Grondslagen moderniteit
Wim Couwenberg
Uit: Civis Mundi Digitaal #52, 2017-11
deel 1 – deel 2 – deel 3 – deel 4 – deel 5
1. Anticipaties op moderniteit
Het begin van de tijd van de premoderniteit wordt gesitueerd tussen 4000 en 3000 v. Chr. In rivierdelta’s, eerst in Mesopotamië (nu Irak), daarna langs de Nijl (in Egypte), de Indus (in India), de Jangtse en de Gele Rivier (in China), vinden we de eerste aanzetten tot dat premoderne beschavingsproces. In het midden van het laatste millennium vóór Christus komt dan in de Klassieke Oudheid het cultuurfenomeen van de Europese wijsbegeerte tot ontwikkeling, en leggen leermeesters als Confucius en Lao Tse in China, Boeddha in India, en de profeten in Palestina de grondslagen voor grote geestesstromingen, zoals we die nu nog kennen.
In de Oudheid is op die premoderniteit als AMP in bepaalde opzichten al een belangrijke inbreuk gemaakt. De toenmalige Griekse beschaving deed dat namelijk in drieërlei opzicht: door de ontwikkeling van een objectieve houding ten opzichte van de natuur; een eerste ontwaken van de mens als individu en van de rede als richtsnoer van menselijk denken en handelen; en een eerste aanzet tot doorbreking van de traditionele gesloten samenleving dankzij de ontwikkeling van zeevaart en handel. Zij legt daarmee de eerste grondslagen voor de latere ontwikkeling van de wetenschappelijk onderbouwde open samenleving en cultuur van de moderniteit. Het abstraherende vermogen dat in de Griekse wijsbegeerte ontluikt, vindt in de Romeinse beschaving vervolgens een praktische toepassing in de wijze waarop de samenleving geordend en bestuurd wordt met het Romeinse recht en de Romeinse staat en legerorganisatie als rijpe vruchten daarvan[1]. Afgezien van die eerste ingrijpende inbreuken blijft de antieke beschaving niettemin nog in sterke mate gestempeld door het geestesklimaat van de premoderniteit.
Het klassieke Athene wordt wel opgevoerd als bakermat van de westerse democratie. Maar alleen de vrije mannen (tien procent van de bevolking) deelden daar in de burgerrechten. De vreemdelingen die voor hen het vuile werk opknapten, waren daarvan uitgesloten.[2] De vrije burgers van Athene keken met net zoveel dedain op hen als ‘barbaren’ neer als de blanken dat deden op de zwarten onder het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewind. Die zogenaamde Atheense democratie was dan ook veel meer de bakermat van de oligarchie als politieke manier van regeren.
In de joodse en christelijke traditie is eveneens geanticipeerd op de moderniteit en wel in tweeërlei opzicht: door een zekere erkenning van de menselijke gelijkheid, namelijk voor God; maar vooral door zich los te maken van het traditionele en ook in de klassieke oudheid nog sterk gekoesterde idee van de eeuwige kringloop van het aardse gebeuren en daartegenover het besef te introduceren van de geschiedenis als een voor- en opwaartse beweging. Dat besef vinden we overigens al terug in het Zoroastrisme, de door de profeet Zoroaster of Zarathoestra gestichte Oost-Perzische godsdienst. Maar dat bleef daar vruchteloos. Het werd daar niet zoals in Europa bevrucht door de ontwikkeling van wetenschap en techniek.[3]
2. Eerste omlijning moderniteit: nieuwe mens- en natuurbeschouwing en andere heroriëntaties
De moderniteit onderscheidt zich als nieuw beschavingstype in de eerste plaats door een reeks van nieuwe oriëntaties: in de eerste plaats door een nieuwe mens- en natuurbeschouwing, waarin de mens niet langer gezien wordt als een van bovenaardse machten afhankelijk groepswezen, maar primair als een vrije en zelfstandige persoonlijkheid die, geleid door het licht van zijn rede, eigen lot in eigen handen neemt mede dankzij toenemende rationele beheersing van de natuur. Dat laatste is niet alleen een vrucht van de opkomende burgerlijke filosofie van de 17e (met o.a. Spinoza, Descartes, Locke) en 18e eeuw (met o.a. Rousseau, Hume, Montesquieu, Kant), maar niet minder van de zich ontwikkelende natuurwetenschap sinds de 17e eeuw. Die introduceert een nieuwe denkvorm, te weten denken met je handen, dat wil zeggen gecombineerd met toetsend experiment[4]. Daarmee wordt een radicaal nieuwe draai gegeven aan het natuurkundig onderzoek. Die draai is wel als een wetenschappelijke revolutie voorgesteld. Maar wetenschapshistorici neigen toch meer naar een proces van geleidelijke ontwikkeling.
