Vooruitgangsgeloof als inspiratiebron en ideologie van de moderniteit
Wim Couwenberg
Uit: Civis Mundi Digitaal #53, 2017-12
deel 1 – deel 2 – deel 3 – deel 4 – deel 5
1. Idealistische interpretaties van het vooruitgangsgeloof
Met het vooruitgangsgeloof als inspiratiebron komt sinds de intellectuele en politieke omwentelingen van de 18e eeuw een ingrijpend proces van modernisering op gang. Stap voor stap maakt dat de weg vrij voor de ontwikkeling van de moderniteit als volwaardig nieuw beschavingstype. Dat steekt schril af tegen het algemeen menselijk patroon van premoderne culturen, dat zo lang wereldwijd in allerlei varianten domineerde. Ter illustratie noem ik hier nog eens enkele cruciale kenmerken ervan:
De bijzondere nadruk bijvoorbeeld op menselijke afhankelijkheid met aanvaarding van het leven zoals het zich voltrekt, evenals van het lijden, als beschikking Gods of deel van het noodlot; grote nadruk op het eigen groepsverband met gevestigd gezag, orde, sociale hiërarchie en discriminatie naar afkomst, ras, stand, geslacht, e.d. als een van hogerhand beschikt natuurlijk gegeven; een retrospectieve oriëntatie met het primaat van wat de traditie leert en met bijzonder respect voor al wat oud is; het geschiedverloop, beleefd als cyclisch gebeuren; en een statische levenssfeer, die doortrokken is van mythen en magie, en met vaste, want tijdloze waarheden en waarden als leidraad; een economie van het genoeg, met verrijking alleen via uitbuiting en roof; en een tijdsbeleving, gespeend van iedere economische berekening. Tegenover die diepgewortelde denk- en leefwijzen van dit oeroude cultuurpatroon, waarop in de Klassieke Oudheid, zoals uiteengezet, in bepaalde opzichten de eerste inbreuken worden gemaakt, komt een doelbewust gestuurd proces van vooruitgang op gang met de verbreiding en realisering van de uitgangspunten, waarden en motieven van de moderniteit als inzet en doelstelling.
Het is een proces dat schoon schip wil maken met de waarden en normen van premoderne culturen en daarop gebaseerde praktijken, zoals repressie en discriminatie, zoals nu vooral in de niet-westerse culturen. Daar geldt het recht om te discrimineren nog vaak als een normaal onderdeel van de heersende publieke moraal en rechtsorde, met een autoritaire en hiërarchische opvatting van de samenleving als legitimerende grondslag, want verankerd geacht in een goddelijke scheppingsorde of in de natuurlijke orde der dingen. Als recht geldt in dat type cultuur al wat overeenstemt met die autoritaire en hiërarchische maatschappijstructuur. Ieder wordt derhalve behandeld overeenkomstig zijn plaats in die hiërarchische machtsstructuur. Niet gelijke, maar juist ongelijke behandeling van mensen vormt hier het uitgangspunt. Discriminatie naar stand, geslacht, religie, ras e.d. geldt in die premoderne cultuurfase dus als volstrekt normaal.
In die geest heeft het koloniale stelsel zich in de 16e eeuw nog kunnen ontwikkelen, evenals de slavenhandel en zodoende een systeem van rassendiscriminatie, dat wat de slavenhandel betreft tot ver in de 19e eeuw algemeen aanvaard is, terwijl het koloniale stelsel zijn legitimiteit pas in de tweede helft van de 20e eeuw verliest. De doorwerking van het non-discriminatiebeginsel heeft een lange weg moeten afleggen, alvorens het verankerd geraakt is als een van de juridische grondslagen van de moderniteit. Op mondiaal niveau is dat pas gebeurd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948, hoewel in datzelfde jaar in Zuid-Afrika nog het Apartheidsstelsel ingevoerd wordt, dat zich tot de jaren ‘90 van de 20e eeuw weet te handhaven.
In onderlinge samenhang opent die revolutionaire omslag een nieuw beschavingsperspectief. In het vooruitgangsgeloof krijgt het beschavingsproces daardoor een geheel nieuwe, want geseculariseerde zin en betekenis, waaraan een ‘revolution of rising expectations’ ontspringt met de permanente verbeterbaarheid van mens en samenleving als inherente streefrichting. Het zijn verwachtingen die in de 19e en 20e eeuw achtereenvolgens in liberale en socialistische zin vertaald en tot gelding gebracht zijn. En sinds de liberale triomf in de Koude Oorlog gebeurt het opnieuw in liberale zin met hernieuwde messiaanse vergezichten op basis van het geloof in de verlossende kracht van liberale principes als de heerschappij van het recht (rechtsstaat), de volkswil (democratie) en vrije marktwerking.
