuwig op zoek naar de andere wederhelft.”
Uit: Plato’s dialoog het ‘Symposium’[3]
Tragiek: zo getekend te zijn door het begin dat die wonde in de ziel blijft nawerken als (onvervulbaar?) oerverlangen. Een door de ziel snijdend heimwee terug te willen naar die oorsprong. Naar een oorspronkelijke heelheid, naar de wederhelft met wie je ooit een geheel vormde.
Hoe mooi als met het vinden van een levenspartner ook dat verlangen vervuld zou zijn. Het lijkt een aanlokkelijke belofte: ware liefde heelt de tweespalt en geeft goddelijke kracht! In een verliefde staat voelen mensen zich inderdaad op vleugels gedragen, de wereld verschijnt in haar oorspronkelijke luister en de lichtheid van het bestaan lacht ons toe!
Goethe schreef een groots epos, de Faust, vernoemd naar de mannelijke held wiens verlangen naar ware kennis veranderde in een queeste naar zijn ware geliefde Helena. Als een verzuchting van de menselijke ziel geeft het koor, volgens de regels der kunst van de Griekse tragedie, de mysterieuze ontknoping van het tragische gebeuren ten slotte:
“Das Ewig-Weibliche
Zieht uns hinan”
Goethe[4]
Alle glans van eeuwige liefde ten spijt eindigen liefdesdrama’s veelal met de dood van één of beide geliefden, zoals in Shakespeare’s klassieker Romeo & Julia.
Goethe’s dichterlijke pen was ook geïnspireerd door de Engelse dramameester en in een andere tragedie schetste Goethe hoe een nobele ziel (“Egmont”, de hoofdrolspeler in het drama) van
“Himmelhoch jauchzend zum Tode betrübt”,
in zak en as zinkt. De minder geciteerde zin daarna luidt:
“Glücklich allein ist die Seele, die liebt”[5]
Mannelijke auteurs mogen een voorkeur hebben voor hoofdrolspelers van hetzelfde geslacht, terwijl zij toch iets kunnen beweren over mensen in het algemeen! Hier is dat de idee dat ware liefde en levensgeluk een onafscheidelijk koppel vormen.
De questie: is de mens één of twee?
Welke questie schuilt er achter deze kwestie van de tragische liefde en de sterfelijke, tweeslachtige natuur van de mens?
De ‘ziel’ is symbolisch gezien vrouwelijk, ‘psyche’ was een heldin uit de Griekse mythologie. Als zijnde een onsterfelijk vrouwelijk wezen is de wijze waarop het koor haar aan het einde van de Faust bezingt gepast, namelijk als ‘het eeuwig vrouwelijke’ dat de mens in haar ban houdt. Voor zover beide geslachten een ziel hebben, is dat oerverlangen eigen aan de mens die zich wijdt aan de levenskunst ‘te worden wie je bent’!
Zo is door de psychiater Jung mythische symboliek ‘archetypisch’ geïnterpreteerd in het licht van de individuatie van de mens, de eenwording van mannelijke (animus) en vrouwelijke (anima) aspecten van de ziel tot een volledig mens.
Dat betekent psychologisch gezien dat men zich in het leven te verzoenen heeft met de ‘schaduw’, Jung’s begrip voor die kanten van de ziel die men in de eigen ontwikkeling onderbelicht heeft gelaten. Hierover zou de queeste kunnen gaan, het ‘Ewig-Weibliche’ dat als oerverlangen de mens oproept de diepste lagen van de eigen ziel te ont-dekken.
Is de mens klein(zielig) of goddelijk bezield?
Dat psychologische gegeven zou ook de achtergrond kunnen vormen van het wentelen in verdriet om een verloren liefde. En de vertwijfeling wanneer men zich bij een volgende liefde afvraagt of deze nu wel de goede partner is, gezien dat wat eens tot euforie leidde, nu voor irritatie en knagende twijfel zorgt!
Het levensrad wentelt verder, ‘all things must past’, zong George Harrison, geïnspireerd door oosterse spiritualiteit. De mens wandelt verder langs kronkelige wegen in het labyrint en beoefent de levenskunst zich te verzoenen met het wisselvallige lot. Misschien vraagt een goede koersbepaling wel de houding waartoe winterse melancholie inspireert, de blik van buiten naar binnen te richten. Van de ander naar onszelf, van de wrevel over dat zij/hij toch niet de ware kan zijn, via het terugnemen van onze projecties van onvervuld verlangen, naar ‘de vreemde ander’ in onszelf.