Die nieuwe mens- en natuurbeschouwing gaat op haar beurt gepaard met een aantal ingrijpende heroriëntaties, zoals:
- een nieuwe opvatting van het historisch gebeuren, waarin de traditionele retrospectieve houding van premoderne culturen plaatsmaakt voor een gerichtheid op de toekomst en de historie wordt opgevat als een gestadig opwaartse beweging met realisering van het recht op geluk voor eenieder als wenkend toekomstperspectief; en in samenhang hiermee een dynamisering van leven en samenleven, dus ook van persoonlijke en collectieve identiteiten en een voortgaande versnelling van historische processen, levenstempo, mobiliteit, informatie en communicatie en een verheerlijking van wat nieuw en jong is; een heroriëntatie die het meest radicaal verwoord en uitgedeeld is in en door het futurisme, een anarchistisch gekleurde beweging in kunst, literatuur en politiek, die in de eerste decennia van de 20e eeuw de dynamiek en de toekomstgerichtheid van de moderniteit het meest ongeremd omarmd heeft;
- een nieuwe en positieve waardering van arbeid als middel bij uitstek tot zelfontplooiing, een economisering van de tijd (tijd is geld) en een continu streven naar economische groei hand in hand met kapitaalaccumulatie en rationalisering van economische processen;
- een inherente tendens naar democratisering van politieke en maatschappelijke verhoudingen die zich in de 20e eeuw verbindt met het streven naar een vreedzame wereldorde;
- en een secularisering van de samenleving met scheiding van kerk/godsdienst en staat en van de mentaliteit met een verabsolutering van de immanente, aardse dimensie van het leven als resultaat.
Zelfs de mogelijkheid van een ‘jenseits’, dus van een leven aan gene zijde van dit leven, raakt als gevolg hiervan uit het zicht, ook onder christenen. Dat heeft uiteraard diep ingrijpende consequenties.[5] Religie fungeert niet langer als basis van omvattende zingeving en sociale cohesie. In het voetspoor hiervan is er een neiging alles wat zweemt naar het sacrale, het mysterie, de magie en de mythe als premoderne relicten naar de privésfeer verbannen, want officieel taboe. Dat leeft sindsdien voort als esoterische traditie of verschanst in confessionele instituties.
3. Revolutionair grondmotief
3.1 Beheersings- en emancipatiemotief
Als nieuw cultuurtype wordt de moderniteit voorts gekenmerkt en tegelijk voortgestuwd door de polaire spanning tussen twee fundamentele drijfkrachten, t.w. het beheersings- en het emancipatiemotief als tweevoudig revolutionair grondmotief, waaraan een ‘revolution of rising expectations’ ontspringt evenals een permanente onvrede met het bereikte. In onderlinge wisselwerking ontketenen die drijfkrachten een weergaloze dynamiek, die de omstreden geschiedfilosoof Oswald Spengler in zijn grote werk Ondergang van het Avondland, waarvan dit jaar een Nederlandse vertaling is verschenen, interpreteerde als het rusteloze en faustische karakter van onze westerse beschaving, met voortschrijdende ontworteling van het bestaan en de ondergang van die beschaving tot gevolg.
Het beheersingsmotief komt tot gelding in twee fundamentele tendenties: in de eerste plaats de ontwikkeling van de moderne democratische staat als vrucht van de modernisering van de premoderne staat sinds de Verlichting en de liberale revoluties van de 18e eeuw. Dat is de eerste en belangrijkste aanzet geweest voor de moderniteit als nieuw beschavingstype. In de tweede plaats de groeiende invloed van moderne wetenschap en technologie als instrumenten van rationele beheersing, zoals die tot uiting komt in de opkomst van een nieuw industrieel productiestelsel, voortgaande rationalisering van economische exploitatie en politieke machtsuitoefening, strikte scheiding van subject en object en van mens en natuur en toenemende specialisatie van arbeid en onderzoek.
De holistische samenleving van de premoderniteit raakt daardoor in verval, want opgedeeld in een groeiende verscheidenheid van relatief autonome subsystemen, zoals onderwijs, economie, politiek, wetenschap, kunst, maatschappelijke zorg e.d. met elk specifieke functies en vormen van instrumentele zingeving. In dat differentiatieproces is het wel de economie die als subsysteem steeds meer dominant wordt en geleidelijk aan de hele samenleving met haar specifieke waarden doordringt, hand in hand met de groeiende invloed van wetenschap en technologie. Zodoende ontstaat het zogenaamde WTE-complex, de onderlinge vervlechting van wetenschap, technologie en economie als centrale motor van het moderniseringsproces.
