Maand Mei 5

0

Mensis Maius, bloeimaand, Mariamaand

Machteld Roede

calendarium 1, calendarium 2, calendarium 3 en calendarium 4januari 1, januari 2 en januari 3februari 1, februari 2 en februari 3maart 1, maart 2, maart 3, maart 4 en maart 5april 1, april 2, april 3 en april 4mei 1, mei 2, mei 3, mei 4 en mei 5  — juni 1, juni 2 en juni 3 — juli 1, juli 2 en juli 3 — augustus 1, augustus 2 en augustus 3september 1, september 2, september 3 en september 4oktober 1, oktober 2, oktober 3 en oktober 4november 1, november 2, november 3 en november 4december 1, december 2, december 3 en december 4
Mei 2022, upgrade april 2025

Mei gedichten (vervolg)

Im wunderschönen Monat Mai

Im wunderschönen Monat Mai,
Als alle Knospen sprangen,
Da ist in meinem Herzen
Die Liebe aufgegangen.

Im wunderschönen Monat Mai,
Als alle Vögel sangen,
Da hab ich ihr gestanden
Mein Sehnen und Verlangen.

Heinrich Heine (1797-1856)[1]

 

Schumann: Dichterliebe, Op. 48 I.
Im wunderschönen Monat Mai — Fritz Wunderlich

 
Lucy Larcom — John Clark Ridpath[2]

In Early May

Dear Little Violet,
Don’t be afraid!
Lift your blue eyes
From the rock’s mossy shade!
All the birds call for you
Out of the sky;
May is here, waiting,
And here, too, am I.

Come, pretty Violet,
Winter’s away:
Come, for without you
May isn’t May.
Down through the sunshine
Wings flutter and fly; —
Quick, little Violet,
Open your eye!

Hear the rain whisper,
“Dear Violet, come!”
How can you stay
In your underground home?
Up in the pine-boughs
For you the winds sigh.
Homesick to see you,
Are we — May and I.

Lucy Larcom (1824-1893)

May-Flower

Pink, small, and punctual,
Aromatic, low,
Covert in April,
Candid in May,

Dear to the moss,
Known by the knoll,
Next to the robin
In every human soul.

Bold little beauty,
Bedecked with thee,
Nature forswears
Antiquity.

Emily Dickinson (1830-1886)
Christina Rossetti — Dante Gabriel Rossetti[3]

May

I cannot tell you how it was,
But this I know: it came to pass
Upon a bright and sunny day
When May was young; ah, pleasant May!
As yet the poppies were not born
Between the blades of tender corn;
The last egg had not hatched as yet,
Nor any bird foregone its mate.

I cannot tell you what it was,
But this I know: it did but pass.
It passed away with sunny May,
Like all sweet things it passed away,
And left me old, and cold, and gray.

Christina Rossetti (1830-1894)

Het mezennestje

Het mezennestje is uitgebroken
Dat in de wilgentronk gedoken
Met vijftien eikens blonk
Ze zitten in de boom te spelen
Tak op, tak af, tak uit,
Tak in, tak om met velen
En ‘k lach mij, ‘k lach mij,
‘k Lach mij bijkans krom

Het mezenmoêrtje komt getrouwig
Komt op den lauwen noen al blauwig
En geluwachtig groen
Het brengt hun dit en dat om te azen
Tak om, tak op, tak af,
Tak uit, tak in; ze razen
En kruipen, kruipen vlug
Het mezennestje in

Het mezenvaârtje zit, de loov’ren
Verduiken ‘t voor ‘t gestraal te toov’ren
Al in de mezentaal
Daar vliegen ze-al meteen tezamen
Tak om, tak op, tak af
Tak in, tak uit, en amen
Het mezennestje is weerom
Ye-le en uit

Guido Gezelle (1830–1899)[4]

Mai

Le mai le joli mai en barque sur le Rhin
Des dames regardaient du haut de la montagne
Vous êtes si jolies mais la barque s’éloigne
Qui donc a fait pleurer les saules riverains?

Or des vergers fleuris se figeaient en arrière
Les pétales tombés des cerisiers de mai
Sont les ongles de celle que j’ai tant aimée
Les pétales flétris sont comme ses paupières

Sur le chemin du bord du fleuve lentement
Un ours un singe un chien menés par des tziganes
Suivaient une roulotte traînée par un âne
Tandis que s’éloignait dans les vignes rhénanes
Sur un fifre lointain un air de régiment

Le mai le joli mai a paré les ruines
De lierre de vigne vierge et de rosiers
Le vent du Rhin secoue sur le bord les osiers
Et les roseaux jaseurs et les fleurs nues des vignes

Guillaume Apollinaire (1880-1918)[5]

Frühlingslied

In der Laube von Syringen,
Oh, wie ist der Abend fein!
Brüder, laßt die Gläser klingen,
Angefüllt mit Maienwein.