Het vooruitgangsgeloof had aanvankelijk een utopische oriëntatie in de politieke verbeelding van een gans andere en betere wereld, waarin het kwaad als kwalijke vrucht van corrupte politieke en maatschappelijke machtsstructuren uitgeroeid kan worden door een andere en betere inrichting van de samenleving. De pretentie volledig met het kwalijk geachte verleden te kunnen breken en dus helemaal opnieuw te kunnen beginnen – in de Franse Revolutie van 1789 waren het jacobijnen die daarvan in de ban waren, en na de Russische Oktoberrevolutie van 1917 de bolsjewisten – was daarvan een saillante uiting.
In eerste aanleg is dat vooruitgangsgeloof ook in deterministische zin opgevat, als zou de geschiedenis een wetmatig en in opgaande lijn verlopend proces zijn, waardoor de mens als (relatief) vrij handelende historische actor dus op een zijspoor raakt. Een van de eerste vertolkers hiervan was de grondlegger van de sociologie als positieve wetenschap, Auguste Comte. Vervolgens kreeg dat geloof in deze zin in het historisch materialisme van de marxistische theorie een saillante vertolking in een dialectisch verlopend historisch proces, dat noodwendig zou uitmonden in het ware rijk van de vrijheid. Het is een utopie waaraan miljoenen mensen nieuwe bestaanszin ontleend hebben, maar die door de filosoof Karl Popper zoals bekend scherp gekritiseerd is en benoemd als historicisme, de speculatieve verwachting dat de mensheid via een door historische wetten gedetermineerd geschiedverloop een bij voorbaat vastliggend ideaal einddoel zou bereiken.[1]
2. Geloofskritiek
2.1 Negatieve dialectiek vooruitgangsgeloof
In de loop van 20ste eeuw raakt dat vooruitgangsgeloof behalve zijn deterministische en lineaire ook zijn overwegend utopisch getinte oriëntatie kwijt, als gevolg van in het oog springende tegenstrijdige ervaringen die die oriëntatie krachtig weerspreken. Dat waren vooral de beide wereldoorlogen, die dat verlichte vooruitgangsgeloof dan zo ruw doorkruisen. Bleef die kritiek erop lange tijd beperkt tot rechts-conservatieve tegenstromingen, in de progressief gestempelde politieke en culturele revolte van de jaren ‘60[2] wordt zij zonder scrupules, maar wel met heel andere argumenten, overgenomen door links-radicale protestbewegingen van die jaren, waardoor zij ineens ook een linkse signatuur krijgt. Wat Nederland betreft, herinner hier aan een uitspraak van PvdA leider Joop den Uyl toen die in 1977 gevraagd werd naar zijn oordeel over het beginselprogramma van zijn partij van 1977. Hij toonde zich daarover weinig enthousiast, maar wel heel positief over het feit dat zijn partij zich daarin losgemaakt had van het vooruitgangsgeloof.[3] Ondanks grote technisch-wetenschappelijke vooruitgang van de laatste decennia, zo verzuchtten de opstellers van een beleidsbepalend PvdA-rapport in die progressief geheten jaren, is het niettemin volkomen duidelijk dat er voor ieder opgelost probleem tien andere problemen opduiken waarvan de oplossing verder weg schijnt te liggen dan ooit tevoren.[4]
Ter ondersteuning van hun radicaal-linkse maatschappij- en cultuurkritiek grijpen woordvoerders van die revolte dan ten dele terug op het tot 1967 nauwelijks opgemerkte werk van Th. Adorno en M. Horkheimer, twee prominente exponenten van de Frankfurter Schule.[5] In dit werk, met de welsprekende titel Dialektik der Aufklӓrung (1947), signaleren die twee linkse denkers onverbloemd de negatieve dialectiek van het vooruitgangsstreven. Dezelfde cultuurkrachten en waarden die emancipatie processen in beweging brengen, dragen tegelijk de kiemen van hun tegendeel in zich zoals repressie, irrationaliteit, inhumaniteit en dergelijke.
Het is een dialectiek die zich al meteen openbaart in de Franse revolutie van 1789 en zichzelf sindsdien voortzet in de meeste daarop volgende emancipatieprocessen en -bewegingen. Die neiging tot ontaarding en corruptie treedt daarin namelijk op, zodra zij succes hebben, zich consolideren in institutionele machtsstructuren en zodoende in de ban raken van het machtsmotief dat dan zonder veel scrupules dienstbaar gemaakt wordt aan continuering van het eigen succes. Dat motief wordt in de moderniteit zoals we zullen zien niet overstegen, zoals oorspronkelijk wel bedoeld en verwacht werd en wordt in dat nieuwe beschavingstype zelfs versterkt door de toevoeging van een belangrijke nieuwe dimensie, waarop ik nader terugkom.