Het beheersingsmotief is een gemoderniseerde versie van het premoderne machtsmotief, en onderscheidt zich daarvan in een belangrijk opzicht, door de pretentie namelijk de wereld te kunnen herscheppen overeenkomstig de progressieve idealen van de moderniteit. Het is een ambitie die men meent te kunnen realiseren met het telkens doorbreken van bestaande grenzen aan kennis en kunde, economische groei en menselijke controle, en als wenkend perspectief een steeds perfecter beheersing van ons aller levenslot, die de moderniteit ondanks postmoderne en andere cultuurkritiek onverminderd voortstuwt, en nader gestalte krijgt in het maakbaarheidsdenken. Het transhumanisme dat in de geest van Nietzsche de mens ziet als een tijdelijke levensvorm die overwonnen moet worden, is de meest radicale expressie van die ambitie en in zekere zin een geseculariseerde versie van de traditionele idee van de goddelijke almacht. Het is een nieuw hoofdstuk in de rebellie van de moderne mens tegen zijn lot, tegen het menselijke tekort en tegen de onvermijdelijke dood.
Aan dit telkens doorbreken van grenzen zijn natuurlijk wel risico’s verbonden. Vandaar het grote belang van prudent maatgevoel daarbij. Bij ontstentenis daarvan kan die ambitie makkelijk uit de hand lopen zoals bij het verleggen van de grenzen van kennis en kunde bijvoorbeeld gebeurd is bij de uitvinding van de atoombom. Wat economische groei betreft, is de milieu- en klimaatproblematiek daarvan een recent voorbeeld evenals de kredietcrisis als uitvloeisel van falend risicomanagement en toezicht. Bij de steeds ambitieuzere operationalisering van het beheersingsmotief domineert bovendien een functioneel beperkte, dus verkokerde rationaliteit. De samenhang, de interdependentie van beoogde ontwikkelingen op allerlei deelterreinen wordt daardoor niet of onvoldoende onderkend, nu bijvoorbeeld de samenhang van energie-, klimaat-, voedsel;- en financiële crises.
Als tegenhanger van het moderne beheersingsmotief ontwikkelt zich sinds de geestelijke en politieke omwentelingen van de 18e eeuw het emancipatiemotief. Dat belichaamt zich sindsdien in een reeks van emancipatiebewegingen en als uitvloeisel daarvan een proces van bevrijding van mensen uit de dwang van onderdrukkende religieuze, politieke en maatschappelijke machtsstructuren. En het wordt gerealiseerd door de ontwikkeling en erkenning van een groeiend complex van grond- of mensenrechten als waarborg van die nieuw verworven vrijheden en gelijke burgerrechten; een steeds verfijnder complex van checks and balances in het politieke systeem als waarborg tegen machtsmisbruik; en een democratische legitimatie van machtsposities.
3.2 Problematiek grondmotief
In zekere zin hebben beide motieven behalve een richtinggevende rol ook een zekere problematische inslag gemeen. De tragiek van het beheersingsmotief is tweeledig: het pakt in veel gevallen anders uit dan bedoeld, zoals bijvoorbeeld de beheersing via politieke interventies overvloedig aantoont. En het culmineert in een zich versnellende progressie van technisch-wetenschappelijke beheersingsmacht waarvan de beheersing in de ogen van veel cultuurcritici een van de grootste problemen is geworden.[6] Het leren beheersen van die beheersingsdrift in het besef dat die in de praktijk vaak heel anders uitpakt, vereist een zeker relativeringsvermogen. En dat staat haaks op het moderne management als nieuw instrument van beheersings- en maakbaarheidsdenken. Dat wil liefst van geen grenzen weten. Weten is meten. En daarmee hoopt men iedere bestaande grens aan kennis en kunde, economische groei en menselijke controle te kunnen doorbreken. Dankzij de overgang van een naïeve naar een meer reflexieve moderniteitsopvatting, waarover dadelijk meer, groeit er wel meer oog voor de risico’s die aan die grenzeloze ambities verbonden zijn.
De problematiek van het emancipatiemotief is de geïnstitutionaliseerde machtsvorming die nodig is voor de realisering van emancipatieprocessen. Op termijn neigt machtsvorming er namelijk steeds toe van middel tot doel in zichzelf te worden en nieuwe anti-emancipatorische effecten teweeg te brengen. Het is een problematiek die rechtstreeks te herleiden valt tot de corrumperende effecten van machtsvorming en door aanhangers van de naïeve moderniteitsopvatting lange tijd verdrongen is. Na de Franse revolutie van 1789 heeft de Mexicaanse Revolutie (1910-1917), de eerste grote sociale revolutie van de 20e eeuw, dat al meteen weer bevestigd. Die liep namelijk spoedig uit op een bloedige machtsstrijd, een reeks van staatsgrepen en politieke moorden, waarin alle kopstukken ervan achtereenvolgens het leven lieten. En zij is tenslotte geïnstitutionaliseerd in de Partido Revolución Institucional (PRI), die tot 2000 onbedreigd aan de macht bleef en van de revolutionaire idealen van democratie en sociale rechtvaardigheid een farce gemaakt heeft.
