Mensis Aprilis, grasmaand, kiemmaand, Paasmaand, eiermaand
Machteld Roede
calendarium 1, calendarium 2, calendarium 3 en calendarium 4 — januari 1, januari 2 en januari 3 — februari 1, februari 2 en februari 3 — maart 1, maart 2, maart 3 en maart 4 — april 1, april 2, april 3 en april 4 — mei 1, mei 2 en mei 3 — juni 1, juni 2 en juni 3 — juli 1, juli 2 en juli 3 — augustus 1, augustus 2 en augustus 3 — september 1, september 2, september 3 en september 4 — oktober 1, oktober 2, oktober 3 en oktober 4 — november 1, november 2, november 3 en november 4 — december 1, december 2, december 3 en december 4
April 2022, upgrade april 2024
Natuur (vervolg)
Voorjaarspaddenstoelen[1]
Sommige herfstpaddenstoelen kunnen zich als het vochtig is ook eind april en in mei vertonen, zoals het zwavelkopje. Een tiental soorten vormen echter uitsluitend in het voorjaar het vruchtlichaam van hun onder de grond levende schimmel. Waaronder meerdere plaatjeszwammen en de vrij zeldzame voorjaarshoutzwam, met de specifieke centraal geplaatste steel.

Apart zijn de zeldzame morieljes, met in Nederland en Vlaanderen drie soorten; of wellicht slechts een enkele, erg variabele soort. Het zijn sponsachtige zakjeszwammen met een broze holle steel en een intrigerende hoed. De gewone morielje, tot 25 cm hoog, heeft eerst een hoed met hersenvormige plooien die zich vervolgens ontwikkelen tot raatvormige lijsten. In de putjes vormen zich de microscopisch kleine sporen. Wanneer die soms tegelijk worden uitgestoten is een wit wolkje te zien; waarbij mogelijk een licht ruisje is te horen.
Ze zijn echt standvastig. De gewone morieljes komen voor op een kalkhoudende mineraalrijke bodem in bossen in en achter de duinen, maar ook in Zuid Limburg en in kleibossen langs rivieren. Ze zijn pas eetbaar na verhitting, want rauw zijn ze wat giftig. Morillesaus wordt vooral geserveerd bij wildgerechten.
In dezelfde gebieden groeit het veel zeldzamer vingerhoedje, met een 3-16 cm lange steel en daarover een geel-tot donkerbruin rimpelig hoedje.
Echt zeldzaam is de soms al in maart aanwezige zware voorjaarskluifzwam, waarvan de hoed hersenvormig geplooid blijft. Deze soort komt vooral voor op zanderige grond onder dennen.

Waar in loofbossen uitvoerig bosanemonen groeien zijn, vooral in Zuid Limburg, anemonenbekerzwammen te vinden. Deze knolbekerzwammen tonen vroeg in het voorjaar dicht tegen de grond hun kleine bruine komvormige vruchtlichamen, net voor ook laag bij de grond de bosanemoon bloeit met veel witte bloemen. De zwam leeft parasitair op de wortelstok van de anemoon. De ondergrondse lange steel van de zwammetjes eindigt in een knolletje, gevuld met compact schimmelweefsel, het restant van een jaar eerder geïnfecteerde anemoon. Nu de bosanemonen afnemen gaat ook de van deze plant afhankelijke anemonenbekerzwam achteruit.
Er zijn meerdere nog kleinere voorjaarsknolbekerzwammetjes die parasiteren op bijvoorbeeld salomonszegel of speenkruid, maar ook op elzen- en populierkatjes.
Vlinders
Wanneer de zon wat warmer schijnt ontwaken de eerste standvlinders (meerdere jaren het hele jaar door aanwezig) die in het vlinderstadium overwinteren en komen te voorschijn uit hun schuilplaatsen in holten in bomen, lage struiken, maar ook op zolders en hoekjes van schuren en huizen. Terwijl de meeste vlindersoorten slechts enkele uren tot enkele weken in leven blijven, kunnen deze soorten zeker tien maanden oud worden.
In april blijven vlinders nog niet te lang in de lucht. Boven de 15ºC vliegen ze wat langer, maar bij een temperatuur van rond de tien graden rusten ze veel om te zonnen.