Het hele idee van lineaire progressie met een vooropgezet utopisch einddoel, waarin Marx en zijn socialistische volgelingen niet alleen nog sterk geloofden, maar waar zij tevens de nodige politieke vitaliteit aan ontleenden, is in de 19e eeuw door conservatieve tegenstromingen al resoluut ter discussie gesteld, het meest venijnig door een provocerende filosoof als Schopenhauer die de wereld in zijn werk als een hel uitbeeldt, beheerst als deze wordt door een blinde en redeloze levenswil en vooruitgang dan ook afdoet als zoveel mogelijk willen schransen, zuipen en naaien, wat tegenwoordig wat netter als consumentisme en hedonisme geduid wordt.
Maar tot de onttovering van dit geloof hebben linkse denkers zelf mede bijgedragen. In zekere zin deed dat al de grondlegger van het marxistisch revisionisme Eduard Bernstein[6] toen hij in het begin van de vorige eeuw uitriep: “de beweging is alles, het einddoel niets”. Het socialistische einddoel werd zodoende gerelativeerd tot een toekomstbeeld van een betrekkelijk betere wereld. Maar dat is een wereld die zelf continu onderhevig blijft aan de wisselvalligheden der geschiedenis. Dat toekomstbeeld is sindsdien het uitgangspunt geworden van een reformistisch socialisme dat in de praktijk nog voornamelijk inspireert tot concrete hervormingsarbeid als antwoord op de wisselende noden van de tijd.[7]
2.2 Vooruitgangsgeloof als moderne mythe
Een bekende Britse filosoof als John Gray voert sinds eind vorige eeuw zelfs een ware kruistocht tegen de vooruitgangsgedachte en ontluistert dat geloof als historische zinduiding consequent als uiting van een moderne mythe. Zijn kritiek staat in een lange cultuurkritische traditie, zoals die achtereenvolgens tot uiting komt In het fin de siècle van de vorige eeuwwisseling, in het interbellum, in de culturele revolte van de jaren ‘60, en daarna, onder invloed van het postmoderne denken, in talloze cultuurkritische publicaties. De keerzijde van het vooruitgangsgeloof is daarin al breed uitgemeten. Maar de Britse filosoof overspeelt zijn hand, als hij in de resultaten van het vooruitgangsgeloof zelfs de kiemen meent te ontwaren van de negatieve krachten die zo’n sterk stempel gedrukt hebben op de geschiedenis van de 20e eeuw.[8] Van de Verlichting als inspiratiebron van de moderniteit maakt hij zodoende een karikatuur, en stelt daarmee dit hele nieuwe beschavingsconcept in feite ter discussie.
In zijn kritiek maakt hij zelf wel een voorbehoud voor de vooruitgang van wetenschap en techniek. Maar in die vooruitgang valt niet minder een opvallende keerzijde te ontwaren, in het bijzonder in de nieuwe risico’s die die progressie begeleidt. Die zijn zelfs van zodanige aard dat de moderne samenleving inmiddels als een risicomaatschappij gekarakteriseerd wordt.[9] In plaats van de oude risico’s van premoderne culturen (epidemieën, natuurrampen, ondervoeding, misoogsten, enz.) die dank zij technologische ontwikkelingen geheel of ten dele geëlimineerd kunnen worden, ontstaan als gevolg van diezelfde technologische ontwikkeling nieuwe risico’s. Juist in en door haar onbeheersbaar lijkende dynamiek worden we met nieuwe onbedoelde en onvoorziene risico’s geconfronteerd die het beheersingsmotief van de moderniteit telkens opnieuw flink uitdagen.[10] De nucleaire wapenwedloop in de Koude Oorlog na de uitvinding van de atoombom is daarvan een bekend voorbeeld en resulteerde toen zelfs in de angst voor een nucleair armageddon.
2.3 Scepsis/ontkenning geschiedenis als leerproces
Sinds de Eerste Wereldoorlog, nadien geduid als de oercatastrofe van de 20e eeuw, boet het lineaire vooruitgangsgeloof van de 19e eeuw als historische zinduiding zoals gezegd steeds meer aan invloed in. Historici voegen daar van hun kant tevens hun scepsis over geschiedenis als leerproces aan toe. De eerste ‘hoofdwet’ van de geschiedenis, aldus een historicus, is dat we er niets van kunnen leren. De tweede is dat mensen er wel lessen uit proberen te trekken, maar dat zijn vrijwel altijd de verkeerde, zoals generaals die zich op de vorige oorlog voorbereiden. Als de geschiedenis iets leert, dan is dat de ironie ervan.
