Ton Lathouwers
Teisho in de Slangenburg 1 en 2, 18 juli 2001[1]
Dit is natuurlijk altijd een heel bijzondere plek, want door wat wij hier doen, wat uit een traditie uit het oosten komt, een traditie die zeer oud is, twee-en-half duizend jaar, dat lijkt dikwijls zo veraf te staan van de beelden en de vormen en de houdingen in onze eigen traditie, die ook oud is, de joods-christelijke traditie.
Twee tradities
Hier raken we daar allebei aan, of we willen of niet. De meeste van u gaan dikwijls naar de diensten in de kapel, en daar komt het een en ander op u af. Met woorden en symbolen en beelden. Hier komt ook het een en ander op u af, al was het maar uit de onrust, die je pas ontdekt als je probeert stil te worden. Bovendien is deze hele vorm van stilzitten en aandacht niet het enige van deze traditie uit het Oosten. Het lijkt soms zo, dat is een nadeel.
Beelden en vormen
Dat is een nadeel, als je maar één element overneemt, bijvoorbeeld alleen het zitten, dan lijkt het of dat het is, stilzitten en de rest wat van buiten komt, dat is beneden in de kapel.
Maar ook die andere traditie kent beelden en vormen die je stuk voor stuk weer achter je moet laten, maar die stuk voor stuk ook belangrijk zijn, als, om een zenbeeld te gebruiken, als een vinger die wijst naar de maan.
Een vinger die wijst naar de maan. Het is altijd verder dan het concrete beeld. Verder dan het woord wat u hoort.
Zitten in stilte
Uit de traditie van het Oosten, nemen wij helaas alleen maar dit ene stukje over: zitten, dat zijn beelden die transparant kunnen zijn, die leven kunnen geven. Maar die ook dood kunnen zijn en een valkuil. Er is geen woord en geen beeld wat daar ontsnapt, nooit.
Dit is het niet
In het Westen kent u misschien de mystiek van Johannes van het Kruis, die zegt,
‘Het is niet dit. God ― om een woord te gebruiken, een geladen woord, God ― is niet dit, en niet dit, en niet dit.’
Alle beelden verdwijnen, tot er ervaring is.
Het Oosten kent precies hetzelfde. Ne Ti, Ne Ti, dit is het niet, dit is het niet. En toch: uitdrukken, vormgeven, verwoorden, uitbeelden. En toch: nee dit niet. Een tekst die altijd gereciteerd wordt in bijna alle boeddhistische richtingen van de Mahayana, in China, Japan en Korea, dat is de Hartsutra.
Ga verder
Precies als bij Johannes van het Kruis worden daar beelden opgeroepen.
Vingers die wijzen naar de maan. En meteen pfft weg, pfft weg. In het Chinees is dat Wu wu, of in het Japans Mu.
En als u die tekst hoort en u verstaat geen Chinees en u verstaat geen Japans, dan is het enige wat u hoort: Mu Mu Mu. Niet! Dat is het niet. Dat is het niet. En op het einde is daar de oproep: Gate, Gate: Ga. Paragate: Ga verder, ga verder.
Parasamgate: Met zijn allen samen, met alles en iedereen, zonder uitzondering. Daar valt niemand buiten, daar kan niemand buitenvallen.
Ga zelfs verder dan het verdergaan. Want ook het woord verdergaan, dat lijkt of je wilt zeggen: dit is het niet, daar is het. Nee. Dat is het griezelige van taal en van beelden, altijd. En toch komen ze op ons af, beneden en nu ook hier. Misschien moeten we daar maar even bij stilstaan. Zonder een garantie dat het beeld levend wordt.
Een zekerheid van het hart
Beide tradities hebben eeuwenlang iets uitgedrukt van hoop, geloof, vertrouwen, of grenzeloos … zekerheid voorbij het weten nog, een zekerheid van het hart. Reddend en lichtvol, bevrijdend. En dat op ontzettend veel manieren uitgedrukt, niet op één manier. Niet één keer iets zeggen en dit is de goede definitie. Er is geen goede definitie. Er zijn ontzettend veel beelden, die plotseling leven kunnen geven.
Een parel in de modder
Beide tradities hebben dat elke keer opnieuw in getuigenissen uitgedrukt. Soms ontdekt iemand iets totaal nieuws, in beide tradities. Mozes, Abraham, de Profeten, de Apocalyps. En in het Oosten: het diepe besef dat iedereen gered wordt, en dat dat het belangrijkste is. Dat was ooit in het boeddhisme nieuw, zoals een beroemde boeddhist daarover schrijft: het was voor mij als een bliksemflits in een volslagen duisternis na jaren.