Komt bij warme, zonnige perioden in december en januari de temperatuur boven de 10ºC, dan kunnen de vier overwinterende vlindersoorten even wakker worden uit hun winterslaap. Dit vraagt veel energie, zeker als het vaker gebeurt, waardoor de vlinders sterven, of zwaar uitgeput zijn wanneer ze vanaf begin april een partner moeten gaan zoeken en de vrouwtjes eitjes gaan afzetten.
Helaas gaan de populaties van dagvlinders sterk in aantal achteruit. Je merkt het zelf, en het is aangetoond door metingen van het CBS en De Vlinderstichting. Tussen 1992 en 2023 was de afname gemiddeld 53%. Niet alleen zeldzame en kwetsbare soorten nemen in dalende lijn sterk in aantal af, maar ook voorheen veelvoorkomende soorten als de kleine vos en het groot koolwitje.[4]
Kleine vos
Als eerste laat de ooit algemene kleine vos (of schoenlapper) zich zien, soms al eind maart. In april worden eieren gelegd voor de eerste, niet te talrijke generatie (de cyclus van ei-rups-pop-vlinder), die eind mei tot eind juni rondvliegt en voor een tweede generatie zorgt. Soms komt er zelfs nog een derde generatie. De mannetjes bezetten gemiddeld twee zonnig gelegen territoria per dag, liefst in de buurt van veel brandnetels. Ieder vliegend, donkergekleurd object wordt benaderd. Mannelijke soortgenoten worden verdreven, ieder vrouwtje achtervolgd, soms enkele uren lang, tot ze gaat zitten. Hij gaat achter haar zitten en betast haar vleugels met zijn antennes. Ze paren de hele nacht aan de onderzijde van een brandnetelblad. Voor de overwintering begint wordt een grote energievoorraad opgeslagen door veel nectar te drinken.
Citroenvlinder
En de citroenvlinder ontwaakt, een krachtige vlieger. De vleugels zijn bij de mannetjes aan de bovenzijde geel gekleurd, bij de vrouwtjes groenachtig wit, en de onderzijde bij beide geslachten licht geel. Elke vleugel vertoont een oranje vlek en langs de randen wat bruine vlekjes. Ze hebben een generatie per jaar; ze kunnen wel een jaar oud worden.
Dagpauwoog
Ook de prachtige middelgrote dagpauwoog komt tevoorschijn. Door de vleugels snel open en dicht te klappen komen de grote oogvlekken op de vleugels even te zien om vogels en andere rovers af te schrikken. Daartoe wordt ook een schrapend geluid gemaakt door de vleugels tegen elkaar te wrijven. Er zijn twee generaties, de eerste is van midden juni tot eind augustus, de tweede vliegt van eind augustus tot midden november.
Gehakkelde aurelia
De gehakkelde aurelia verstopt zich voor de winterslaap in houtstapels en dichte struiken zo goed dat ze zelden worden ontdekt. Bij alle vlinders zit op de donkere achterkant midden op de onderste vleugels een opvallende witte C-vorm De grof gekartelde, gehakkelde vleugels dienen als camouflage. Een kleine halve eeuw was deze solitaire warmte-minnende vlindersoort nog vrij zeldzaam, behalve in het oosten en het zuiden van ons land. Door de opwarming van de aarde is het nu een algemene soort. Ze kunnen urenlang met de vleugels uitgespreid zitten te zonnen. Na paren in april vliegt in juni de eerste generatie, vrij licht van kleur. De tweede generatie uit augustus is donkerder van kleur.
Andere vlindersoorten komen de winter door als ei, rups, of pop.
Vlinder foto’s — Joke Koppius
Oranje berkenspanner
De oranje berkenspanner — vrij donker, met oranje gevlekte achtervleugels — overwintert als pop in of op hout. Hij vliegt al vroeg, soms al in februari -bij zonnig weer rondom de toppen van berken, wanneer het blad daarvan nog niet is uitgekomen. Later op de middag gaan ze lager vliegen om te drinken en te zonnen, te paren. Wanneer de berkenknoppen opengaan komen de rupsjes uit het ei. ‘s Nachts voeden ze zich met berkenkatjes; overdag zitten ze verborgen in samengesponnen bladeren.
Boomblauwtje
Bij zonnig weer komen op beschutte plekken in loofbossen en in steden al snel de boomblauwtjes uit de pop en vliegen rond. Een enkel exemplaar kan al in maart worden waargenomen. De blauwe bovenvleugels hebben een zwarte rand; de onderkant van de vleugels is zilverkleurig. Ze vliegen vrij hoog, niet op bloemenhoogte. Er zijn twee generaties per jaar, in april en in juli/augustus. Andere blauwtjes vliegen pas in juni — augustus.