Sommigen benadrukken daarin ook de stupidocratie. De Amerikaanse historica Barbara Tuchman heeft dat aan de hand van veel treffende voorbeelden uit de wereldgeschiedenis in het licht gesteld in haar boek The March of Folly (1984), de optocht van menselijk dom- en dwaasheid, met ander woorden de stupidocratie als belangrijke factor in het verloop van de geschiedenis. In lijn hiermee merkte de bekende Amerikaanse econoom G.K. Galbraith op het einde van zijn leven teleurgesteld op dat ‘incompetence, even insanity and the primary role of stupidity’ het verloop van de geschiedenis nog steeds bepalen.[11] Een marxistisch gezind historicus als Jan Romein koestert die scepsis over geschiedenis als leerproces al in 1950 en durft, empirisch-historisch gezien, daarom nog slechts spreken van geschiedenis als een proces van voortgang.[12]
In de politieke en maatschappelijke praktijk blijft het vooruitgangsgeloof als inspiratiebron niettemin onverminderd doorwerken als expressie van het grondmotief van de moderniteit: het streven naar technisch-wetenschappelijke beheersingsmacht en naar de emancipatie van de mens, zoals gepositiveerd in het concept van universeel geldende mensenrechten. Maar dat gebeurt dan niet langer doelbewust als historische zinduiding.
3. Cyclische progressie als alternatief
3.1 Verwerking geloofskritiek
Ondanks al die kritiek op dat moderne vooruitgangsgeloof sinds de Eerste Wereldoorlog blijf ik dat geloof niettemin onderschrijven als inspiratiebron, maar wel in een meer bescheiden zin, dus met minder pretenties dan oorspronkelijk gekoesterd, met andere woorden niet wetmatig en lineair verlopend, en zonder utopische verwachtingen daarover, maar wel in zekere mate vertrouwend op geschiedenis als leerproces. We interpreteren dat geschiedverloop daarom als een proces van cyclische progressie. Het is een progressie in ontwikkelingsmogelijkheden, die zich spiraalsgewijze voltrekt via cycli van op- en neergang, opbouw en afbraak, met als achtergrond de eerder gereleveerde negatieve dialectiek van het vooruitgangsstreven.[13] Hiermee integreer ik in dat vooruitgangsgeloof ten dele ook het cyclische tijdverloop, dus de premoderne kringloopgedachte.
Op langere termijn gezien manifesteert progressie zich in het geschiedverloop van de moderniteit in een accumulatie van historische energie dankzij een snel groeiend wetenschappelijk-technologisch machtspotentieel; en in het voetspoor hiervan ook in een hoger niveau van collectief bewustzijn (in onze tijd versterkt door de digitale revolutie). Het vooruitgangsgeloof, opgevat als cyclische progressie, is derhalve het resultaat van een reflectie op de uitgebreide kritiek die op de oorspronkelijke interpretatie ervan is uitgeoefend, en op het daaropvolgende teloorgaan van dat geloof als ultieme zingeving.
Als cyclische progressie ontpopt het vooruitgangsgeloof zich als tweepolig van aard: enerzijds realistisch getoonzet zonder een vooropgezet einddoel, met een open oog voor tijdelijke regressies, mislukkingen en tragische complicaties, en met telkens nieuwe problemen en uitdagingen; maar anderzijds met een zekere idealistische strekking, geïnspireerd als het is door het historisch getoetste geloof in de permanente verbeterbaarheid van de ontwikkelingsmogelijkheden van de mens als spits van de evolutie, die ik opvat als een opstijging van lagere naar hogere, meer complexe en daardoor meer bewuste en vitale levensvormen. Evolutie, aanvankelijk geheel gedetermineerd, krijgt met de menswording van het universum het karakter van een zekere groei naar en van handelingsvrijheid en zodoende een morele dimensie. Zij wordt een bewuste evolutie. In de hiërarchische opbouw van het leven staat de mens als meest complexe soort aan de top van de evolutie, met de unieke missie de zin en betekenis van de menswording van de evolutie operationeel te maken door een cyclisch verlopende progressie van de ontwikkelingsmogelijkheden van de mens.