Of ik een parel vond, na eindeloos ploeteren in de modder. Zo ineens! Iets nieuws. En daar wordt getuigenis van gegeven, uitdrukking aan gegeven.
Er is geen garantie dat het dan bij een ander overkomt, maar wij kunnen leren luisteren. Ook naar beelden en vormen en feesten, die ons soms niks meer doen, waarvan je denkt: waar hebben ze het over? Soms kan het tot leven komen en moeten we maar proberen dat het levend wordt. Met stamelen, met zoeken naar woorden.
Twee gebeurtenissen in de westerse traditie: transfiguratie en Mariahemelvaart
Van twee gebeurtenissen, getuigenissen, feesten zou ik deze twee dagen iets willen zeggen, omdat ze deze maand hebben plaatsgevonden in de westerse traditie.
Het eerste is de transfiguratie: de gedaanteverandering van Christus op de berg Tabor, wat dat ook is. Misschien kunnen we er niks mee, maar daar zal ik morgen proberen bij stil te staan, of liever stil te zitten.
Mariahemelvaart
Vandaag iets over wat misschien nog verder van ons af lijkt te staan: Mariahemelvaart. Of zoals het in het Russisch gezegd wordt: ontslapen, het ontslapen van de Moeder Gods. Het sterven, het heengaan van een gedaante. En wat dat is.
Soms ga ik naar een Russische kerk, naar een vespers. Wij waren daar vorige week, die zingen zo prachtig. De teksten over de Moeder Gods zijn mystiek en indrukwekkend, en die raken mij altijd. Die zijn van alle tijden en van alle religies.
De eerste indruk is: oh, dat is typisch christelijk. Natuurlijk: de vormgeving, de beelden, de woorden, dat is typisch christelijk. Dat is ontstaan hier in de westerse traditie. Maar de diepste kern daarvan, die is van alle tijden. En daar zou ik dus nu, over het feest van de Moeder Gods, iets willen zeggen, voorop gesteld: het blijft stamelen.
Geraakt in het hart
Ik kan er alleen maar iets over zeggen omdat iets in sommige teksten, in sommige getuigenissen mij daarin raakt. Iets in sommige teksten, waardoor het voor mij ook opnieuw tot leven kon komen. Want ik heb een tijd gehad dat ik er niks mee kon. Dat ik me aan alles irriteerde en dat ik ooit, ― ik denk dat het een jaar of twintig geleden is, ik was trouwens toen al tien jaar met zen bezig ―, dacht: alle beelden weg.
Ik had een telefoongesprek met mijn moeder die toen in Spanje zat, die zei dat ze net gebeden had tot de Moeder Gods. Ik vond dat eigenlijk maar een beetje vreemd. En het kwam later tot een gesprek daarover. Ik heb gezegd dat ik het niet kon, en niet wilde. Toen zei ze:
‘Jongske, je kunt het wel, maar dan moet je het uit je hart doen. Het is niet belangrijk hoe je haar noemt.’
Zij noemde haar de Eeuwige Moeder, dat was haar manier. De Eeuwige Moeder.
‘Jongske vertrouw op de Eeuwige Moeder. Laat haar nooit los.’
Als ze een beeldje van Quan Yin zag, uit het boeddhisme, vouwde ze haar handen er net zo voor als voor een Mariabeeld. Dat was één. Het kwam uit haar hart, en dat heeft me diep geraakt. Toen ben ik daar ook maar een keer gaan staan, toen ik wanhopig was, en toen leerde zij mij m’n handen weer te vouwen. Ze zei:
‘Praat maar gewoon wat in je opkomt.’
Nou, misschien heb ik wel gevloekt, maar ik heb ook leren dingen te formuleren. Ook uit wat ik uit verschillende tradities las en wat mij raakte.
De schone dame
Bijvoorbeeld een Russisch dichter waar ik ooit mijn doctoraat over maakte, zijn hele spiritualiteit, zijn innerlijke weg was doordrongen van dat beeld van, laat ik maar zeggen, de Moeder Gods, of hij noemde het de wijsheid.
Nee, hij noemde het, dat vind ik wel ontroerend: de Schone Dame, verzen voor de Schone Dame, La belle dame sans merci. Zoals het leefde in zijn hart. De werkelijkheid met een goddelijk vrouwelijk gelaat.