Het beeld van ‘het rad’ verwijst symbolisch naar ‘samsara’, de tredmolen van het bestaan. Met de spirituele belofte dat inzicht in de benarde menselijke situatie een glimp van verlossing geeft. Wat in het rad van fortuin ‘nieuwe ronden nieuwe kansen’ wordt genoemd, lijkt een verre echo van dat besef te zijn. De wijsheid van symboliek is dat ze beide polen van een paradox omsluit — leegte en vervulling; leven èn dood; geluk en tragiek! Tegenover eenduidigheid die slechts één kant van de paradox duldt. Het ‘Sein zum Tode’ klinkt als grondtoon van het bestaan door in de existentiële filosofie van Martin Heidegger. Terwijl filosofe Hannah Arendt juist ‘nataliteit’ onderstreepte, de mogelijkheid steeds weer opnieuw te beginnen! Hoe symbolisch is de vermaarde liefdesgeschiedenis tussen hen in dit verband?! Zou het niet juist kunnen gaan om het omarmen van beide polen? In de zin van de klassieke levenskunst van ‘amor fati’ (liefde voor het levenslot).
De wijsheid van de paradox is dat het onder ogen zien van de ‘condition humaine’ met het onvermijdelijk lijden een weg wijst naar nirwana, het ‘uitdoven’ van alle verlangens die opnieuw tot teleurstelling en lijden zullen leiden.
Is de mens een paradox?
In het licht van het wentelen van het levensrad is de mens het beste als paradox te typeren: zowel mannelijk als vrouwelijk, zowel lijdend als euforisch, zowel kleinzielig als goddelijk bezield. De mens heeft beide polen in zich:
“‘Wat is liefde? Wat is schepping? Wat is verlangen? Wat is ster?’ — zo vraagt de laatste mens en knipoogt. Dan is de aarde klein geworden en op haar hipt de laatste mens, die alles klein maakt. Zijn geslacht is onuitroeibaar gelijk de aardvlo; de laatste mens leeft het langst. ‘Wij hebben het geluk ontdekt’ — zeggen de laatste mensen en knipogen.”
Nietzsche, 1982, p. 11.
Nietzsche schildert in zijn laatste boek ‘Also sprach Zarathustra’ de mens als een klein en zielig wezen èn tegelijk als groots en scheppend, met het ideologisch misbruikte begrip van de ‘Uebermensch’. In dat boek figureert Zarathustra als profeet die de mens oproept het kleine zelf te overwinnen en scheppende krachten in zich vrij te maken. Hij schetst het ware vrij zijn aan de hand van het beeld van een rad en een spelend kind:
“Onschuld is het kind en vergeten, een nieuw begin, een spel, een uit zichzelf rollend rad, een eerste beweging, een heilig ‘ja’-zeggen.”
Nietzsche, 1982, p. 21.
Een krachtig beeld over een (oorspronkelijk) onschuldig zijn en gehoor geven aan een kinderlijke (spontane, authentieke) levenswil, meerollend met het levensrad, bereid te zijn na elke (mislukte) poging steeds opnieuw weer te beginnen.
Nietzsche’s beeld van het ware levensgeluk is minder romantisch dan dat van Goethe. In plaats van het vinden van de ware liefde (hij geeft in zijn werk regelmatig lelijke sneren naar ‘de’ vrouw — hij kende de tragische liefde door de afwijzing van de Russische schrijfster en psychologe Lou Andreas-Salomé), wijst Nietzsche op het belang van ‘het scheppende bestaan’! Laten we vanuit dat perspectief naar ‘de laatste mens’ kijken.
Het scheppende bestaan
Bezien vanuit een scheppend oog krijgt ook een aardvlo goddelijke schoonheid, kijk maar! Terwijl kleinzieligheid zelfs het meest verhevene plat en onbetekenend maakt.
Zoals de miezerige opmerking ‘dat daden van altruïsme eigenlijk puur egoïstisch zijn omdat je er zelf een goed gevoel van krijgt’ (daarbij naar serotonine en andere schuldige gelukshormonen verwijzend die de morele glans van een handeling af zouden halen).
Nietzsche’s perspectivisme heft het gebruikelijke onderscheid tussen morele motieven, scheppingsdrang en het (a- en soms immorele) zich willen laten gelden, op.
Het scheppende bestaan is de bron van (morele) waardecreatie door het omarmen van het levenslot met alle strijdigheid zowel als de ‘wil tot macht’. Nietzsche schetste dit als een paradoxaal samengaan in de spiegel der mythen: als een samenspel tussen Dionysische en Apollinische krachten.
Hij verwees in dit opzicht naar de opera’s van Wagner als voorbeeldig voor de levenskunst zich die goddelijke krachten toe te eigenen: enerzijds mateloosheid, extase en zelfverlies, toegeschreven aan de god van de roes, Dionysos, en anderzijds krachten van harmonie en regelmaat, toegeschreven aan de lichtgod Apollo.