Terwijl zingeving in het positivistische denken van wetenschappers, ook van historici, niet langer serieus genomen wordt – historici zijn in feite tevreden met een ‘nonsense view of history’ en de behoefte aan zingeving zelfs als een nutteloze zelfkwelling wordt afgedaan, klinkt in het geciteerde boek De geschiedenis van de vooruitgang van de historicus Bregman een heel ander geluid. We hebben ons materieel gebrek ingeruild voor een gebrek aan zingeving, zo betoogt hij. Onze moderne wereld worstelt met een zingevingsprobleem van kolossale proporties. Onze rijkdom schreeuwt om zingeving. Dat probleem moet opgelost worden door een hernieuwd vooruitgangsgeloof als bron van zingeving. Maar hoe dat nieuwe geloof eruit moet zien, en hoe te voorkomen dat het opnieuw op hol slaat, dat blijft in dit boek een open vraag. Na al die juist gereleveerde geloofskritiek valt een herstel van een geloofwaardige bron van zingeving van het vooruitgangsgeloof niet meer te verwachten.
3.2 Politieke vertaling
In de strijd ter realisering van die gans nieuwe en betere wereld krijgt het vooruitgangsgeloof ook een specifieke politieke vertaling in het begrip progressiviteit. Dat wordt in die strijd de antipode van het conservatisme dat op de grens van de achttiende en negentiende eeuw in zwang raakt als kritische reactie tegen de progressieve ideeën en kwalijke praktijken van de Franse revolutie.[14] Het dient tevens ter rechtvaardiging van bepaalde politieke machtsaanspraken. Linkse politieke stromingen plegen die in het ideologische tijdperk (1789-1989) namelijk te ontlenen aan hun voorhoederol in de strijd voor een nieuwe en betere wereld. Met het einde van de Koude Oorlog als het internationale hoogte – en eindpunt van de ideologische strijd over de grondslagen van de moderniteit eindigt ook dat tijdperk, althans in de westerse wereld. Linkse stromingen verliezen dan ook hun exclusieve voorhoederol en derhalve hun aan die rol ontleende, maar niet langer houdbare, exclusief geachte progressieve pretenties in de politieke machtsstrijd, al blijven zij die pretenties wel koesteren.[15]
Sinds de 19e eeuw hebben Europese mogendheden hun voorhoederol in dat proces van vooruitgang eveneens gebruikt ter rechtvaardiging van hun politieke machtaanspraken, zoals belichaamd in hun koloniale machtspositie in de wereld. Karl Marx had daar als revolutionair socialistisch denker geen probleem mee, een noodzakelijke etappe als hij daarin zag in de overgang van de oorspronkelijk feodale machtsverhoudingen in de gekoloniseerde gebieden naar het hogere kapitalistische ontwikkelingsstadium van de koloniale periode dat in zijn ogen tenslotte zou uitmonden in de socialistische heilstaat.
Als gevolg van het dekolonisatieproces, dat zich na de Tweede wereldoorlog ondanks veel gewelddadig verzet van koloniale mogendheden met succes doorzet met de emancipatie van de gekleurde volken als nieuwe streefrichting van de moderniteit, slaat die aanvankelijk gepretendeerde voorhoederol echter om in zijn tegendeel. Kolonialisme geldt sindsdien als kwalijke vrucht van rassendiscriminatie. Het VN- verdrag tot uitbanning van alle uitingen van rassendiscriminatie (1966) is daarvan de belangrijkste juridische vrucht. En racisme geldt sindsdien in de publieke moraal van het westers-liberale project als nieuwe politieke doodzonde, die als morele munitie gretig ingezet wordt bij de bestrijding van allerlei vormen van discriminatie, voor zover die daarmee in verband te brengen vallen, en soms ook los daarvan.[16] De angst voor racist uitgemaakt te worden, is een voedingsbodem geworden voor een politieke strijdwijze die van populistische zijde gehekeld wordt als doorgeschoten politieke correctheid.[17]
4. Maakbaarheidsgeloof als nieuwe ideologische expressie
4.1 Maakbare samenleving: verzorgingsstaat en managerial revolution
Het maakbaarheidsgeloof van de moderniteit is als nadere invulling van het vooruitgangsgeloof in eerste instantie toegepast op de inrichting en ontwikkeling van de samenleving, via de ontwikkeling van de sociale rechts- of verzorgingsstaat en internationale ontwikkelingssamenwerking. Langs die weg zijn de levensvoorwaarden van de mens aanzienlijk verbeterd.