Wat moeten wij daarmee? We leven in een traditie waarin deze feesten bestaan, zeker in de Russische kerk, maar hier ook, de vele Mariafeesten. Ik ben ervan overtuigd dat die zeer waardevol zijn. Dat we dat niet opzij kunnen schuiven. Ik kan alleen maar proberen vanuit die andere traditie daar een beetje dichterbij te komen.
Ik heb al gezegd, dat is het niet. Kijk verder tot het ineens je hart het raakt. Tot het je werkelijk raakt. Er zijn twee uitdrukkingen, getuigenissen, één uit de westerse en één uit de oosterse traditie, die ik voorop zou willen noemen.
Angelus Silesius
De ene is van Angelus Silesius. Het heeft niks met de Moeder Gods te maken. Maar hij spreekt in het algemeen over de christelijke feestdagen.
Angelus Silesius was een Franciscaan, een mysticus (1624-1677). Er is wel eens een boek geschreven over zijn uitingen, zijn getuigenissen, en op de andere bladzijde zen getuigenissen.
Omdat het zo dichtbij elkaar ligt. Omdat mensen in beide religies gevoeld hebben: ah, hier hebben we iemand die misschien een brug kan slaan.
Een bekend gezegde van hem dat nogal eens op de preekstoel komt met Kerstmis, bij ons in het Westen, dat is:
‘Wat baat het of Christus tweeduizend jaar geleden geboren werd, als hij niet op dit moment in mijn hart geboren wordt?’
Als dat niet iets is van alle tijden. Een soort eeuwig gebeuren wat in ieder mens plaatsvindt. Overal in de schepping is daar de geboorte van de verlosser. Overal, in iedereen over heel de wereld. En dat zegt een christelijk mysticus, twee trouwens.
Gerard Reve
We hebben in Nederland ook zo’n christelijke mysticus: Gerard Reve. Die heeft dat ook eens een keer indrukwekkend gezegd in het boek waarin hij praat over zijn bekering, dat hij dan zegt over de onbevlekte ontvangenis van Maria of al die feesten, dat dat hier gebeurt hier, hier met mij, in mijn hart, niet daarbuiten.
Dat is een heel diep aanvoelen, het gaat om een eeuwig gebeuren. Iets van alle tijden wat in iedereen tot leven komt op een nieuwe manier. Ook al erger je je dood aan de oude woorden, het leven zal dan nieuwe vormen vinden om het misschien bij u te laten leven. Van ‘t Reve legt daar getuigenis van.
The golden bell that rings but once
Er is ook een gezegde wat mij raakt, wat hetzelfde zegt, wat altijd herhaald wordt in alle sutra’s, diensten, ook in zen, een heel kort regeltje. In het Engels heet het: the golden bell that rings but once. Dat is natuurlijk heel typische zentaal. Raadselachtig, geheimzinnig, paradoxaal.
Wat wil dat nou zeggen? De gouden gong, één keer, in het oneindige heelal, in de oneindige zee van de tijd en de eeuwigheid gebeurt dat één keer.
Dat is hetzelfde als wat Angelus Silesius zegt: het is één groot gebeuren. Ook dat een gong luidt is een eeuwig gebeuren, dat in alle gongs en in alle slagen op de gong levend wordt, geïncarneerd wordt.
Maar het is iets veel dieper. En ook dit is maar stamelen, dat ik nou zeg dat het dieper is of verder of anders. Dat is een manier om te zeggen dat je zo diep geraakt kunt zijn, dat je het eeuwige hoort, gewoon in een gong.
Dat je het eeuwige hoort in een feest als het Mariafeest. Of in een feest als transfiguratie.
Of het nou Angelus Silesius is of de zentraditie, die zegt: het gebeurt één keer, en tegelijk precies in die ene keer gebeurt het dus oneindig veel keer. Dat is allemaal hetzelfde, het is stamelen. Zo moeten we die feesten maar proberen te zien. Wat drukken die uit?
Moeder Gods en Quan Yin
Kunnen wij nog iets met dat beeld van, überhaupt de Moeder Gods, waar de Russische kerk zo vol van is? Wel ik denk dat het emotioneel voor heel veel mensen dichtbij ligt. In Rusland zijn de diensten voor de Moeder Gods de meest bezochte liturgische diensten. De kerken zijn afgeladen.
In China zijn de diensten voor Quan Yin ― zij die luistert naar de noodkreten ― een vrouwelijke gestalte, een vrouwelijk gelaat van mededogen. Het zijn de meest bekende diensten, afgeladen diensten in Japan, Korea, en China.
Maar er is nog een ander beeld wat misschien dichterbij ligt, dan zij die luistert naar de noodkreten. Dat is één aspect. We kunnen maar één aspect uitbeelden op één manier.