Nietzsche verplaatste daarmee in zekere zin de mythische schepping van de wereld, van hemel en aarde, licht en duister, chaos en orde; de ordening van de seizoenen, dag en nacht, schemering en ochtendgloren, de landschappen, oceanen, bergen en winden, naar het toneel van de ziel van de scheppende mens. Met een pleidooi voor Dionysische zieleroerselen — vurige woede, liefde, strijd, haat en nijd, wraak en euforie — precies zoals de archaïsche en antieke mythen vertellen over goddelijke avonturen, over incest en intergenerationele strijd tussen de goden.
Mythische paradoxen versus leerstelligheid
De menselijke tweeslachtigheid zou samenhangen met rivaliteit tussen goden en mensen en met goddelijke wraak. Vergelijken we de magisch-mythische werkelijkheidsbeleving met religieuze en wetenschappelijke visies, dan is er zowel een rode draad als een essentieel verschil op te merken. Het gaat steeds om het ontrafelen van het mysterie van het eeuwige leven, van chaos en orde (schepping) en de plaats van de mens in het grote geheel, tussen natuurlijke/goddelijke krachten.
In veel mythen en sprookjes is dit motief te lezen als een queeste naar het levenselixer. Hier tegenover drukt gelovige en rationele leerstelligheid de mens met de neus op ‘de feiten’: ‘in de tijd gevallen sterfelijke wezens’ kunnen alleen door geslachtelijke voortplanting voortbestaan!
Al verschillen wetenschappelijke en religieuze leerstelsels wat betreft inhoud zeer van elkaar, qua verhaalstijl worden beide genres gekenmerkt door een dogmatiek, die de werkelijkheid ofwel tot ‘feiten’ en ‘natuurwetten’ reduceert ofwel tot ‘de wil van god’.
Beide verhaallijnen hebben een ondertoon dat de mens gehoorzaam ‘is’ of ‘dient te zijn’ aan de eeuwige natuur/ de goddelijke wetten.
In wijsheidstradities worden deze verschillend benoemd: karmisch, kosmisch, ‘de logos’ in de oud-Griekse betekenis, die in het evangelie van Johannes het scheppende ‘woord van god’ is geworden. Cijfers en feiten zijn de retorische middelen van de wetenschap waar de religie krachtige beeldtaal gebruikt, zoals ‘hel en verdoemenis’. Slechts ‘in het zweet uws aanschijns’ zou de mens overleven en door boete en goede werken te doen kunnen de uitverkorenen genadevol het armzalige bestaan op aarde verruilen voor een eeuwig hemels geluk. Ondanks het ogenschijnlijk beloftevolle van de religieuze hoop klinkt de boodschap deprimerend. Was de mens niet gelukkig en androgyn in een paradijselijke tuin?
Volgens (meer) traditioneel en (enigszins) volgens natuurlijke ritmen levende volkeren bevindt de mens zich nog steeds in die paradijselijke tuin!
Dankzij de mythische verbeelding, bijvoorbeeld in het ritueel dat je bij het uitbrengen van een toast of het openen van een fles (met sterke drank) als eerste Moeder Aarde een slok geeft! Volgens de mythologie van de Andes drink je dan op ‘Pachamama’.[7]
Daarom lijkt het mij de kunst in de religieuze en wetenschappelijke beelden en verhalen de dogmatische (leer)stelligheid eraf te pellen zodat de paradoxale kracht van symboliek en de archaïsche meerduidigheid kan weerklinken.
In die ruimte van mythische verbeeldingskracht is de mens vrij eigen betekenis aan het mysterie van het bestaan toe te kennen. Daarom luidt de questie achter de winterse kwestie van tweeslachtigheid en tragische liefde: is de mens één of twee?
Mythische wegwijzer: de mens ofwel het mysterie van liefde
Op de queeste van onderzoek naar deze questie volg ik de wegwijzers van mythische verbeeldingskracht. De mythen lijken mij meer wijsheid over de menselijke psyche te bevatten dan het huidige gemedicaliseerde evidence based nageslacht dat uit de boom der kennis is voortgekomen. De klassieke filosofen tot aan Freud en Jung namen de mythische wijsheid nog serieus. De huidige wetenschap evenwel ziet de liefde als een evolutionair bepaalde aangelegenheid, hormonaal aangewakkerd en neurologisch verklaarbaar. De natuurfilosofie, als moeder van alle wetenschap, gebruikte juist andersom de liefde als verklaring voor natuurlijke fenomenen!