Oranjetipje
Eind april — juist rond Koningsdag op 27 april — vliegen de eerste oranjetipjes. De mannetjes verschijnen een tot twee weken eerder dan de vrouwtjes. Ze worden waargenomen van april tot in juni. De bovenvleugels van het mannetje zijn wit met een grote oranje tip, die van het wijfje wit met zwarte vleugelpunten. Bij beide geslachten is de achterkant vlekkerig groen. De dichtheid is vaak hoog. Vrouwtjes drinken vaak nectar, mannetjes zijn druk met patrouilleren langs vaste routes door hun territorium.
Er is jaarlijks slechts een generatie. Oranjetipjes leven gemiddeld slechts 18 dagen. In die tijd moeten ze paren en de vrouwtjes eitjes afzetten. Op zoek naar de juiste voedselplanten voor de latere rupsen leggen ze vaak grote afstanden af.
Mannetjes gaan achter alles wat wit is aan, zelfs papiersnippers. Wanneer het een oranjetipje wijfje blijkt te zijn, gaat hij wild om haar heen fladderen.
Vrouwtjes paren slechts eenmaal. Wordt ze als ze al gepaard heeft benaderd door een baltsende mannetje, dan gaat ze snel zitten en wijst hem af door haar achterlijf in de lucht te steken en met haar vleugels te slaan. Als het vrouwtje nog niet gepaard heeft en wel wil paren, volgt een gezamenlijke baltsvlucht van soms wel een minuut. Dan landen ze in de vegetatie om te paren. Vervolgens gaat het mannetje op zoek naar een volgend bereidwillig wijfje.
Bont zandoogje
Het bonte zandoogje fladdert in april al veelvuldig rond, met zijn trage, doch fanatieke onregelmatige vlucht. Van juli tot september zijn ze nog talrijker wanneer de tweede generatie uit de pop komt. Deze zorgt voor de derde generatie die overwintert als rups of soms al als pop.
Ze wonen graag in een omgeving met een wisseling van licht en schaduw, waarvoor ze goed gecamoufleerd zijn door de gevlekte vleugeltekening. Hierin bestaan grote individuele verschillen. De mannetjes paren op hun fel verdedigd goed zon beschenen territorium. De wijfjes zetten de eieren veelal af langs de halmen van uiteenlopende grassoorten. Aanvankelijk waren het bosvlinders; ze zijn nu ook overal in tuinen te vinden, wel in de buurt van struiken.
Trekvlindersoorten
Daarnaast kunnen de eerste exemplaren rondvliegen van de diverse trekvlindersoorten die na de winter uit het zuiden arriveren, zoals de pijlstaartvlinders en de uiltjes. Evenals de eerste exemplaren van de indrukwekkende atalanta.
Overige insecten
Naarmate april vordert komen steeds meer insectensoorten weer te voorschijn, al zijn dikwijls de frequenties nog niet op zomers niveau. Er loop weer een mier, in de keuken vliegt een eerste fruitvliegje. Buiten scharrelen kleine schildkevertjes en verschillende wantsen rond. Op laatbloeiende wilgen komen naast hommels nu ook diverse graafbijen, vliegen en zweefvliegen af. Helaas is ook voor deze soorten een algemene afname genoteerd.
Maartse vlieg
De maartse vlieg, een diep zwarte rouwvlieg met grote ogen, vliegt anders dan zijn naam suggereert pas vanaf april. Later in het jaar komt er nog een tweede generatie. De mannetjes vliegen veelvuldig even in groepen bijeen.
De ondergronds levende larven vreten met hun stevige kaken aan plantenwortel; wanneer in april de larven verpoppen, komt er einde aan de vraatschade aan graslanden.
Het zijn belangrijke bestuivers van vrucht- en lindebomen en ze komen ook af op planten, struiken en bomen, bedekt met door bladluizen afgescheiden honingdauw.
De al sinds 1492 bij het vliegvissen gebruikte Mouche de St. Marc of Black Gnat zijn imitaties van de maartse vlieg.
Sprinkhanen
Echte voorjaarsinsecten zijn de nauwelijks een centimeter grote sprinkhaantjes, te vinden in een vochtige omgeving.
Amfibieën
In het voorjaar ontwaken ook de padden, kikkers en salamanders uit hun winterslaap.
