Ton Lathouwers
Teisho in de Slangenburg 1 en 2, 19 juli 2001[0]
Een feest uit de christelijke traditie
Vandaag wil ik iets proberen te vertellen over een feest uit de christelijke traditie. Dat is: gedaanteverandering. Gedaanteverandering des Heren.
Ik denk niet dat dat in de westerse kerk zo’n groot feest is, maar in Rusland ― in de orthodoxie ― is het één van de belangrijkste feesten, met grote vesperdiensten en heel veel iconen erover. We kunnen er niet omheen, om daar een keer bij stil te staan, wat dat is.
De transfiguratie
De transfiguratie is bij de Russen zo’n groot feest, dat het vaak is uitgebeeld en bezongen. Het beeld duikt op in de Russische literatuur tot in de atheïstische literatuur. Het merkwaardige is, dat je door dat beeld de werkelijkheid ineens met andere ogen kunt zien. Plotseling, onverwachts, ineens.
Fortmann pleitte voor de dialoog
Er is een Sovjetschrijver, een atheïst, waar ik nog een tijd mee gecorrespondeerd heb, die ook spreekt over transfiguratie. Dat je soms in begenadigde momenten de werkelijkheid op een heel andere manier, bevrijd, verlost en als mysterie kunt ervaren.
Ik sprak al eerder over Fortmann, die zoveel gedaan heeft om het boeddhisme en het hindoeïsme uit het Oosten bekend te maken in het Westen, als katholiek priester. Hij pleitte voor de dialoog, voor het luisteren, en voor het ontdekken van onze eigen blinde vlekken en voor wat misschien ergens anders nog leeft.
Oosterse renaissance
Juist Fortmann ― u moet het maar eens nalezen in zijn schitterende boekje ‘Oosterse renaissance’, dat spreekt over dat andere waarnemen ― zag in dat de werkelijkheid zich ineens aan je kan openbaren, op een totaal nieuwe manier.
Hij verwijst daarbij naar William Blake: als de deuren der waarneming opengaan ― wat dat ook zijn: onze nieuwe zintuigen, ons hart ― dan verschijnen alle dingen zoals zij zijn, plotseling, als eeuwig en mysterie.
Het paradijs in een heel ver verleden
Fortmann geeft daar voorbeelden van uit het Westen en uit het Oosten. Hij zegt daar ook bij, dat het misschien toch vooral het Oosten is dat dat meer benadrukt, meer dan het Westen. Dat in de westerse religieuze traditie vooral gewezen wordt naar een ontzettend ver verleden, het Paradijs, wat dat ook moge zijn ― een soort diepe oer-intuïtie, een oer-weten, dat het ooit volmaakt was ― en een perspectief oneindig ver in de toekomst, een eschatologie.
De Apocalyps als een nieuwe manier van ervaren
Dat is … de Apocalyps, de openbaring van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en: Zie, ik maak alles nieuw. Zie, ik maak alles nieuw. Waarbij we niet onmiddellijk moeten denken dat in één keer ineens alles nieuw is, maar dat onze zintuigen nog oud zijn. Want al is het nog zo nieuw, als we er een dag naar kijken, dan vervelen we ons en is het weer oud.
Zie, ik maak alles nieuw, is allereerst, dat ons hart en onze zintuigen veranderen en dat wij de werkelijkheid op een totaal nieuwe manier ervaren kunnen.
Het anders ervaren van de werkelijkheid, de transfiguratie
Fortmann wijst erop dat in de westerse traditie daar altijd een grote voorzichtigheid geweest is, en terecht. Het centraal stellen van bijzondere ervaringen, zoals in heel veel mysteriegodsdiensten vroeger gebeurde en in de New Age beweging nu, kan een risico zijn, omdat je een ander perspectief uit het oog verliest.
Iets wat groter is en dieper, en waar ik maar met heel veel aarzeling en met zoeken en tasten probeer een beetje dichterbij te komen, als ik hier wil praten over transfiguratie. Feit is dat elke religie er weet van heeft: dat de werkelijkheid zich anders kan openbaren.
Het feest van de transfiguratie en de gebeurtenis tweeduizend jaar geleden, waarbij ineens iets gezien wordt met nieuwe ogen: een gestalte, een gedaante. Zij zien de verheerlijkte Christus, zij zien Mozes, ze zien Perias en ze zien allereerst altijd iets anders.
Mystieke ervaringen zijn uniek en niet te vergelijken
Elke mystieke ervaring is zo uniek dat je het nooit kunt vergelijken, al hebben wij de neiging dat te doen. Is er een rode draad in al die mystieke ervaringen, zien al die mystici hetzelfde, als zij spreken over transfiguratie, als Blake erover praat, als Pascal erover praat? Misschien weet u, dat Pascal, een wiskundige en een filosoof, ooit een heel diepe ervaring gehad heeft, zoiets als transfiguratie, en dat hij er nooit over sprak, en misschien is dat goed. Je kunt er niet voorzichtig genoeg mee zijn om te voorkomen dat het een plaatje wordt en dat je denkt: ah, dat wil ik ook, en zo moet het. Want zo moet het niet.