De eerste atoomleer van natuurfilosoof Empedocles uit Sicilië (492-circa 432 v.o.j.) vertelt van liefde en haat als oerkrachten, die de eeuwige natuurelementen nu eens met elkaar verbindt en dan weer van elkaar scheidt. Hij gaf daarmee een draai aan de mythische beeldtaal richting een ander genre, een natuurfilosofisch verhaal. Hierdoor is ‘de angel’ van het ontzaggelijke oermysterie eruit gehaald.
Natuurfilosofisch zijn de oerkrachten der elementen verklaarbaar, waar zij mythologisch gezien onsterfelijke en machtige goden en godinnen zijn! Ze tonen zich als bliksemschichten, vuurspuwende bergen, kolkende rivieren en aardverschuivingen! Wie zou die wezens met zo’n ‘track record’ niet vrezen?
Socrates en zijn gesprekspartners in Plato’s dialogen gebruikten mythen, weliswaar als een ‘lagere vorm van kennis’, in het rationele onderzoek van kwesties. De verdere emancipatie van de natuurwetenschap uit de filosofische moederschoot ging gepaard met het algeheel verdwijnen van de mythische beeldtaal uit het hart der wetenschap.
Zij werd naar de marge gestuurd, waar zij in ‘the context of discovery’ als een ‘dienstmaagd’ het echte werk mag ondersteunen, als ‘heuristiek’ — bijvoorbeeld als ‘mindmap’ of ‘metafoor’ of ‘illustratie’.
Hier werd een demarcatielijn getrokken, waardoor het mythische beeld waarover Aristophanes en Socrates grondig filosofeerden, niet meer wetenschappelijk serieus genomen kon worden. Als grondmotief bleef het wel opduiken in de literatuur, zoals in genoemde tragedies van Shakespeare en Goethe. De zeggingskracht van het mythische beeld is daarmee gedevalueerd van kennis naar fictie. Dat liefde een zielekracht is die de mens kan terugbrengen naar de oorsprong, waar hij/ zij één en ongedeeld was en in kracht aan de goden gelijk, horen we als een sprookje en niet als mythische wegwijzer naar wijsheid.
Archaïsche resten in symboliek
Bezien vanuit de mythische verbeeldingskracht is de bezielde en goddelijke natuur het toneel waarop de mens verschijnt, samen met sterren, dieren, bomen en andere natuurwezens.
De aarde is de moeder van de natuurlijke ordening met de vier elementen, een wereld tussen de (kosmische) godenwereld en de onderwereld ofwel de schimmenwereld. De kerstening stelde ‘de hemel’ tegenover ‘de hel’ samen met andere goed-kwaad dualismen.
Goden blijken net zoals de liefde ambivalente gevoelens van aantrekken en afstoten te ontlokken. In die zin vertoont de godenwereld als geheel een Januskop, wat in de godsdienstwetenschap het ‘mysterium tremendum ac fascinans’ is genoemd — het ontzagwekkende mysterie dat zowel fascineert als angst inboezemt.
Die paradox is in verband gebracht met mystieke en numineuze ervaringen, waarin het mysterie van het bestaan oplicht zonder rationeel begrepen te kunnen worden.
‘Numen’, dat vanuit een christelijk kader leerstellig met ‘de wil van god’ is gelijkgesteld, stamt uit de Romeinse mythologie. Daar heeft het een animistische betekenis als een goddelijke kracht die op bepaalde plaatsen huist, zoals bij het haardvuur, de ‘vesta’, waar de Romeinse godin van de huiselijke haard voor eendracht en veiligheid zorgde.
Zodra de mythische verhalen natuurwetenschappelijk of religieus worden herkaderd, verandert de evocatieve toon in stelligheid en oordelen over goed en kwaad. Verhulde pogingen tot het bezweren van existentiële angst, door alle onvoorspelbaarheid uit het leven te bannen met verklaringen en dogma’s.
Er zit evenwel meer venijn in de staart. Het, zo niet bedoelde dan toch daadwerkelijke, effect van de leerstelligheid is de kleinering van de mens, in het bijzonder van de vrouwelijke helft der mensheid.
Waar de natuurwetenschap neutraal schrijft over een moleculaire ‘oersoep’ en ‘oerknal’, daar markeert de christelijke dogmatiek het begin van de wereldgeschiedenis bij het einde van de menselijke onschuld en paradijselijke gelukzaligheid. Dit demarcatiepunt schrijft ze toe aan vrouwelijke verleiding en koppelt aan die schuld een banvloek boete te moeten doen tot het einde der tijden.