De kleinere mannetjes, met minder volume om op te warmen, zijn eerder weer actief dan de vrouwtjes. Ze ontwaken bij een drietal dagen met een gemiddelde etmaal temperatuur van 8-10°C. Vrouwtjes hebben ongeveer een week lang zo’n temperatuurgemiddelde nodig om wakker te worden.
Nu ontwaakt ook de paringsdrift. De op het land levende padden en kikkers trekken bij een nachtelijke omgevingstemperatuur boven de 7-9°C en liefst bij vochtig weer, voor hun voortplanting massaal naar vijvers, poelen en sloten. Meestal die waar ze zelf onder water geboren zijn. Vaak zit bij de vrouwtjes al een mannetje stevig op hun rug geklemd.
Het is een riskant avontuur, want er moeten veelvuldig ook drukke verkeerswegen en fietspaden worden overgestoken. De dierenbescherming zet zich in voor de bouw van amfibieën tunnels onder gevaarlijke plekken of een amfibieëntrap.
Vooral de gewone padden trekken, soms al vanaf februari, maar toch vooral in maart-april, in grote groepen. Ieder jaar helpen ontelbare vrijwillige paddenrapers om met de hand de vrijlustige padden de gevaarlijke paddentrekplekken te overleven.
Ook de paartijd van de bruine kikkers en de heikikkers kan al in het vroege voorjaar beginnen, soms al vanaf februari. De groene kikker, de grote kwaker, en de boomkikkers paren later, vooral in mei, juni.
De ei-afzetting van de bruine kikker vindt toch meestal plaats in april. Het mannetje heeft dikke wratten op de duimen van zijn stevige voorpoten om zich een paar dagen stevig op de rug van een wijfje vast te klemmen Zo zwemmen ze een paar dagen rond totdat het wijfje 1500 tot 3000 eieren uitstoot die het mannetje meteen bevrucht. Het gelei rond het bevruchte ei zwelt in het water sterk op, en de legsels drijven als grote drilmassa’s aan het oppervlak. Kinderen nemen graag een jampotje bruine kikkerdril mee naar huis in de hoop de gedaanteverwisseling te kunnen volgen van kikkervisje tot lucht ademende kikker.
Het geleiomhulsel van paddeneieren, in lange snoeren bijeen, is veel geringer en hun legsel is moeilijker te vinden.
Vogels

In april kunnen we de eerste nachtegalen verwachten. De boerenzwaluwen keren terug, wat later gevolgd door de huiszwaluwen en de oeverzwaluwen.
Ook onder andere de tuinfluiter, boompieper, koekoek en gekraagde roodstaart zullen het einde van de maand weer aanwezig zijn en zingen.
Eind april zijn er zeldzame waarnemingen van een hop — ooit hier voorkomend — op doortrek, of van een steppekiekendief.
Meestal komen de vrijwel altijd in de lucht verkerende gierzwaluwen eveneens eind april uit Afrika terug, maar in het koude voorjaar 2022 werden ze hier pas 1 mei gesignaleerd. Hun scherpe, hoge ‘zie, zie, zie’ geluid dat ze maken wanneer ze supersnel door de lucht gieren, ontgaat je niet.

De levenslang monogame gierzwaluw — niet behorend tot de zangvogelfamilie van de gewone zwaluwen — slaapt 3 tot 5 km hoog zwevend in lucht. Daarbij zijn de beide hersenhelften om en om in rust of sturen ze actief de beweging aan.
Bijzondere dagen
- 1 april: Dag van de Grap (Fr. sinds 1508, NL sinds 1561)
- 2 april: Wereldautismedag (VN)
- 4 april: Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO, oprichting in 1949)
- 7 april: Wereld Gezondheidsdag (WHO, sinds 1948)
- 11 april: Wereld Parkinson Dag
- 17 april: Wereld Hemofiliedag (World Federation of Hemophilia, WFH)
- 18 april: Jom Hashoa, Joden herdenken de holocaust
- 21 april: Werelddag van de creativiteit en innovatie (UNESCO, sinds 2015)
- 22 april: Internationale dag van de Aarde (UNESCO, sinds 1970)
- 23 april: Werelddag van het boek en de auteursrechten (UNESCO)
- 24 april: Internationale dag van multilateralisme en diplomatie voor vrede (VN, sinds 2019)
- 25 april: Wereldmalariadag (WHO)
- 26 april: Lintjesregen (NL, sinds medio 19e eeuw)
- 27 april: Koningsdag (NL)
- 29 april: Internationale dag van de dans (ITI, UNESCO, sinds 1982)
- 30 april: Internationale dag van de jazz (UNESCO, sinds 2012)
- 3e woensdag van april: Internationale Dag van de Geleidehond (Royal Society for the Blind Guide Dog)
- 3e donderdag van april: Secretaresse Dag (NL, sinds 1989)
- 4e donderdag van april: Internationale Dag voor Meisjes in ICT (ITU)
- tussen eind maart en half april: Kersenbloesemfeest, Hanami Matsuri (Japan)
Weerspreuken
Op de eerste april zendt men de gekken waar men wil.