Heija, der frische Mai,
Er bringt uns mancherlei.
Das Schönste aber hier auf Erden
Ist, lieben und geliebt zu werden,
Heija, im frischen Mai.

Über uns die lieben Sterne
Blinken hell und frohgemut,
Denn sie sehen schon von ferne,
Auch hier unten geht es gut.

Wer sich jetzt bei trüben Kerzen
Der Gelehrsamkeit befleißt,
Diesem wünschen wir von Herzen,
Daß er bald Professor heißt.

Wer als Wein- und Weiberhasser
Jedermann im Wege steht,
Der genieße Brot und Wasser,
Bis er endlich in sich geht.

Wem vielleicht sein altes Hannchen
Irgendwie abhanden kam,
Nur getrost, es gab schon manchen,
Der ein neues Hannchen nahm.

Also, eh der Mai zu Ende,
Aufgeschaut und umgeblickt,
Keiner, der nicht eine fände,
Die ihn an ihr Herze drückt.

Jahre steigen auf und nieder;
Aber, wenn der Lenz erblüht,
Dann, ihr Brüder, immer wieder
Töne unser Jubellied.

Heija, der frische Mai,
Er bringt uns mancherlei,
Das Schönste aber hier auf Erden
Ist, lieben und geliebt zu werden,
Heija, im frischen Mai.

Wilhelm Busch (1832-1908)
Omslag eerste druk van Mei (1889)[6]

‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’

Een nieuwe lente en een nieuw geluid:
Ik wil dat dit lied klinkt als het gefluit,
Dat ik vaak hoorde voor een zomernacht
In een oud stadje, langs de watergracht –
In huis was ‘t donker, maar de stille straat
Vergaarde schemer, aan de lucht blonk laat
Nog licht, er viel een gouden blanke schijn
Over de gevels in mijn raamkozijn.
Dan blies een jongen als een orgelpijp,
De klanken schudden in de lucht zoo rijp
Als jonge kersen, wen een lentewind
In ‘t boschje opgaat en zijn reis begint.

Herman Gorter (1884-1927)[7]
Hélène Swarth — Rosa Spanjaard[8]

Mei

Nu juichen de vogels met vrolijk gefluit
Om het lentewonder,
En boven de bomen, met donker geluid,
Gromt de verre donder.

Ik ruik al seringen — een geitje blaat
En de dromers dolen.
Een venter roemt, langs de grauwe straat,
Zijn mooie violen.

Een kindje springt touwtje, met blij gezicht,
In haar rozeklêeren.
De bomen verroeren hun twijgen licht,
Als bewogen vêeren.

En de winter is weg en ‘t is eindelijk Mei
En ik wacht een wonder —
En boven de wuivende bomenrij
Gromt zacht de donder.

Hélène Swarth (1859-1941)[9]
Catharina van Rennes[10]

Meimorgen

Hela, gij bloempjes, slaapt gij nu nog
Springt uit uw knoppen, haast u dan toch
‘t Zonnetje kijkt u al vlak in ‘t gezicht
Bloempjes ontwaakt toch, het is al zo licht
Bloempjes ontwaakt toch het is al zo licht

Hela, gij vogels, droomt niet te lang
Hoog van de takken klinkt uw gezang
Mei is gekomen en heeft op het veld
Duizenden bloemen tentoongesteld
Duizenden bloemen tentoongesteld

Hela, gij kindje, vlug op de been
‘t Zonnetje schijnt al door ‘t vensterke heen
Vogels en bloemen, het wachten haast moe
Roepen het vrolijk goe’morgen u toe
Roepen het vrolijk goe’morgen u toe

Catharina van Rennes (1858–1940)[11]

De Internationale

Ontwaakt, verworpenen der aarde!
Ontwaakt, verdoemde in hongers sfeer!
Reedlijk willen stroomt over de aarde
En die stroom rijst al meer en meer.
Sterft, gij oude vormen en gedachten!
Slaafgeboornen, ontwaakt, ontwaakt!
De wereld steunt op nieuwe krachten,
Begeerte heeft ons aangeraakt!