In ‘the eye of the beholder’ van de dogmatische blik van ‘erfzonde’ zit afgunst en nijd! Als ‘het slechte oog’ dat bestraffend wijst op de klein(zielig)heid van de mens, die zich een te grote goddelijke broek had aangemeten, door zelf de morele wet te willen stellen.
Tweeslachtigheid in mythisch-religieuze symboliek
Bekend is hoe de christelijke leer de rituelen en heiligen van de ‘heidense’ volkeren en gebruiken heeft ‘overschreven’. Zoals bij een palimpsest (een hergebruikt stuk perkament dat als handschrift dient) onder de nieuw aangebrachte tekst de oudere tekens door onderzoek weer zichtbaar worden, zo verschijnen er archaïsche beelden achter de godsdienstige symboliek.
De Sint Nicolaaskerk in Myra is letterlijk gebouwd op de resten van een tempel, die gewijd was aan Artemis. Deze godin van de jacht heeft attributen van pijl en boog, hert en hinde, wilde honden en ganzen, het graan, die verwijzen naar het vieren van de cyclus van leven en dood. De ronding van de boog van Artemis is archetypisch verwant aan de maan, symbool van vrouwelijkheid en vruchtbaarheid. Een reusachtig beeld, opgegraven in het Turkse Efeze, toont deze vruchtbaarheidsgodin met haar vele borsten.
Bisschop Sint Nicolaas maakte dankbaar gebruik van de ‘merkbekendheid’ van moedergodinnen, met name de vrijgevigheid. Hij eigende zich het graan toe als symbool van vruchtbaarheid, dat afkomstig was van Artemis, Astarte, Sybille en andere moedergodinnen in het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten.
Voordat de tempel van Delphi aan de god Apollo gewijd was en de priesteres, de Pythia, in orakeltaal diens goddelijke boodschappen doorgaf (aan de sterveling die het heiligdom betrad om raad over moeilijke kwesties te vragen), diende de Pythia als medium de godinnen (vrouwelijke Titanen) Themis en Phoebe en was de tempel aanvankelijk aan de moedergodin Gaia gewijd.
Moeder gods Maria mag geen ‘godin’ meer heten (symptoom van de zich vestigende patriarchale orde) maar troont boven alle andere sterfelijke vrouwen. Als een christelijke ‘Isis’ bezegelt ze de overwinning op het ‘heidense’ Egyptische pantheon.
De overwinning van een patriarchale op een matriarchale ordening
Dit gegeven, dat vrouwelijke heiligen en godinnen het veld moeten ruimen voor goden en mannelijke heiligen, staat niet op zichzelf en lijkt minder incidenteel te zijn, veeleer cultuurhistorisch en structureel.
Er zijn aanwijzingen dat die kanteling in de mythisch-religieuze verbeelding parallel loopt aan de wending van een oorspronkelijke (nomadische) matriarchale ordening naar een patriarchale sociale orde, toen de stammen zich vestigden op een vast grondgebied, mede door de ontdekking van landbouw en veeteelt.
De filosoof Jaspers noemde dit de spiltijd van rond 600 v.o.j., toen (in vrijwel alle windstreken) de profeten met een cultuurstichtend canoniek geschrift een nieuwe mannelijke ordening schiepen.
In die zin valt het geleidelijk verdwijnen van vrouwelijke figuren uit religieuze symboliek en rituelen in een wereldwijd navolgbaar patroon, tot er uiteindelijk één mannelijke god overblijft, die de wereldorde bestiert en andere (vrouwelijke) stemmen (en stammen) het zwijgen oplegt.
Weliswaar in drie cultureel verscheidene gedaanten: de joodse Jaweh, de christelijke God en de islamitische Allah.
De vurige (mannelijke) symboliek van strijd(wagens) en (vuur)offers is verbonden aan de monotheïstische religies alsook aan zonnegod Mitra en vuurgod Agni (hindoeïsme).
Symbolisch geweld
De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars, waardoor het niet vreemd is dat er ook in de wetenschappelijke verbeelding vooral de argumenten te vinden zijn waarom dit ‘logisch’ is en de ‘orde der dingen’ eigenlijk niet anders kon zijn.
Daar zinspeelde de Engelse filosoof Francis Bacon op, die het natuurwetenschappelijke tijdperk inluidde, bij het uit de doeken doen van zijn filosofisch programma. Zijn missie was ‘de wijsheid der ouden’ (de goddelijke wijsheid van de zogenoemde ‘Gouden Eeuw’ der mensheid) nu met de kracht van ratio en zintuigen te heroveren:
“Dat te ontdekken zou, zonder twijfel, de nobelste, ja, de waarlijk Mannelijke Geboorte der Tijds inluiden.”