Van die tragische ontsporing van emancipatieprocessen maken ook de narcistische tendenties en excessen deel uit, die zij in het westers-liberale beschavingstype teweegbrengen en onder meer door de Amerikaanse historicus Christopher Lasch scherp aan de kaak gesteld zijn in zijn boek De cultuur van het narcisme (1980). Dat narcisme uit zich in het streven naar een leven, waar alleen consumeren, funshopping, vakantie, uiterlijk e.d., kortom de geneugten van het moment er nog toe doen. Daarin wordt wel de verklaring gezocht voor het feit dat linkse partijen in Europa aan de verliezende en rechtse aan de winnende hand zijn. Maar daar spelen nog wel andere factoren in mee. Het is trouwens een tendens die al begin jaren ‘30 is opgemerkt door de Spaanse filosoof Ortega y Gasset in zijn bekende werk Opstand der horden.
4. Dialectiek
4.1 Links-rechts schema en middenpositie als alternatief
Het dialectische karakter van dit nieuwe beschavingstype als uitvloeisel van de dialectiek van het revolutionaire grondmotief manifesteert zich primair in de bekende botsing tussen linkse, emancipatorische, en rechtse, op beheersing en ordening gerichte, streefrichtingen. Er is daarnaast nog een derde streefrichting tot ontwikkeling gekomen ter overbrugging van die tweedeling. Dat is een middenpositie, waarin niet bij voorbaat gekozen wordt tussen deze rivaliserende streefrichtingen, maar gestreefd naar een synthese ervan, zoals in Civis Mundi vanaf de oprichting theoretisch onderbouwd en verdedigd is. Niettemin vond het jarenlang als kleurloos geen erkenning. Tussen links en rechts is geen derde positie denkbaar waarvoor we doelbewust kunnen kiezen (tertium non datur), werd van filosofische zijde vastgesteld.[7] In de politiek gaat het steeds in laatste instantie om een of-of keuze. Na de Koude Oorlog, waarin de links-rechts tegenstelling een scherpe internationale dimensie kreeg in de strijd tussen communisme en kapitalisme, voltrekt zich echter met een ontideologisering ervan ook een relativering van die tweedeling, en komt er politieke ruimte voor een middenpositie, die in Nederland spoedig omarmd is door D’66 en het CDA. Die middenpositie is inmiddels zelfs dominant geworden, met hoogstens linkse en rechtse bijeffecten (centrum-links of -rechts).
Opgevat als streven naar een redelijk verantwoorde integratie van op het oog tegengestelde organisatie- en beleidsprincipes ligt het bovendien in de lijn van het klassieke politiek-filosofische ideaal van de gemengde constitutie (balanced constitution). Ja, het kan met allure beleden worden, mits gevrijwaard van opportunistische motieven.[8] In de herlevende traditie van de deugdethiek die het weinig vruchtbaar gebleken normen- en waardendebat op de achtergrond lijkt te dringen[9], geldt het juiste midden vanouds als een centrale categorie.