Het idee van een maakbare samenleving heeft tevens gestalte gekregen in de ontwikkeling van de zogenaamde Managerial revolution, zoals die door de econoom John Galbraith en de socioloog Daniel Bell nader uitgewerkt is tot het concept van een nieuwe leidinggevende laag (technostructuur) als prominente exponent van nieuwe economische en maatschappelijke machtsvorming. Die managerial revolution heeft in die geest gestalte gekregen in de grote maatschappelijke organisaties van de moderniteit.
De managementgoeroe Peter Drucker ontwaarde daarin een nieuw keerpunt in de maatschappelijke ontwikkeling. Dankzij die managerial revolution, hand in hand met de ontwikkeling van een daarmee samenhangende nieuwe tak van kennis en kunde als beheersingsinstrument vindt het westers-liberale beschavingstype in het moderne management het instrumentarium voor een rationeel verantwoorde sturing van maatschappelijke en politieke ontwikkelingsprocessen. Dat creëert nieuwe mogelijkheden tot verdere beheersing daarvan, maar ook risico’s en problemen die voedsel geven aan hernieuwde maatschappijkritiek.
Die kritiek spitst zich vooral toe op het steeds verder doorwerkende beheersings- en maakbaarheidsdenken van het Angelsaksische, op winstmaximalisatie en korte termijn gerichte managementmodel en het gemechaniseerde wereldbeeld dat daarachter schuilgaat. Met meetbare (doel)rationaliteit en grote nadruk op ‘planning and control’ en financiën als kompas brengt dat in allerlei organisaties nieuwe vervreemdingseffecten teweeg van een geheel andere aard dan waartegen het marxisme indertijd stelling nam, maar niet minder reëel zoals vervreemding tussen het management aan de top, gespeend als dat vaak is van inhoudelijke affiniteit met het werk van uitvoerende professionals, en die professionals die zich door dat management in hun status, beroepsethos en arbeidsvreugde aangetast voelen.
De ‘mystieke’ aantrekkingskracht die het beroep van manager eind vorige eeuw nog had, lijkt inmiddels verdwenen. Tegenwoordig stuit deze beroepsgroep op serieus te nemen argwaan en zelfs twijfel aan de toegevoegde waarde ervan. Die twijfel uit zich vooral in de maatschappelijke dienstverlening en in het onderwijs en het streven naar beheersing daarvan op basis van louter kwantitatieve data. Die kritische reactie slaat wel door als bijvoorbeeld een publicist en historicus als Geert Mak in dit verband spreekt van een parasitaire managersklasse die jarenlang ongestraft een spoor van onheil door bestuurlijk Nederland trok.[18] De belangstelling voor managementboeken is overigens nog altijd heel groot. Alleen al in Nederland worden er jaarlijks zo’n 1000 van die boeken op de markt gebracht.
Wat managementstijlen betreft, wordt met het oog hierop onderscheid gemaakt tussen de technocratische oriëntatie van het dominerende Angelsaksische en de antropocentrische oriëntatie van het Europese managementconcept en gepleit voor een synthese van beide managementstijlen. In zekere zin zien we al een toenadering tussen beide stijlen in deze zin dat ideeën van het Europese concept verwerkt worden in het Angelsaksische om zodoende bepaalde gebreken daarvan te corrigeren, al gebeurt dat wel zonder enig zicht op de historische achtergrond van die ideeën.[19] Dat geldt ook voor het concept van procesmanagement. Dat past concurrerende managementstijlen afwisselend toe al naar gelang dat het beste uitkomt (management of competing values). De spanning tussen die stijlen wordt zodoende dienstbaar gemaakt aan het beoogde resultaat.[20]
Dat naast cognitieve intelligentie ook behoefte is aan emotionele intelligentie[21], wordt nu veel meer dan voorheen begrepen. Als synthese tussen beide wordt zelfs gepleit voor spirituele intelligentie met integratie van gevoel en verstand en openheid voor vragen van zingeving als hoeksteen.[22]
4.2 Het idee van de maakbare mens[23]
Het accent verschuift tevens naar de ontwikkelingsmogelijkheden en -problemen van de maakbare mens als nieuw speerpunt in het moderniseringsproces.[24] Dat biedt nieuwe perspectieven voor het creëren van meer gelijke levenskansen dankzij de ontwikkeling van nieuwe technologieën als nano-, bio-, info- en cognotechnologieën en daarmee samenhangende vakgebieden.
In dit nieuwe maakbaarheidsperspectief wordt de mens – in het bijzonder zijn lichaam – niet langer ervaren als een fatum, een lot, maar als een factum, een bouwpakket waaraan met nieuwe technologieën als juist genoemd steeds meer gesleuteld kan worden om het functioneren ervan te kunnen optimaliseren. Mensverbetering (human enhancement) heet dat tegenwoordig. De menselijke conditie kan zodoende ingrijpend veranderd en verbeterd worden.