Kunst is alles opnieuw uitdrukken
We moeten misschien elke keer alle verschillende, eindeloos verschillende aspecten opnieuw uitdrukken. Kunst doet dat in romans, poëzie en beelden. Kunst, zeg maar, alles wat liturgie is, is vertellen, is een verhaal, is kunst. Met het diepe weten dat het stamelen blijft, maar wel verwijst naar het meest echte wat er is.
De Moeder van de Schone Liefde en Sjechina
Zo is daar ook dat stamelen in het boeddhisme over de wijsheid voorbij alle wijsheid. Dat is opmerkelijk dat zowel in het Oude Testament de wijsheid een vrouwengestalte kent, de Moeder van de Schone Liefde heet ze.
De Moeder van de Schone Liefde, dat is een prachtig beeld, die van alle eeuwigheid daar was. Je zou bijna kunnen zeggen ― het vrouwelijke in God, zoals het jodendom ken ― de Sjechina, het vrouwelijke in God, dat afdaalt in de schepping, tot in de mislukking van de schepping, maar erbij blijft en garant is dat het ooit gered wordt.
Heeft wijsheid een gestalte?
Wijsheid komt ook voor in het boeddhisme en ook daar heeft ze een vrouwelijk gelaat. Dat is niet in alle vormen van boeddhisme, net zomin als er in alle vormen van het christendom de Moeder Gods belangrijk is. Soms. Er is een boekje geweest in het Westen over God, om dat woord maar te noemen. En dat boek heet, ik noem het maar met mijn woorden … Zij of Hij, is altijd soms. Het is altijd één aspect. Wij kunnen het niet vangen. Een glimp, iets, barmhartigheid, wijsheid.
Doorbraken in het boeddhisme
Zo is er in het boeddhisme ook een tijd geweest, dat plotseling heel diep beseft werd dat de wijsheid een gelaat had, een persoon, een gestalte. Wij verwachten dat niet van het boeddhisme. Wij denken aan zitten in stilte en aandacht en dan vooral van het is wat het is, wat mensen dan zeggen. Ook als je vraagt: hoe is het? Een goede boeddhist zegt: ‘Het is.’
Ik vind dat een verschrikkelijk antwoord, want het is nonsens. Dat zegt niks, dat is napraten van boekjes. Je kunt beter zeggen: ‘Nou ik voel me rot, ik heb maagpijn.’ Zoals ik vanmorgen. Of gewoon iets uit het hart.
Hoe dan ook, kijk uit voor de idee dat die grote traditie in het Oosten alleen maar is wat tot ons komt in de zenmanier. Ook daar waren golven van ineens nieuwe ontdekkingen. Zij die luistert naar de noodkreten, dat was ooit iets nieuws. Dat iedereen gered wordt, iedereen en dat wij elkaar redden, was ooit in het boeddhisme iets nieuws, een doorbraak.
Hymne aan de Wijsheid voorbij alle Wijsheid
Dat prajnaparamita, de Wijsheid voorbij alle Wijsheid wordt in prachtige hymnen[13] voorgesteld. Als de Moeder van de boeddha’s en de bodhisattva’s: de moeder die verborgen blijft als de nacht, die wij nooit zien, maar die een gelaat heeft.
Dat gelaat, dat we met ons hart kunnen raden, wordt in een prachtige hymne van tweeduizend jaar geleden bezongen. En dat wordt nu opnieuw ontdekt, ook door het tamelijk kille zenboeddhisme.
In Amerika in de kloosters van Shunryu Suzuki wordt de Hymne aan de Wijsheid voorbij alle Wijsheid ― waarin ze een moeder van de boeddha’s, de moeder van al wat leeft, de Moeder van de bodhisattva’s, de Moeder van het mededogen genoemd wordt ― uitgebeeld als een vrouwelijke gestalte en in zenkloosters bezongen.
Dat is nieuw en het beeld daarvan is prachtig beeld: dat is een vrouw die in de lotushouding zit als een boeddha met een boek en daarmee een symbool is van dat wat alles met elkaar verenigt.
Elke traditie is rijk
Soms ontdek je iets nieuws. Soms kan in een bepaalde tijd iets weer tot leven komen. Soms hebben we lang in de kou gestaan en dan is er behoefte aan warmte, aan symboliek, aan beelden, aan zingen. En soms is er een overdaad aan beelden en dan moeten we terug. Een beeldenstorm. Dan moet het koel, en misschien wel kil hoor, een tijd. Maar hoe dan ook, het boeddhisme heeft het heel diep gekend: de moeder van de Boeddha’s.