Die herwaardering van het politieke midden hangt, lijkt mij, samen met het verslapt raken van de ideologische polarisatiekramp van de moderniteit als uitvloeisel van het dialectisch karakter ervan. Sinds het einde van de Koude Oorlog gaat dat hand in hand met groeiende ontvankelijkheid voor het zoeken naar een adequate balans tussen op het oog tegenstrijdige waarden en wensen, zoals het stimuleren van zelfverantwoordelijkheid en gemeenschapszin, economische dynamiek en sociale bescherming, globalisering en hernieuwde accentuering van lokaal-, regionaal en nationaal identiteitsbesef (de zg. global paradox), markteconomie en ecologische duurzaamheid, enzovoorts. Ook bij die laatste controverse , wordt de links-rechts tegenstelling nu overstegen. Milieuproblematiek is een bekommernis geworden van zowel links- als rechts geheten richtingen.[10]
Een actuele vertaling van die omslag van antagonistisch (of-of) naar polair-dialectisch (en-en) denken vinden we in nieuwe concepten als maatschappelijk verantwoord ondernemen; duurzame ontwikkeling hand in hand met de roep om een integraal mens- en wereldbeeld[11]; de sociaaldemocratische Derde Weg (het combineren van de sterke kanten van markt en staat); en het streven naar een adequate balans tussen staat, markt en maatschappelijk middenveld bij het verdelen van de verantwoordelijkheden in het publieke domein. In het ritme-onderzoek van filosoof Marli Huijer toont zij eveneens een scherp oog voor de polaire samenhang, het en-en karakter, van de ritmes die ons leven bepalen.[12]
Dat men er aan de politieke linkerzijde moeite mee gehad heeft zich los te maken van het simplistische links-rechts schema[13], hoewel de politieke werkelijkheid daarvoor veel te complex, diffuus en wisselvallig geworden is, komt waarschijnlijk vanwege de moreel superieure uitstraling van wat zich jarenlang als links aandiende. Sinds het dramatische echec van de fascistische contrarevolutie in de tweede wereldoorlog is rechts of conservatief jarenlang tot een foute keuze gebrandmerkt. Maar vooral sinds de Fortuyn-revolte in 2002 daalt de politieke koerswaarde van een linkse voorkeur als moreel en politiek superieure houding evenals de greep van linkse elites op de opinievorming. Rechts heeft van de weeromstuit niet langer meer bij voorbaat de negatieve klank die het had, toen links denken nog kon uitmaken wat wel of niet deugt en intellectuelen vanzelfsprekend met links geassocieerd werden.
Het links-rechts schema is praktisch gereduceerd tot meer links of meer rechts geachte accenten in beleidsvoorkeuren, bijvoorbeeld meer accent op marktwerking of staatsinterventie, meer of minder op sociale voorzieningen, meer of minder op rigide migratie- en integratiepolitiek en meer of minder op islamkritiek. Daarnaast is er een nieuw onderscheid gekomen, namelijk tussen een libertaire en kosmopolitische en een autoritaire en etnocentrische oriëntatie als eigentijdse invulling van respectievelijk links en rechts. Dat loopt praktische parallel met de nieuwe maatschappelijke scheidslijn, die in aansluiting op de ontwikkeling naar een meritocratische samenleving tussen hoger en lager opgeleiden is gegroeid.
Met de ontwikkeling van een ideologische naar een meer pragmatische politiek is het veel moeilijker geworden links of rechts en progressief of conservatief in algemene zin te onderscheiden, zoals dat wel mogelijk was toen de ideologische machtsstrijd ideologisch duidelijk gemarkeerde posities tot inzet had, oorspronkelijk bijvoorbeeld de keuze vóór of tegen emancipatie van onderdrukte groepen. Dat verklaart ook de problematiek van linkse politieke samenwerking, die met name in Nederland al zolang op de linkse politieke agenda staat, maar vooralsnog niet lijkt te lukken. Afgezien van links of rechts extremisme, valt de spanningsrelatie tussen links of rechts voornamelijk te herleiden tot niet meer dan politieke varianten en verschuivingen binnen de liberale beschavingstraditie.
Een partij als D’66 koestert vanuit die juist genoemde middenpositie niettemin doelbewust progressieve pretenties met politieke keuzes voor progressief gekleurde veranderingsprocessen. Progressief is daardoor niet langer een links monopolie. De vereenzelviging ervan met links ontpopt zich daarmee als een tijdgebonden fenomeen. Nadat links denken sinds de jaren ‘60 jarenlang de overhand had gekregen in de publieke opinie, en zich het meest principieel afzette tegen een middenpositie, zien we sinds de terroristische aanslagen op het World Trade Center in New York op 9/11 een opvallende herwaardering van rechtse en conservatieve stellingnames, hand in hand met een herwaardering van de natiestaat en daarmee verbonden nationalistische sentimenten. Dat culmineert sindsdien in de opkomst van het zogenaamde rechts-populisme, dat zich in Nederland na de Fortuynrevolte toespitst in de politieke rebellie van Geert Wilders, en sindsdien uitgroeit tot een breed gespreid Europees fenomeen, met als kenmerkende uitingen hiervan een grondig wantrouwen tegen de gevestigde politiek en haar naar linkse voorkeuren neigende elites, wier standpunten als politiek correct gehekeld worden, een grondige afkeer van links gekleurd multiculturalisme, en daarmee samenhangend van de opmars van groeiende islamitische invloeden in Europa, evenals van Europese eenwording.