Francis Bacon in: Gedachten en Gevolgtrekkingen
Harari verbaast zich in zijn meesterlijke schets van de menselijke geschiedenis over deze kwestie ‘wat er zo goed is aan mannen’. Hij vraagt zich af, met voorbeelden uit het dierenrijk (de bonobo’s, de socialere tak van de apenfamilie, en de olifanten) waarin het matriarchaat wel duurzaam werkt, waarom dat in het mensenrijk niet lukt en stelt dat we daar geen goed antwoord op hebben (ondanks drie mogelijke verklaringen):
Hoe kon het gebeuren dat in uitgerekend die ene soort waarbij het succes vooral afhangt van samenwerking de schijnbaar minder coöperatieve leden (mannen) andere individuen domineren die naar verluidt veel coöperatieve zijn (vrouwen)?
Daarbij wijst hij op het essentiële verschil tussen ‘geslacht’ als biologische en ‘gender’ als culturele categorie. En juist dit gegeven zou wel eens het verschil kunnen maken, gezien Harari’s omschrijving van cultuur:
“Hoe krijg je mensen zover dat ze geloven in een imaginaire orde als het christendom, de democratie of het kapitalisme? Om te beginnen geef je nooit ofte nimmer toe dat zo’n orde imaginair is. Je blijft bij hoog en bij laag volhouden dat de orde waarop de samenleving is gebaseerd een objectieve realiteit is die is gecreëerd door almachtige goden of de wetten van de natuur.”
Yuval Noah Harari (2018)[10]
Daarom zou ik Harari’s vraag willen herformuleren: ‘hoe komt het dat vrouwen en mannen zijn gaan geloven in mythen die vertellen dat mannen beter zijn?’.
Naar een androgyne imaginaire orde?
Met nog veel meer (tegen)voorbeelden uit het dierenrijk had immers Simone de Beauvoir de stelling in ‘De tweede sekse’ toegelicht dat ‘je niet als vrouw geboren wordt, je wordt tot vrouw gemaakt’.
Wanneer ik hieraan Harari’s perspectief toevoeg luidt de vraag: wat maakt het zo lastig een nieuwe imaginaire (interculturele) orde te stichten, gebaseerd op de mythe van androgynie (zoals die in Plato’s Symposium), welke vertelt hoe mooi vrouwen en mannen verschillen en tevens gelijkwaardig zijn? Kunnen we daartoe lessen leren uit de geschiedenis? Kunnen we die opdelven uit oude archaïsche lagen in mythologie, waarin de heldinnen en godinnen nog niet zijn vervangen door heldenverhalen en legenden waarin alleen maar mannen schitteren?
In mijn queeste ‘Vruchten van levenskunst’ refereerde ik aan de mythe van Psyche en Eros als een ‘weg van de heldin’, die leidt van onschuld en het onverdeelde geluk met haar geliefde Eros, naar de gebrokenheid van het bestaan door krachten van jaloezie en wraak, die zielen scheidt.
Wat een prachtige mythe van de liefde als grondslag voor een nieuwe imaginaire — gender bewuste en interculturele ordening! Lees het verhaal in een moderne hertelling (Fry, 2018, pp. 165-195) en laat je betoveren door Psyche en hoe zij de beproevingen (de opdrachten van Aphrodite) wist te doorstaan…
- Animistisch: met behulp van dieren en planten als magische helpers (mieren, een rietstengel).
- Existentieel: hoe zij bereid was af te dalen in de onderwereld en daar haar diepste eenzaamheid aanvaardde.
- Spiritueel: hoe haar moed en vertrouwen in het volgen van haar eigen weg uiteindelijk leidde tot de hereniging met haar geliefde Eros.
- Intercultureel: dat dit bezegeld werd tussen verschillende werelden (goden- en mensenwereld) met het drinken van de beker van Ambrozijn, die onsterfelijkheid brengt!
De (groot)moederlijke kunst van het verhalen vertellen
Misschien hoeven we dus niet eens zover te zoeken en te graven, gaat het er meer om oog te hebben voor verborgen ‘symbolische onderdrukking’ die ‘vanzelf’ ontstaat en wordt doorgegeven wanneer we steeds maar weer de mannelijke heldenverhalen navertellen en de heldinnenverhalen vergeten.
Interessant in dit opzicht is dat de Edda, het grote epos uit de Noorse mythologie, letterlijk ‘overgrootmoeder’ betekent, wat naar een matrilineaire lijn in de orale traditie verwijst. Misschien is het mogelijk in het leven van alledag kleine scheurtjes in de bestaande imaginaire orde aan te brengen. Door als getrouwde vrouw je eigen naam te blijven gebruiken in plaats van die van je man, door niet ‘hij’ als vanzelfsprekende persoonsvorm in teksten te gebruiken met een voetnoot dat het ook om ‘zij’ gaat en door meer te kiezen voor (imaginaire) heldinnen zoals Pipi Langkous, Roodkapje, Vrouw Holle:
Deze Vrouw Holle wordt weliswaar in een illustratie in het sprookjesboek van Grimm in de hemel geplaatst, mythisch gezien lijkt zij veeleer op een aardgodin.