Refrein:
Makkers, ten laatste male,
Tot den strijd ons geschaard,
en D’Internationale
Zal morgen heersen op aard.

De staat verdrukt, de wet is logen,
De rijkaard leeft zelfzuchtig voort;
Tot ‘t merg en been wordt d’ arme uitgezogen
En zijn recht is een ijdel woord
Wij zijn het moe naar andrer wil te leven;
Broeders hoort hoe gelijkheid spreekt:
Geen recht, waar plicht is opgeheven,
Geen plicht, leert zij, waar recht ontbreekt.

De heerschers door duivelse listen
Bedwelmen ons met bloedigen damp.
Broeders, strijdt niet meer voor andrer twisten,
Breekt de rijen! Hier is uw kamp!
Gij die ons tot helden wilt maken,
O, barbaren, denkt wat ge doet;
Wij hebben waap’nen hen te raken,
Die dorstig schijnen naar ons bloed.

Eugène Pottier; muziek Pierre de Geyter (1888); Nederlandse bewerking van de Internationale door Henriette Roland Holst).

Morgenrood

Morgenrood, uw heilig gloeien
Heeft ons steeds den dag gebracht
Breek toch door, o lichtvernieuwer,
In den groten volk’rennacht
Laat uw gloren hope geven
Hun die worst’len in den nacht
Geef hun moed in ‘t voorwaarts streven
Tot hun ‘t daglicht tegenlacht
Tot hun ‘t daglicht tegenlacht

Morgenrood, in worst’lend zwoegen
Hebben zij naar u gesmacht
En in de nachten, treurig duister,
Uw verlossend werk verwacht
Roze gloed kleurt reeds de wolken
D’ochtendwind ruist door de blaân
Weldra is voor alle volken
‘t Schitterend zonlicht opgegaan
‘t Schitterend zonlicht opgegaan

Begin van de 20e eeuw gecomponeerd door Otto Willem de Nobel; de tekst is van Dirk Jelles Troelstra[12]

Solidariteitslied

Refrein: Voorwaarts en niet vergeten waaruit onze kracht bestaat bij honger en bij eten. Voorwaarts en niet vergeten: de solidariteit!

Alle volken van de aarde, strijdt nu samen, zij aan zij. ‘t Kapitaal heeft dan geen waarde in de nieuwe maatschappij!

Refrein

Willen wij dat snel bereiken, sluit je aan aan onze kant. Wie niet strijdt met zijn gelijken laat de macht in vreemde hand.

Refrein

Sla de grote monopolies alle wapens uit de hand. Onze winst is hun verlies, alles wordt door ons bemand.

Refrein

Proletariërs aller landen verenig je en vecht je vrij. Met je grote regimenten breek je elke heerschappij!

Voorwaarts en niet vergeten, Maar de vraag heel concreet gesteld: Bij honger en bij eten: ALLE STRATEN ONZE STRATEN. HEEL DE AARD ONZE AARD!

Bertolt Brecht (1931); Muziek Hans Eisler. Gecomponeerd voor de proletarische speelfilm ‘Kuhle Wampe’ Nederlandse tekst Piet Bossers, (1974).
Margot Vos[13]

Meilied

De lente tintelt in je oogen, maat,
En de meiwind borstelt door je haar.
Hoe bloeit jouw hart, dat voor den makker slaat,
Jij zongeboren proletaar!

Jij vindt de luchten, jij ontdekt den weg,
Waar de meizon vonkelt in het stof,
Waar de zorgen vluchten en een bonte heg
Van bloesems staat aan eiken hof.

Jouw hand is stevig voor den wank’Ien maat,
Wiens ziel verkommert in de sleur;
Jouw stem veegt hevig of een storm opstaat
Oeroude moer weg voor zijn deur.

Of je hakt of hamert, of je boort of splijt,
Of je klopt en timmert heel den dag,
Of je zware vrachten door de velden rijdt,
In je slapen klopt de lenteslag.

Onder smaad geboren, onder vrees gewiegd,
Ben je recht als larix uitgegroeid;
Met de vrije vlerk, die door de wolken vliegt,
Is je ziel den hemel ingestoeid.

‘t Wordt een lichtfeest, maat, als door het Menschendal
Alle klokken luiden, vol en klaar,
Als je koning zijn zult, tusschen koon’gen àl,
Jj, zongeboren proletaar!