4.2 Radicalisering gelijkheidsbeginsel als proeve van een nieuw links alternatief
Met het einde van het reëel bestaande socialisme als ideologische inspiratiebron van de wereldrevolutie, betoogt de Duitse filosoof Peter Sloterdijk, is er ook een einde gekomen aan het tijdperk van extreme en radicale ideologieën. Radicaliteit leeft, althans op het westelijke halfrond, alleen nog voort als esthetische houding, wellicht als filosofische stellingname, maar niet meer als politieke stijl.[14] Niettemin ontwikkelt zich in de marge van de liberale beschavingstraditie nog wel een nieuwe linkse filosofie met als inzet een nieuw links alternatief te creëren dat een verdere radicalisering van het gelijkheidsbeginsel van de moderniteit beoogt. In de eerste plaats krijgt dat gestalte in een filosofische stellingname, maar wel met de intentie dat in de maatschappelijke strijd tot gelding te brengen. Op sociaaleconomisch terrein vinden we die intentie vooral in het werk van de Sloveense filosoof Slovoj Žižek en de Italiaanse filosoof Toni Negri die beiden een nieuwe versie van het communisme voor ogen hebben.
Eerstgenoemde treedt als zodanig het meeste op de voorgrond. Vandaar dat ik mij tot hem beperk. Dat het tijdperk van de ideologieën voorbij zou zijn, is in zijn ogen een ultra-ideologische uitspraak, gezien immers de dominante positie van de neoliberale ideologie in de westerse samenleving. Met dat einde, zoals ik dat interpreteer, doel ik zoals gezegd echter niet op het einde van iedere ideologie, maar op het einde van de ideologische strijd over de grondslagen van de moderniteit. Dat bevestigt de Sloveense filosoof trouwens zelf. De inzet van zijn werk is juist die strijd nieuw leven in te blazen door het communisme als idee en beweging opnieuw uit te vinden.
Op het terrein van sekse en gender is het een radicale exponent van het feministische denken als Judith Butler die eveneens gerekend wordt tot die nieuwe linkse filosofie. Zij onderscheidt zich daarbij door een radicale doorbreking van resterende sekseverschillen. Zij doet dat door nog als natuurlijk beschouwde sekseverschillen ook te historiseren als product van bepaalde machtsverhoudingen en daarmee samenhangende maatschappijstructuren. Het geslachtsverschil is in haar ogen veel meer maatschappelijk bepaald dan de eeuwen door is gedacht. Het maatschappelijke feit dat mensen als man of vrouw, als homoseksueel/lesbisch of heteroseksueel in het leven staan, verklaart zij als gevolg van bepaalde maatschappelijke machtsverhoudingen. Zij komt daar tegenop in een krachtig pleidooi voor een post-identitaire vorm van politiek denken waarin zij niet langer uitgaat van maatschappelijk gefixeerde identiteiten als zojuist genoemd, maar die in theoretisch en politiek opzicht juist ter discussie stelt, evenals de normatieve dominantie van heteroseksualiteit, die in veel (87) landen nog krachtig in bescherming genomen wordt door anti-homowetgeving, waarin op homoseksualiteit een illegaal stempel gedrukt wordt.
Het besef dat er meer is dan de gebruikelijke indeling in mannen en vrouwen is trouwens snelgroeiende, mede door het lobbyen van de LGBT (lesbian, gay, bi and trans) community. In meerdere landen zijn al wetten geïntroduceerd die registratie van een derde gendercategorie – in Australië aangeduid als non-specific – mogelijk maken. Een groeiend aantal mensen wil zich niet meer omschrijven als man of vrouw.
Wat opvalt in haar theorie over identiteiten is een radicale verbreding van de werking van het machtsmotief als primaire historische drijfkracht. Op basis van die radicale verbreding is zij van oordeel dat mensen tot man of vrouw, homoseksueel of heteroseksueel gemaakt worden onder invloed van heersende machtsverhoudingen, i.c. de heteroseksuele matrix, evenals de daarmee samenhangende maatschappelijke ongelijkheden. Biologie is geen lotsbestemming. Al die biologisch onderbouwde identiteiten en ongelijkheden zijn sociaal en cultureel bepaald in haar visie.
5. Kosmopolitisme versus nationalisme/etnocentrisme als nieuw links-rechts schema
5.1 Reveil nationalisme
In plaats van de traditionele sociaaleconomisch gerichte links-rechts tegenstelling – socialisme versus kapitalisme – is er na de liberale triomf in de Koude Oorlog een nieuwe, cultureel gerichte links-rechts tegenstelling gegroeid: het onderscheid tussen kosmopolitisme en nationalisme/etnocentrisme, dat veelal parallel loopt met de nieuwe maatschappelijke scheidslijn tussen hoger en lager opgeleiden. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg nationalisme jarenlang een negatief imago, maar met het doorzetten van de Europese integratie beleeft het een opmerkelijk romantisch-conservatief reveil.