Het geraakt worden verbeelden
Voor mij is het nog op een andere manier levend geworden. Houdt u maar steeds in gedachten dat dat allemaal uitingen zijn van mensen die iets met hun hart ontdekken en geraakt waren. Dat was niet iemand achter zijn bureau die ging denken: zal ik nou eens een mooi boeddhistisch beeld maken. Die ontdekte iets in het leven. Misschien omdat hij zelf geraakt was door zijn moeder, of dat hij zag wat een moeder in het leven kon betekenen voor anderen. En dan komt dat beeld, om het onuitbeeldbare, om het onnoembare, toch uit te drukken, een gelaat te geven. Even.
Dostojevski
Een beeld waardoor het voor mij levend geworden is, is van Dostojevski. U weet de Russische literatuur is voor mij belangrijk. Juist op dit punt heb ik daar heel veel van geleerd, en is dat voor mij levend geworden. Dat het mij raakte, juist in die tijd dat ik weer heel voorzichtig en aarzelend en met grote schroom en verlegenheid probeerde mijn handen te vouwen en daar maar te staan, zo, en te prevelen.
Dat is allereerst door Dostojevski, de grootste Russische schrijver, de diepste Russische schrijver, die ergens schrijft in zijn laatste roman:
‘Opdat de mens zich uit zijn ellende zou kunnen verheffen, moest hij zich eerst onvoorwaardelijk verbinden met Moeder Aarde.’
Voor de Russen is Moeder Aarde altijd verbonden geweest met de Moeder Gods. Wij kennen dat niet zo. Wij denken aan Moeder Aarde, nooit aan de Moeder Gods. Bij de Russen is Moeder Aarde dat wel.
Moeder Gods is Moeder Aarde
In een andere roman van Dostojevski wordt dat ook zo gezegd. Een vrouw, die wijs is en ook wat vreemd en die mij altijd doet denken aan het lied ‘Susan’ van Leonard Cohen, dat u misschien kent:
‘Susan takes you down, to her place near the river…’
Zo’n soort Susan komt bij Dostojevski voor. En die zegt hele wijze dingen over de Moeder Gods, als ze ontroerd is en naar de zonsondergang kijkt en dan tranen krijgt. Dan leert ze dat aan iemand:
‘Weet jij’,
zegt ze,
‘De Moeder Gods, de Moeder Gods, wie zij is? Zij is de grote en vochtige moeder Aarde. Zij is het hele universum.’
De Moeder Gods is het universum.
‘Ja’, zegt ze, ‘het heelal is één grote moeder. En dat is een teken van hoop en vertrouwen en redding voor heel het mensengeslacht.’
Meer zegt ze er niet over.
Dat kan ook niet. Want als ze dan vragen: leg het eens uit? Dan zegt ze alleen hoe ze dan naar die zon kijkt, die ondergaat en hoe ze knielt en ontroerd wordt. En hoe ze dan werkelijk voelt hoe ze opgenomen wordt in die oneindig grote goddelijke moeder.
Zamjatin, een atheïstisch schrijver
Later vond ik het terug bij een Russisch schrijver, een atheïst notabene, een communist, Zamjatin. Een roman die ik u aanraad te lezen, zeer indrukwekkend. Het speelt in het jaar drieduizend, als de hele wereld al keurig geordend is, dus dood, en waarop ergens een vrouw, een vrouw natuurlijk, iets ontdekt, iets nieuws. Dat wat nooit te vangen is, een mystiek van het leven.
Hij is een atheïstische schrijver, die tussen haakjes onvoorwaardelijk gelooft in de persoonlijke onsterfelijkheid. Er is geen dood. Er is geen dood. Hij kan er ook maar over stamelen en je voelt aan alles dat hij dat ervaren heeft.
Wij, meervoud van ik
Een mystieke ervaring van een Russisch schrijver van de 20e eeuw, Zamjatin. Het boek heet, makkelijk om te onthouden: Wij. Wij, meervoud van ik. Schitterende roman, een soort dagboek van iemand die beschrijft hoe in hem een ziel geboren wordt, een ziel.
Daar staat een prachtige tekst op en dat is de tekst die onmiddellijk bij mij naar binnen kwam, toen ik dat hoorde over wat mijn moeder gezegd had:
‘Ik bid. Ik heb gebeden.’
Waar ik geen raad mee wist, en toen kwam ineens die tekst van Zamjatin boven.