Margot Vos (1936)[14]
Jan Campert[15]

Het lied der achttien dooden

Een cel is maar twee meter lang
en nauw twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond,
dat ik nu nog niet weet,
maar waar ik naamloos rusten zal,
mijn makkers bovendien,
wij waren achttien in getal,
geen zal den avond zien.

O lieflijkheid van licht en land,
van Holland’s vrije kust,
eens door den vijand overmand
had ik geen uur meer rust.
Wat kan een man oprecht en trouw,
nog doen in zulk een tijd?
Hij kust zijn kind, hij kust zijn vrouw
en strijdt den ijdlen strijd.

Ik wist de taak die ik begon,
een taak van moeiten zwaar,
maar ‘t hart dat het niet laten kon
schuwt nimmer het gevaar;
het weet hoe eenmaal in dit land
de vrijheid werd geëerd,
voordat een vloekbre schennershand
het anders heeft begeerd.

Voordat die eeden breekt en bralt
het miss’lijk stuk bestond
en Holland’s landen binnenvalt
en brandschat zijnen grond;
voordat die aanspraak maakt op eer
en zulk Germaansch gerief
ons volk dwong onder zijn beheer
en plunderde als een dief.

De Rattenvanger van Berlijn
pijpt nu zijn melodie, —
zoo waar als ik straks dood zal zijn,
de liefste niet meer zie
en niet meer breken zal het brood
en slapen mag met haar —
verwerp al wat hij biedt of bood
die sluwe vogelaar.

Gedenkt die deze woorden leest
mijn makkers in den nood
en die hen nastaan ‘t allermeest
in hunnen rampspoed groot,
gelijk ook wij hebben gedacht
aan eigen land en volk —
er daagt een dag na elken nacht,
voorbij trekt iedre wolk.

Ik zie hoe ‘t eerste morgenlicht
door ‘t hooge venster draalt.
Mijn God, maak mij het sterven licht —
en zoo ik heb gefaald
gelijk een elk wel falen kan,
schenk mij dan Uw genâ,
opdat ik heenga als een man
als ‘k voor de loopen sta.

Jan Campert (1902-1943)[16]
Noten

[1] Uit: Heinrich Heine (1827) Buch der Lieder. Hamburg: Hoffmann und Campe. p. 112.
[2] Bron: Lucy Larcom (1899) — John Clark Ridpath, Uit: The Ridpath library of universal literature: a biographical and bibliographical summary of the world’s most eminent authors, including the choicest extracts and masterpieces from their writings… New York: Fifth Avenue Library Society.
[3] Bron: Christina Rossetti (1866) — Dante Gabriel Rossetti, Rossetti Archive
[4] Uit: Guido Gezelle (1859-1960) Complete Dichtwerken, Amsterdam: L.J. Veen’s Uitgeversmaatschappij NV
[5] Uit: Guillaume Apollinaire (1913) Rhénanes, Alcools; pseudoniem van Wilhelm Albert Włodzimierz Apolinary Kostrowicki
[6] Bron: Herman Gorter Mei, Archief Koninklijk Bibliotheek Den Haag
[7] Eerste regels uit Mei, zijn grote epos van 4381 versregels in drie delen
[8] Bron: Hélène Swarth (1919) — Rosa Spanjaard
[9] Uit: De Gids jaargang 77 (1913)
[10] Bron: Catharina van Rennes (circa1900) — fotograaf onbekend
[11] Tekst en muziek Catharina van Rennès en Henry Stomp. Uit: Jan Waldorp (1930) Zangzaad voor Kampeerders 2e deel, zesde sterk vermeerderde druk. Baarn: Hollandia Drukkerij.
[12] Morgenrood (strijdlied) Uit: nl.wikipedia.org/wiki/Morgenrood_(strijdlied)
[13] Bron: Margot Vos (1911), pseudoniem van Grietje Vos — literatuurmuseum.nl/nl
[14] Uit: Margot Vos (1936) De eeuwig strijder. Amsterdam: NV De Arbeiderspers (p 10, 11)
[15] Bron: Jan Campert (1930s) — foto Jacob Merkelbach, uitsnede
[16] Uit: Jan Campert (1947) Verzamelde gedichten, VIII Verzets-poëzie (1933-1942)

Avatar foto

was na een studie aan de UvA op Curaçao werkzaam als marien bioloog, en als humaan bioloog bij het Instituut voor Antropobiologie, Medische Faculteit Utrecht en vervolgens bij de Vakgroep Gezondheidsethiek en Wijsbegeerte, Universiteit Maastricht.

Schrijf een reactie