De afgelopen twee eeuwen is daarover al veelvuldig gespeculeerd met verbetering van de menselijke conditie via genetische modificatie als oogmerk. Eugenetica als middel om voortgaande degeneratie van het genenbestand tegen te gaan vond in de vorige eeuw onder wetenschappers en milieuactivisten opvallend veel weerklank.[25] Zelfs aan het geheel nabouwen van de mens, of en het ontwerpen van een hoger ontwikkeld type mens, de zogenaamde Űbermensch van Nietzsche werd gedacht. Volgens de prominente Amerikaanse geneticus en Nobelprijswinnaar Herman Jozef P.H. Muller[26] en de katholieke geoloog en evolutiebioloog Teilhard de Chardin[27] kunnen we in de toekomst waarschijnlijk alle degeneratieverschijnselen opvangen en kunnen we een nieuwe en hogere trap van mens-zijn en bewustzijnsontwikkeling bereiken.
Het meest radicaal en uitdagend wordt dat maakbaarheidsperspectief vertolkt door aanhangers van het transhumanisme. In het voetspoor van Nietzsches Übermensch beschouwen zij mensen als een onvolmaakte tijdelijke levensvorm, die als zodanig overwonnen moet worden en wel door hen van hun biologische beperkingen te bevrijden dankzij de onstuitbaar voortschrijdende ontwikkeling van wetenschap en technologie met als glorieuze uitkomst een nieuwe, transhumane soort met onsterfelijkheid als ultiem perspectief.[28]
Met nieuwe technologieën als juist genoemd – antropotechnologieën, zoals de filosoof Peter Sloterdijk ze noemt – heeft het idee van de maakbare mens een nieuwe impuls gekregen. De beheersing door de mens van zijn eigen evolutie wordt gezien als hoogtepunt van moderne natuurbeheersing. Die nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden gaan wel hand in hand met nieuwe risico’s en dilemma’s en nieuwe vragen van ethische aard, die inzet worden van hernieuwde reflectie.[29] In religieuze kringen reageert men daar nog zeer terughoudend tot ronduit afwijzend op. Maar ook een niet-religieuze verlichtingsfilosoof als Jürgen Habermas[30] vindt genetische interventies moreel alleen aanvaardbaar als zij therapeutisch van aard zijn, dus niet als alleen een verbetering van de menselijke conditie beoogd wordt.
Ook op Europees niveau wordt hierover nagedacht. Om over die complexe problematiek op verantwoorde wijze te kunnen beslissen moeten politici weten wat hierbij betrokken burgers wel of niet willen. Met het oog op de snel voortschrijdende technologie op dit terrein is een drietal beleidsstrategieën ter discussie gesteld:
- De gematigde pro-enhancement-strategie waarbij de bekostiging van onderzoek naar – en ontwikkeling van – verbetertechnologieën centraal staan. De technologieën worden toegestaan als zij binnen bestaande Europese ethische kaders vallen.
- De gematigd restrictieve benadering met als voorbehoud dat het verbeteren van individuen de sociale verbanden en culturele waarden niet mag aantasten. Onderzoek naar en ontwikkeling van verbetertechnologie worden ontmoedigd en het voorzorgsprincipe is daarbij beleidsbepalend.
- Een case-by-case-benadering waarin er per technologie wordt bekeken of de ontwikkeling en het gebruik ervan gestimuleerd moeten worden of niet.
Noten
[1] Zie K. Popper, The Open Society and its Enemies, 1945. Idem, The Poverty of Historicism, 1957.
[2] In andere zin zie C.W. Rietdijk, De contrarevolutie tegen de reden, Civis Mundi, mei 1972; idem, De contra-revolutie tegen de rede, 2 dln, 1974-1977.
[3] Zie het interview met hem in Elseviers Magazine, 22 oktober 1977, p. 113
[4] Zie Een stem die telt, p. 22
[5] In 1923 opgericht als onafhankelijk sociaal-wetenschappelijk centrum voor marxistische en neo-marxistische wetenschapsbeoefening.