Op een april geen zon, vaak water in de ton.
April heeft zijn gril, april doet wat hij wil.
De huwelijkse staat is als april, nu zon, dan storm en dan weer alles stil.
De heren en de aprillen, bedriegen gelijk ze willen.
De vrouwen en aprillen, ze hebben bei hun grillen.
Grasmaands gril is hooimaands wil.
Het groen het veld ook ons oog bekoort, doch zelden houdt april haar woord.
Al doet april ons mooi weer aanschouwen, ‘t is evenals fortuin, we kunnen hem niet vertrouwen.
Al begint aprilletje nog zo zoet, het eindigt vaak met een witte hoed.
Sneeuwt april nog op onze hoed, ‘t is voor de druiven en koren goed.
Sneeuw in april is geen nood, maar bij zware nachtvorst in april gaat er meer dood.
Mocht het dauwen in april en mei, dan is de boer in september blij.
April veel regen, brengt grote zegen.
Een droge april is niet der boeren wil, maar aprilse regen daar is hen veel aan gelegen.
Als het in april regenen wil, blijven de boeren niet stil.
April veranderlijk en guur, brengt hooi en koren in de schuur.
Als april blaast op de hoorn is het goed voor gras en koorn.
Valt in april veel nat, dan zwemmen de druiven tot in het vat.
Verschaft april vele schone dagen, dan pleegt mei de last te dragen.
Aprillezonne, doet water in de tonne.
Als april lacht, boerke wees voor uw oogst bedacht.
April klaar en rein, mei zal des te wilder zijn.
Als april schoon wil zijn, wroet mei gelijk een wild zwijn.
Gras dat in april wast, staat in mei vast
April maakt de bloem, en mei bekomt de roem.
In april heldere maneschijn, zal voor de bloesem kwalijk zijn.
Als in april kevers ontstaan, dan zal de mei van kou vergaan.
Broedt de spreeuw al in april, dan is een schone mei op til.

Noten
[1] Readers Digest Veldgids voor de Natuurliefhebber (1982) Paddestoelen van West- en Midden-Europa. Amsterdam: Readers Digest
[2] Bron: Morielje — foto Holger Krisp
[3] Bron: Anemonenbekerzwam — foto Vavrin
[4] Zie: Populaties dagvlinders meer dan gehalveerd sinds 1992
cbs.nl/nl-nl/nieuws/2024/13/populaties-dagvlinders-meer-dan-gehalveerd-sinds-1992
[5] Bron: Maartse vlieg (m) — foto Evanherk
[6] Bron: Paddentrek — foto TUFOWKTM, Parkgebied Oranjewoud
[7] Bron: De gewone pad op weg naar de paaiplaats — foto Beentree, mannetje boven
[8] Bron: Kikkerdril — foto Walter Baxter
[9] Bron: Nachtegaal — foto Karel Odink, Lauwersmeer (20 april 2022) odink.ch/birds
[10] Bron: Gierzwaluw — © Vogeldagboek van Adri de Groot, vogeldagboek.nl
[11] Bron: Da Costa Getijdenboek, april (circa 1515) — Simon Bening. Op het erf is een vrouw een koe aan het melken. Een man duwt een schaap uit de schaapskooi, terwijl een ander met een lammetje in zijn arm toekijkt. Een van de ooien zoogt een lam. Een jongetje leidt de kudde schapen en een bok het pad langs. Verderop is een vrouw aan het karnen, terwijl een andere vrouw een koe uit de stal naar buiten duwt. Rechts van de maandpagina staat een standbeeld in een nis. In de onderrand staat een stier, het sterrenbeeld Stier, in de wei. De scènes zitten in illusionistische houten lijsten. MS M.399, fol. 5v en MS M.399, fol. 6r, Morgan Library and Museum, NY.