Later heb ik hem gebruikt in een ander boekje als een soort motto. Daar staat:
‘Heel het universum is één gigantische grote moeder en wij liggen nog in haar schoot. Wij zijn nog niet totaal geboren, wij rijpen en groeien.’
Dat is een prachtig beeld. Ik vond dat zo ontroerend, dat heel het heelal, heel het universum één grote moeder is.
U ziet hoe dicht dat ligt bij de woorden van Dostojevski. Natuurlijk is dat stamelen, maar Zamjatin, die atheïst en communist is, die zo’n diepe ervaring had over de werkelijkheid met een nieuw hart bekeken en met nieuwe ogen, wist geen ander beeld dan dit.
Daar staan uitdrukkingen in, die ervan getuigen, dat de wereld met nieuwe ogen bekeken wordt. Midden daarin dat beeld van die moeder. Het universum wordt gezien als een moeder. Een soort goddelijke moeder die ons leven schenkt, die dat goddelijke in ons geboren doet worden, dat totaal onvoorstelbaar nieuwe, waar we allemaal naar uitkijken, waar we op hopen, zonder dat is het leven dood.
Pasternak
Ik heb het nog een keer ontmoet. Weer uit een heel andere context. Als Pasternak in zijn boek Dokter Zjivago spreekt over wat nou geboorte is, dan zegt hij, met letterlijk zulke woorden:
‘Ja, een moeder die een kind krijgt, die kan, die kan een ander hart hebben, en andere ogen, en dan is het kind dat zij baart niet meer verwekt door een man. Dan is dat iets van zo’n diep mysterie, dat zij alleen maar kan zeggen dat haar kind goddelijk is. Dan is dat een goddelijk gebeuren.’
Een goddelijk gebeuren van de geboorte en van moeder en kind. Natuurlijk is dat stamelen.
Pasternak heeft elders, in een ander boek, laten zien, dat hij precies datzelfde kende van Zamjatin, dat plotseling de wereld openging, en dat dat lijkt op doodgaan. Dat zegt hij ook.
‘Ja, zo zou ik het nog het meest willen noemen, het lijkt het meest op doodgaan, aan alles van de manieren waarop ik de dingen vroeger zag, toen het nog gewoon was. Dit is onvoorstelbaar nieuw en ik heb er geen woorden voor. Het is zo’n breuk met het verleden, dat ik het niet anders kan vergelijken met de dood. Maar het is niet de dood. Het is juist leven met een hoofdletter.’
Daar duikt dan dat beeld op, precies daar. Wonderlijk dat in alle tradities ineens dat beeld opduikt van een moeder en een kind. Dat gebeurt blijkbaar in alle religies. Misschien is het in onze traditie verstard en hebben wij te veel gehoord en raakt het ons niet meer. Hopelijk kan het door te lezen en te luisteren naar getuigenissen van mensen die spontaan dat ontdekken en daar diep door geschokt waren, ook opnieuw tot leven komen.
Ik moet u zeggen, ik heb dat wel als ik naar een Russisch-orthodoxe vespers ga. Dan kun je dat op een manier beluisteren, dat je voelt hoe belangrijk dat is. Daar wordt iets heel wezenlijks uitgedrukt. Daar kun je dichterbij komen, met je hart.
Herman Broch: De dood van Vergilius
Dan is er nog een indrukwekkende getuigenis. Voor mij is dat de mooiste getuigenis. Ik heb dat bij toeval een keer gevonden, toen ik het helemaal niet meer zag zitten.
Ik had mijn boeken niet opgeruimd, er lagen al jaren boeken ergens in de slaapkamer en ik trapte ertegenaan, en één boek viel eruit en dat viel open en ik pak het op en die passage raakte me zo diep, dat ik dat toen heb opgeschreven en daar zou ik iets over willen vertellen.
Hij is een niet besmette auteur. Hij is geen christelijk schrijver, hij is geen boeddhist. Hij is schrijver, een eenling, die in een van zijn boeken getuigenis aflegt van zijn innerlijke weg. Dat is Herman Broch. Het boek is in het Nederlands vertaald. Het heet: De dood van Vergilius. Eigenlijk zou je moeten zeggen: de geboorte. De goddelijke geboorte van het hart, van de ziel in Vergilius.
Zoals die roman van Zamjatin beschrijft hoe in iemand de ziel geboren wordt en hoe dat een pijnlijk proces is. Hij is zelfs bang dat hij dood gaat. En in de zentraditie heet dat ook de grote dood.