De naar beneden dwarrelende veertjes uit het beddengoed dat zij opschudt, verbeelden de sneeuw en verwijzen naar de verwantschap van Vrouw Holle met de wintertijd, als winterkoningin. Het vlijtige meisje en haar luie zuster, die Vrouw Holle bezoeken, bereiken haar door in een waterput af te dalen naar een andere (‘onder’)wereld. Daar komen beide meisjes bij vrouw Holle aan, die na getoonde diensten hun het ‘verdiende loon’ geeft: pek voor het luie meisje en goud voor haar vlijtige zusje.
Haar naam is verwant aan Huldra, wat ‘de verborgene’ betekent, een wezen uit de Scandinavische mythologie, die in Noorwegen de naam Skovfrue ofwel Vrouwe van het bos kreeg.
Nevel, dampen en visionaire droombeelden zijn vormen van ‘luchtige’ symboliek die de mythische verbeelding vooral als vrouwelijke wezens toont, bijvoorbeeld ‘witte wieven’ in laaghangende nevelslierten. Het volksgeloof ziet deze wezens, net zoals nimfen en zeemeerminnen voor zeevaarders, als brengers van ongeluk: ‘Nevelslierten zijn witte wieven die je niet moet ontrieven’.
De Germaanse en Noorse mythologie kent ook mannelijke en niet specifiek geslachtelijke aan natuurkrachten gekoppelde wezens, zoals kabouters en elfen, die eerder positief zijn.
Is dat verschil ook een symptoom van symbolische onderwaardering van vrouwen?
Ook patriarchale wijsheid uit het oosten heeft Vrouw Holle nodig
Zoals Harari’s analyse laat zien lijkt onderwaardering van vrouwen met uitschieters naar misogynie (een vrouwenhaat die niet bewust hoeft te zijn, denk aan het doden van meisjes baby’s bij geboortepolitiek) een intercultureel wijd verbreid verschijnsel te zijn.
De wijsheid uit het oosten is in die zin ook patriarchaal en zou een Vrouw Holle wel kunnen gebruiken om de dekbedden eens goed op te schudden en te onderzoeken wat er onder die lagen tevoorschijn komt in symbolische systemen die ouder zijn dan het confucianisme en daoïsme.
Voor zover het daoïsme haar filosofie baseert op de eeuwige dynamiek van yin-yang als het natuurlijke verloop der dingen, kunnen we de dao (die beide omvat) in beginsel zien als een verbeelding met ruimte voor androgynie. De oosterse praktijk is ook hier weerbarstiger gezien dat de mannelijke yange eigenschappen op ‘ondoorgrondelijke’ wijze beter blijken te zijn dan de vrouwelijke yinne….
Het daoïsme en confucianisme bezien als vormen van levenskunst en deugdethiek maken zowel gebruik van natuurlijke symbolen als van maatschappelijke. Zo kunnen we in de daoïstische leefregel ‘handel niet tegen de natuurlijke stroom in’ (wu wei) de ‘androgyne’ metafoor van ‘de levensstroom’ horen.
Confucianisme, die de deugden van de patriarchale maatschappij vertolkt, steunt op symboliek en rituelen, zoals de ‘edele mens’, de wijze keizer en ‘het mandaat van de hemel’ die een mannelijke ‘natuurlijke orde der dingen’ voor vanzelfsprekend houdt.
Door te graven in de klassieke systemen van daoïsme en confucianisme zouden er onder de paternalistische symboliek misschien nog meer archaïsche beelden (zoals de levensstroom) kunnen opduiken.
Het zou interessant zijn te onderzoeken hoe in verhalen en rituelen wortels van oudere symboliek te vinden zijn, gezien dat confucianist Xunxi (in: Leeuw, 2006, p. 99) schreef:
“Hemel en aarde zijn de wortels van het leven; de voorouders zijn de wortels van de familielijn; vorsten en leraren zijn de wortels van een ordelijke samenleving.”
Riten en muziek helpen de natuurlijke orde der dingen in stand houden:
“Omdat mensen niet kunnen vermijden vreugde te voelen, moet deze tot uiting komen in klank en toon, en vorm krijgen in beweging en rust”.