[6] E. Bernstein, Die Voraussetzungen des Socialismus und die Aufgaben der Socialdemokratie, 1904, p. 169
[7] Zie. J. den Uyl Theorie en beweging, Socialisme en Democratie, februari 1956
[8] Zie J. Gray, False Dawn, The Delusions of Global Capitalism, 1998; idem, Straw Dogs, Thoughts on Humans and Other Animals, 2002; idem, Al Quaeda and What it Means to be Modern, 2003; idem, Heresies against Progress and Other Illusions, 2004; idem, Black mass, Apocalyptic Religion and the Death of Utopia, 2007
[9] Zie o.a. U. Beck, Risikogesellschaft auf den Wege in eine Moderne, 1986; idem, The Reinvention of Politics, 1997; D. Geldof, Niet meer maar beter – over zelfbeperking in de risicomaatschappij, 2e druk, 2002
[10] Zie J. de Mul, De domestificatie van het noodlot, 2000, p. 161 e.v.
[11] Zie J.K. Galbraith, The World Economy since the Wars. A Personal View, 1994. Zie ook B. Bommeljé, De sfinx op de rots, 1987
[12] Zie J. Romein, Gedachten over vooruitgang, Sociologisch jaarboek IV, 1950, pp. 113-127
[13] Dat proces van cyclische progressie wordt ook opgemerkt in de genealogie, zoals die zich in onze tijd ontwikkelt tot een nieuwe geïntegreerde wetenschap van de aarde, The Earth System Science. De aarde wordt daarin opgevat als een coherent geheel. Alle onderdelen hangen daarin samen en werken continu op elkaar in. In een ontwikkelingsgang van miljarden jaren vertoont de aarde eveneens een cyclisch proces. In een spiraalsgewijs verlopend proces van afbraak en opbouw verandert de aarde van gedaante dankzij toenemende differentiatie en complexiteit. Zie nader P. Westbroek, De ontdekking van de aarde: Het grote verhaal van een kleine planeet, 12e druk 2013
[14] Eerder uiteengezet in mijn boek De strijd tussen progressiviteit en conservatisme, 1959
[15] Zie Thierry Baudet en Michel Visser (red.), Conservatieve vooruitgang. De grootste denkers van de 20e eeuw, 2010.
[16] Zo werd de uitspraak van Pim Fortuyn over de islam als achterlijk, d.w.z. als achterlopend religieus-cultureel fenomeen als racistisch aangemerkt, omdat hij daarmee onderscheid zou maken tussen meer en minder ontwikkelde religies. Dat onderscheid wordt door prominente filosofen als Hegel en Berson echter op filosofisch verantwoorde wijze gemaakt. Zie S.W. Couwenberg, Opstand der burgers, Civis Mundi Jaarboek 2004, pp. 80-82.
[17] Zo werd daardoor in een Engels stadje een zedenzaak met etnische achtergrond 16 jaar lang in de doofpot gestopt. Het is nu aangemerkt als het grootste zedenschandaal uit de Britse geschiedenis. Zie: Het misbruik, de stad en de doofpot, de Volkskrant, 28 augustus 2014.
[18] Zie zijn opiniebijdrage in NRC Handelsblad, 1 april 2010.
[19] Zie hiervoor nader J.J. Brouwers en P. Moerman, a.w. (noot 60), pp. 169-199.
[20] Zie R. Quinn, Beyond Rational Management, 1988; en H. de Bruijn, Processen van verandering, 2000.
[21] Zie hiervoor nader L. Abicht, Intelligente emotie, 2001.
[22] Zie voor deze nog moeilijk meetbare vorm van intelligentie M. Rikmenspoel, Spirituele intelligentie, 2005.
[23] Zie Maartje Schermer, Van genezen naar verbeteren? Oratie EUR, 2012; idem,
[24] Civis Mundi steunt dit sinds 2012 met een bijzondere leerstoel Filosofie van de geneeskunde en de maakbaarheid van de mens aan het Erasmus MC, faculteit van de EUR.
[25] Zie J.H.J. van der Pot, Die Bewertung des Technischen Fortschritts, II, 1985, p 623 e.v.
[26] H.J. Muller, Out of the Night. A Biological View on the Future, 1935.
[27] Zie B. Delfgaauw, Pierre Teilhard de Chardin en het evolutievraagstuk, De Nieuwe Stem, 12, 1951.
[28] Zie J. de Mul, Cyberspace Odyssey, 2002, p. 276 e.v.; en K. Kurzweil, The Singularity, 2005
[29] Zie J.H.J. van der Pot a.w. (noot 124), p 629 e.v.; en M. Huijer en M. Smits (red.), Moralicide. Nieuwe morele vocabulaires voor technologie, Civis Mundi Jaarboek 2010.
[30] Geciteerd bij P.P. Verbeek, in De Grens van de Mens, in M. Huijer en M. Smits (red.) a.w. (noot 128), p 123/133.
[31] Bron: Eleanor_Roosevelt met de UVRM.
[32] Bron: Adorno & Horkheimer