Aan nationalisatie van staatsmacht en staatsdoel als fundamentele elementen in het politieke democratiseringsproces ontspringt sinds de 19e eeuw ook het nationalisme als politieke ideologie van de nationale staat. Als zodanig is het een cruciale factor in de ontwikkeling ervan. Dat nationalisme in zijn eerste ontwikkeling een positieve en inspirerende factor is geweest in het proces van moderne staatsvorming, is door de ontaarding ervan in de 20e eeuw veelal uit het politieke geheugen verbannen geraakt. Zijn eerste inspiratie ontleent het zowel aan de Verlichting en Franse Revolutie als aan de Romantiek. Ondanks de kosmopolitische oriëntatie van Verlichting en Revolutie, hebben beide de bodem rijp gemaakt waarop het nationalisme ontkiemen kon door de ontwikkeling van nationale soevereiniteit en zelfbeschikking als nieuwe constitutionele uitgangspunten van de nationale staat en het daarop gebaseerde volkenrecht.
In het voetspoor van nationalisme in politieke en etnische zin voltrekt zich een tweetal diep ingrijpende bewustwordingsprocessen die op hun beurt het uitgangspunt zijn geworden van talrijke grote en vaak bloedige politieke conflicten:
- de politieke bewustwording van het volk als bron van soevereine politieke macht als vrucht van Verlichting en Franse Revolutie en de democratiseringsprocessen die daaruit voortvloeien;
- en onder invloed van de romantische cultuurbeweging van de 18e en 19e eeuw de etnisch-culturele bewustwording als volk dat zich onderscheidt door gemeenschappelijke etnisch-culturele kenmerken en die etnisch-culturele verbondenheid verankeren wil in een eigen nationaal staatsverband.
In de rechtsontwikkeling heeft dat geleid tot erkenning van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren als legitieme grondslag van beide strevingen, en tot de ontwikkeling van de nationale staat als belangrijkste uitkomst van moderne staatsvormingsprocessen.
De nationale staat behoort, evenals het nationalisme, vooralsnog zeker niet tot het verleden. Allerlei staatloze volken eisen waar mogelijk nog een eigen nationale staat voor zich op. De meeste politici zien in die staat bovendien nog onverminderd de belangrijkste bron van politieke loyaliteit en soevereiniteit. Hoewel grensoverschrijdende rechtsvorming steeds belangrijker wordt – de exclusiviteit van het nationale rechtsstelsel is definitief doorbroken -, blijft de nationale staat niettemin onontbeerlijk als ankerplaats van internationale rechtsvorming. De implementatie en handhaving daarvan zijn ondenkbaar zonder de medewerking van nationale staten.[15]
In de nationale welvaarts- of verzorgingsstaten die in de tweede helft van de vorige eeuw tot stand komen als sociale aanvulling van de liberale rechtsstaat en democratie raken burgers ook veel sterker dan voorheen geïntegreerd in en afhankelijk van de natiestaat. Vandaar een sterke neiging de eigen collectieve welvaart en stabiliteit te beschermen tegen externe invloeden als economische globalisering en internationale migratiebewegingen en daarop te reageren met een defensief staatsnationalisme zoals economisch, etnisch en cultureel protectionisme en het koesteren van de nog resterende nationale soevereiniteit in het kader van de Europese Unie.
5.2 Pluralistisch geleed kosmopolitisme: glocalisering
Kosmopolitisme heeft overwegend een idealistische en ahistorische oriëntatie. In Civis Mundi is daartegenover een meer genuanceerd, organisch geworteld en pluralistisch geleed kosmopolitisme ontwikkeld als middenpositie.
De ontwikkeling van een mondiaal bewustzijn en daarop geënt mondiaal burgerschapsbesef stoelt in onze visie namelijk op een bonte verscheidenheid van culturen, sociale en politieke structuren, talen, gebruiken en religieuze tradities; op het besef derhalve dat we leven in een complexe reeks van interdependent geworden kringen van menselijke activiteit met ieder een eigen identiteit en loyaliteit, zich uitstrekkend van het subnationale (lokale en regionale) tot het topniveau van de wereldmaatschappij. Het is een besef dat we kort kunnen omschrijven als een organisch geworteld en pluralistisch geleed kosmopolitisme. Het is, met andere woorden, een kosmopolitisme dat haaks staat op het overspannen geraakte kosmopolitisme uit de jaren ‘60, en op de aanzienlijke verschuiving van loyaliteiten en prioriteiten die zich dan voltrekt in de richting van radicaal individualisme en internationalisme. Maar dat is nu niet langer zo sterk het geval. Kosmopolitisch georiënteerde culturele elites uit die tijd die geen boodschap meer hebben aan in hun ogen zoiets voorbijgestreefd als lokale en nationale identiteiten en cultuur, blazen niet meer zo hoog van de toren als voorheen.