Zo zijn bijvoorbeeld in de traditionele Chinese muziek en rituelen archaïsche elementen van de drakendans en leeuwendans terug te vinden, die uitdrukking geven aan een animistische verbondenheid met de natuur, voorouderverering en verhalen met sjamanistische signatuur.
Bijvoorbeeld is er een verhaal uit het Chinese sjamanisme dat vertelt over het paradijselijke land Huaxu, waar de mensen leefden zonder angst voor vuur of water. Zij konden de hemelse wegen en aardse paden bewandelen. Een vonk van Draken Donder Geest gaf geboorte aan de nieuwe mens, Fu Xi, die zowel mannelijk als vrouwelijk was!
Een aanlokkelijk vergezicht op deze winterse queeste
De wandeling langs verhalen en symboliek op deze winterse queeste gaf doorkijkjes naar een aanlokkelijk vergezicht, wanneer de mythische verbeeldingskracht verlost wordt van haar stiefmoederlijk toebedeelde rol als dienstmaagd.
Mythos weet met verleiding te werken door wel een weg te wijzen op de queeste in het labyrint van het leven, terwijl zij niet dwingt. Dat betekent dat mensen tot vrijheid opgeroepen zijn het innerlijk kompas te gebruiken om een eigen weg te kiezen. Ook met behulp van andere stemmen, met pathos, gevoed door logos en ethos, door stelling te nemen bij belangrijke kwesties.
In tegenstelling hiermee berooft (religieuze en wetenschappelijke) dogmatiek mensen van de eigen wijsheid. Of dit nu onder de dwang van ‘cijfers en feiten’ is of door ‘de wil van god’.
Vooral aanlokkelijk lijkt mij het mythische beeld dat vertelt over de kracht van de liefde en de androgyne mens: als wegwijzer voor het beoefenen van levenskunst in de huidige tijd. Ten behoeve van het creëren van een nieuwe imaginaire orde voor een samenleving die androgynie en interculturele verbanden verkiest boven mono-culturele en vrouwonvriendelijke mythen.
Lees meer over: Quan Yin
- Fry, S. (2018). Mythos. Amsterdam: Uitgeverij Rap.
- Leeuw, K. van der (2006). Een inleiding in de leer van Confucius. Amsterdam: Ambo.
- Nietzsche, F. (1982). Also sprach Zarathustra. Ditzingen: Reclam.
- Onfray, M. (2007). Antieke wijsgeren. Amsterdam: Mets & Schilt
- Plato (1980). Het ‘Symposium’ in: Verzameld werk, deel II. (vertaling X. de Win). Amsterdam: Ambo, 193-273.
- Scott Littleton, C. (2005) (red.). Een geïllustreerde geschiedenis van mythen en verhalen uit de gehele wereld. Kerkdriel: Librero.
Noten
[1]Bron: Janus met de twee koppen
[2]Bron: Demeter
[3]Goethe, J.W. (1976) (1980, vertaling X. de Win) Amsterdam: Ambo, p. 221. Aristophanes bezingt de liefde — de tweevoudige (geslachtelijke) aard van de mens hangt volgens de mythe, die hij in herinnering roept, samen met het in tweeën ‘geslacht’ zijn door de goden. Als wraak, omdat het krachtige mensengeslacht voor hen een gevaar vormde!
[4]Der Tragödie zweiter Teil in fünf Akten. Stuttgart: Reclam, p. 222.
[5]Zie: en.wikipedia.org/wiki/Egmont (play)
[6]Bron: aardvlo
[7]Rosas, F. (2016). Peruvian Myths and Legends. (Translated by Maral Borja). Lima: Ediciones El Lector.
[8]Bron: Septem artes liberales — Herrad von Landsberg — Hortus deliciarum
[9]Bron: Artemis van Epheze, Turkije
[10]Harari, Yuval Noah (2018). Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid. (Vertaling Inge Pieters). Amsterdam: Uitgeverij Thomas Rap, p. 173, 125.
[11]Bron: Psyche en Eros
[12]Bron: Vrouw Holle
[13]Kwan Yin, originally a Buddhist deity, was incorporated into Chinese mythology as the Goddess of Mercy. She is the embodiment of beauty, love and benevolence. Her holy aura radiates from her face and shoulders, bringing comfort to the suffering masses. In her right hand is the willow branch, a symbol of strength and perseverance. In her left, pointing downwards, is the flask of holy water, with which she blesses her true believers. In her robes is the lotus, which is the symbol of purity and spiritual rebirth.
Kwan Yin is also the patron saint of sailors. When a fearsome storm brews and giant waves threaten to engulf those at sea, sailors pray to Kwan Yin to deliver them. She is seen riding to their rescue on the back of the Mighty Dragon.