Schrijver over het innerlijk
Zo beschrijft Herman Broch in feite zijn eigen innerlijk weg. Maar hij beeld dat dan uit in een romanfiguur: Vergilius, de dichter, die langzaam naar zijn dood toegroeit, zijn fysieke dood. Maar eigenlijk daar geboren wordt tot dat totaal nieuwe leven, waar je alleen maar over kunt stamelen. Ik heb zelden een boek uit de westerse literatuur gevonden wat zo’n diepe getuigenis is en van wat op die innerlijke weg gebeurt.
Herman Boch schrijft met vertwijfeling, met angst, met wanhoop, met doorbraken, met inzichten in een eigen taal. Milan Kundera, die u misschien kent van Over de ondragelijke lichtheid van het bestaan — een prachtige titel — spreekt in een ander boek over Broch als één van de belangrijkste schrijvers uit onze westerse traditie, van onze tijd, over het innerlijk. Dat is een belangrijke getuigenis.
Uit het leven naar het leven
Wat gebeurt in dat boek als Vergilius gaat sterven? Het wonderlijke is, het heeft ook altijd te maken met leven en dood, het is een uitdrukking in de feesten van de Moeder Gods, bijvoorbeeld in het ontslapen, oespjenije van de Moeder Gods in het Oosten. Het gaat over het doodgaan, en het gaat eigenlijk over het opgenomen worden in dat grote geheel, waar het juist leven is.
Dat wordt ook letterlijk gezegd: zij wordt weggenomen uit het leven, naar het Leven, met een hoofdletter.
Het samenvallen van beelden
Dat zie je bij Vergilius in de roman van Broch. We kunnen er zeker van zijn, dat Broch nooit zo’n vespers gezien heeft en dat hij gewoon beschrijft. Het is heel pijnlijk soms, wat voor hem opengaat. Die laatste pagina’s zijn zeer indrukwekkend, omdat hij beschrijft, als Vergilius doodgaat, hoe de beelden uit het verleden opnieuw tot leven komen.
Het beeld van zijn vrouw die allang dood is, Plotia. Die ineens daar opdoemt uit het niets, zoals alles terug opdoemt uit het niets. Ook het beeld van het jongetje wat hem tijdens zijn leven bediende, Lizanias. Raadselachtige jongetje. Ineens vallen al die beelden samen, al die beelden van het verleden. Al zijn hunkering, al zijn verlangen, al zijn poëtische scheppen.
Het is of het heelal opengaat, of het licht wordt. Hij schrijft dat letterlijk. Of hij nadert tot dat oerbegin, dat niets waar de schepping begint. En dat blijft stamelen, maar zeer indrukwekkend en eigentijds. En in dat diepste punt van die mystieke ervaring duikt, als een wonder ineens voor hem dat beeld op, in een soort mandala, in een soort lichtglans, het beeld van moeder en kind. Als laatste beeld wat hij ziet, voordat, en dat is het eind van de roman, voordat het woord zich zal uitspreken dat bevrijd is van alle taal. Dat is ook maar stamelen.
Een medaillon
Waar hij altijd als dichter naar gezocht heeft, zoals wij allemaal zoeken. Vergilius zoekt als dichter uit te drukken, wat niet uit te drukken is. Wij doen dat ook, op allerlei manieren, in onze relaties in ons schrijven, in onze kunst, in ons werk. Dat is hetzelfde zoeken.
Als dat woord bevrijd is van de taal, dat goddelijke woord, op zijn sterven zich openbaart, dan is dat in het beeld, bijna als een medaillon, van een moeder en een kind.
Het mededogen van de Moeder Gods
Vooral de glimlach, waarin alles zit: de pijn van het leven, de wanhoop van het leven, de uiteindelijke verlossing, het grenzeloze verlangen, het grenzeloze licht. Het mededogen en bovenal de liefde. En nog een keer: de liefde.
Broch weet geen ander beeld, want het blijft een beeld, op de grenzen van het uitdrukbare, dan dat beeld dat wij kennen op de icoon, zoals ze hier ook beneden hangen, van de Moeder Gods.
Ik hoop later in een boek die tekst een keer aan te halen. Het is een tekst die mij ontzettend raakt, omdat het zo’n eigentijdse taal is.
Het beeld van de schepping als een vrouw in barensweeën
Maar u ziet, of het nou Broch is, of Zamjatin, of Pasternak, of Dostojevski, of het Oosten, daar rijst altijd een beeld op. Het is ineens of het ons iets duidelijk maakt: kijk, dat is een stuk van het leven. Niet het enige. Het leven is meer dan moeder en kind, maar het is ook iets. Het is iets ontzettend dieps. Het is iets van een groot mysterie, dat het licht geboren wordt, dat het leven geboren wordt, dat een gelaat geboren wordt, dat wij geboren worden, dat de hele schepping geboren wordt en dat het hele universum zich ook kan openbaren als een vrouw in barensweeën.