Nationaal identiteitsbesef beantwoordt tegenwoordig aan de elementaire behoefte aan een zekere geborgenheid, een eigen plek en identiteit als sociaal wezen. Lange tijd is daarin primair voorzien door familie, stand, kerk, zuil en lokale gemeenschap. Maar naarmate die aan betekenis inboeten als gevolg van economische en politieke moderniseringsprocessen is nationale identiteit een nieuwe identificatiemogelijkheid geworden, die in onze tijd alles te maken heeft met de zogenaamde global paradox: processen van globalisering die hand in hand gaan met hernieuwde bewustwording van lokale, regionale en nationale identiteiten. Als deelgenoten van verschillende identiteitsbepalende verbanden zijn we uiteraard steeds dragers van een meervoudige identiteit die zich uitstrekt van het subnationale niveau tot dat van de wereldmaatschappij.
Vanwege de graad van complexiteit van de wereldmaatschappij veronderstelt een mondiaal burgerschapsbesef een intellectueel niveau van kennis en inzicht, waaraan alleen hoogopgeleide intellectuele en politieke elites vooralsnog bij benadering kunnen beantwoorden. Ook voor die elites is wereldburgerschap overigens veeleer een rationele categorie dan een emotionele identificatie met de wereldsamenleving en haar belangen. Juist vanwege het bijzonder complexe karakter daarvan kan men beter ook niet spreken van ‘global village’. Globalisering als dominerende eigentijdse trend staat de laatste tijd steeds meer ter discussie, vanwege haar eenzijdige benadering van het wereldgebeuren, waarin uitsluitend de inter/transnationale dimensie tot uiting komt. Vandaar dat we eerder als alternatief het idee van glocalisering gelanceerd hebben, waarin globalisering hand in hand gaat met een opmerkelijk reveil van lokale/nationale identiteiten.
Noten
[1] Zie o.a. J. Romein Aera van Europa, pp. 3-42; E.J. Dijksterhuis, De mechanisering van het wereldbeeld, 1950; en K. Popper, De open samenleving en haar vijanden, 2007, pp. 201-232.
[2] Zie F. Meyer, Vreemd volk, integratie en discriminatie in de Griekse en Romeinse wereld, 2007.
[3] Zie M. Ginsberg, The Idea of Progress. A Revaluation, 1953, p. 8.
[4] Zie F. Cohen, De herschepping van de wereld. Het ontstaan van een moderne natuurwetenschap, 2007.
[5] Zie o.a. Chr. Taylor, A Secular Age, 2007. Nederlandse vertaling, Een Seculiere tijd, 2009.
[6] Zie nader J.H.J. van der Pot, Die Bewertung des Technischen Fortschritts, II, 1985, p 1130 e.v.; en J. de Mul, De domestificatie van het noodlot, 2006, p. 161 e.v.
[7] H. Achterhuis, Met alle geweld, 2008, p. 379 e.v.
[8] Zie Carel Peeters, De ideeën van Bas Heijne, De allure van het midden, Vrij Nederland, 3 november 2007.
[9] Zie o.a. R. Taylor, Virtue Ethics, 2002, P. van Tongeren, Deugdelijk leven. Een inleiding in de deugdethiek, 2003; en A. Kinneging, Geografie van goed en kwaad, 2005; en P.H. Steenhuis en E. Hakkenes, Voortreffelijk leven, 2009.
[10] Zie o.a. W. Duyvendak, Het groene optimisme. Het drama van 25 jaar klimaatpolitiek, 2011.
[11] Zie o.a. K. van Egmond, Een vorm van beschaving, 2010.
[12] Marli Huijer, Ritme. Op zoek naar een terugkerende tijd, 2011.
[13] Zie o.a. P. Kalma, Links, rechts en de vooruitgang, 2004. Het zijn van links of rechts, zo reageerde de Spaanse filosoof Ortega y Gasset eens op die in het moderne beschavingsproces gangbaar geworden politieke indeling van mensen, is een van die ontelbare wijzen van zijn die we kunnen kiezen om een imbeciel te wezen. Beide manieren van zijn zijn immers het gevolg van een zedelijke verlamming van de helft van het mens-zijn. Hij gaf hiermee op niet mis te verstane wijze blijk van zijn aversie van dat simplistische en schematische denken in termen van het links-rechtsschema.
[14] Zie P. Sloterdijk, Woede en tijd, 2007, p. 239 e.v.
[15] Zie WRR-rapport, De toekomst van de nationale rechtsstaat, 2002.
[16] Bron: Griekse Agora
[17] Bron: machts- en beheersingsmotief
[18] Bron: Bron: revolutie
[19] Bron: Che Guevara
[20] Bron: Caspar_David_Friedrich