Fortmann over Blake
Ik zou willen eindigen met iets te zeggen over de man die mij enorm beïnvloed heeft in mijn zoektocht, bij wie ik ooit mijn doctoraat maakte. Dat is professor Fortmann uit Nijmegen.
In het laatste boekje dat hij schrijft, vlak voor zijn dood, haalt hij een paar regels aan van William Blake. En daar zou ik mee willen eindigen:
‘Als de deuren van de waarneming worden geopend, als er een deur opengaat, innerlijk, dan verschijnen alle dingen zoals zij zijn. Dat wil zeggen als mysterie en eeuwig, alles. Ook de doodgewone dingen, een doodgewone moeder in een warenhuis, met blikjes cola en een jengelend kind.’
Ineens wordt dat anders. Want ook Blake weet waar het einde is van zijn meest indrukwekkende werk, waar Fortmann naar verwijst: Het huwelijk tussen hemel en hel. Een mystiek werk waar die woorden uit voortkomen: als de deuren der waarneming worden geopend, eindigt dat met het apocalyptische beeld van de vrouw in barensweeën.
De nieuwe tijd die begint, zoals elke tijd een nieuwe tijd is, ook onze tijd waarin boeddhisme en christendom elkaar ontmoeten en bevruchten en een dialoog aangaan en luisteren naar elkaar. Dat is iets nieuws, dat was honderd jaar geleden nog nauwelijks het geval.
In dat nieuwe weet ook Blake niet anders dan het beeld van de Apocalyps te gebruiken: de vrouw in barenweeën, die het kind, dit nieuwe wonder, bevend heft met tranen in haar ogen. En dan komt daar de nieuwe wereld, en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
Maar mocht u ooit Blake lezen, het is zo eigentijds verwoord en zo hoopvol, precies op wat er gebeurt als oude vormen doorbroken worden, als starre vormen gaan dooien en smelten, en het allemaal weer gaat stromen, net zoals de Hartsutra dat zegt.
De wijsheid heeft een vrouwelijk gelaat, dat is van alle tijden
Dat de wijsheid voorbij alle wijsheid, een vrouwelijk gelaat heeft, tegelijk ook een oneindige stroom is. Misschien dat door te raken aan die getuigenissen van zoveel mensen uit twee tradities, de vormen van een traditie, die misschien voor ons wat vreemd zijn, opnieuw tot leven kunnen komen en ook dat we zien dat ze niet het voorrecht zijn van één traditie, maar van alle tijden.
Een eeuwig gebeuren. Wij gaan terug de stilte in.
Noten
[1] De van bandopname uitgetypte letterlijke tekst van deze lezing is door WW redacteur Gea Smit geredigeerd en van afbeeldingen voorzien.
[2] Bron: Sint-Willibrordabdij
[3] Bron: Hotei wijst naar de maan
[4] Bron: Yoshitoshi Tsukioka, Hotei, One Hundred Aspects of the Moon
[5] Bron: Klompen_in_de_modder
[6] Bron: Het ontslapen van de Moeder Gods
[7] Bron: Mariabeeld St. Quintinus Kathedraal Hasselt
[8] Bron: Angelus Silesius
[9] Bron: Mayoral Gong
[10] Bron: Kannon
[11] Bron: Traveling Monk and kyoku – Sengai. Sengai Gibon (仙厓 義梵, 1750-1837) was a Japanese monk of the Rinzai (臨在宗) school (one of three main schools of Zen Buddhism in Japan, the others being the Soto school and the much smaller Obaku school.). He was known for his controversial teachings and writings, as well as for his lighthearted sumi-e paintings. After spending half of his life in Nagata near Yokohama, he secluded himself in Shōfukuji (in Fukuoka), the first Zen temple in Japan, where he spent the rest of his life. Though the Rinzai sect is particularly known for its hard-to-understand teachings, Sengai tried to make them accessible to the public.
[12] Bron: Prajnaparamita
[13] Maha Karuna Chan: Hymne-aan-de-Wijsheid-voorbij-alle-Wijsheid.pdf
[14] Bron: Portrait of the author Yevgeny Zamyatin (1923) by Boris Kustodiev.
[15] Bron: Hermann Broch
[16] Bron: Glass cola