Pascal: het is vuur, zekerheid, leven
Voor Pascal was het uniek, één keer, in een nacht, in de nacht van Sint Silvester. Om twaalf uur ‘s nachts. Hij schrijft dat ook op: du feu, vuur. En vooral: certitude, zekerheid. En vooral: leven. De levende God, wat God ook is. Leven.
Zoals een zenmeester, als ze hem vragen wat zen is, waarvan wij altijd denken dat het een techniek is, dat hij dat meteen onderuithaalt en zegt:
‘Nee, het is leven. Leven.’
Hij schreeuwt het eruit:
‘leven!’
Pascal schrijft wat hij ervaart in die nacht, waarin hij iets proeft van wat je transfiguratie zou kunnen noemen. Ineens ervaar je de werkelijkheid op een nieuwe manier. Als genade, vuur, felheid, leven, zekerheid. Zekerheid.
Het is een zeer indrukwekkende tekst. Hij schrijft het op en hij naait het in zijn binnenjas. Hij praat er nooit met iemand over. Na zijn dood vinden ze het.
Er is geen gemeenschappelijkheid in mystieke ervaringen
Fortmann noemt een paar van die voorbeelden van Blake en van Dostojevski. Eén keer, één keer laat deze laatste iets zien en dat is al genoeg.
Elke keer en bij iedereen is het anders, totaal anders. We hebben allemaal diep de neiging een soort gemeenschappelijkheid te zoeken, een grootst gemene deler in mystieke ervaringen, juist in diepste ervaringen. Maar juist in het allerdiepste zijn wij zo uniek, zodat je dat nooit kunt vergelijken. Elke ontdekking daarvan is uniek en niet te vergelijken.
Of je nou spreekt over transfiguratie of niet, of je nou zo’n ervaring hebt of niet, want zelfs dat is secundair.
Het is elke keer anders, de ongrond, het ware zijn of God
Er zijn mensen die nooit een mystieke ervaring hebben, en wel een zeer diep geloof hebben, als Dag Hammerskjeld, die alleen praat over geloof.
Wat Rainer Maria Rilke zegt in ‘Nächtlicher Gang’:
‘Nichts ist vergleichbar. Denn was ist nicht ganz
mit sich allein und was je auszusagen;
[wir nennen nichts, wir dürfen nur ertragen
und uns verständigen, dass da ein Glanz
und dort ein Blick vielleicht uns so gestreift
als wäre grade das darin gelebt
was unser Leben ist. Wer widerstrebt
dem wird nicht Welt. Und wer zu viel begreift
dem geht das Ewige vorbei. Zuweilen
in solchen großen Nächten sind wir wie
außer Gefahr, in gleichen leichten Teilen
den Sternen ausgeteilt. Wie drängen sie[3].]
Als we ergens alleen zijn, totaal alleen, dan is het tegenover dat onnoembare, waar wij geen naam voor hebben en wat de westerse traditie God noemt en de Oosterse traditie: oorspronkelijk gelaat. Of het ware zijn of de ongrond, zoals Eckhardt in de Middeleeuwen het benoemt.
En zelfs voor één persoon is het, als je het ervaart, als je geraakt bent: elke keer anders. ‘Nichts ist vergleichbar’.
In de westerse traditie zijn er weinig beschrijvingen
Terug naar dat raadselachtige feest dat in Rusland zo gevierd wordt en terug naar het feit, op de Tabor ― de Berg van de Transfiguratie ― dat dat eigenlijk het enige voorval is in het Evangelie[5] .
En misschien in het Oude Testament ook het brandende braambos[6] . Mozes op de berg Sinaï, die een ervaring heeft die onbeschrijfelijk is, waarvan hij ook zegt dat hij zijn gelaat af moet wenden en dat je het niet kunt verwoorden.
Maar het zijn slechts spaarzame getuigenissen in de westerse traditie.
Duistere majesteit ― Het niet weten
Eén van de boeken die mij ooit zeer geraakt hebben, is een boek van een Nederlandse theologe. Ik vind dit het meest indrukwekkende boek dat ik eigenlijk ken, omdat het uit het hart geschreven is, uit haar wanhoop, uit haar vertwijfeling. Dat voel je op elke pagina. Er is daar bij haar iets nieuws uit voortgekomen. Het boek ‘Donkere Majesteit’ is van de theologe Hilde Burger. Niet donker in de zin van duister en bedreigend, maar: het niet weten.
Het niet weten. Donkere Majesteit, de Bijbel tegendraads gelezen. Het meest indrukwekkende daarvan vind ik, dat het laat zien dat de traditie van de Bijbel, zeg maar van de westerse religiositeit, er een is van heel grote schroom en voorzichtigheid met bijzondere ervaringen.
Ze zijn er af en toe, terwijl ze in de religies daaromheen in het Midden-Oosten er volop waren. Met alle gevaren. Want jij ervaart iets wat ik niet ervaar. Dus jij bent meer.
Hilde Burger stelt het opstaan voor de vertrapten voorop
Dat wordt doorbroken, dat is niet meer. Het is met niets te vergelijken. Soms gebeurt het, maar het is niet belangrijk. De diepste kern is niet de bijzondere ervaring ― hoe diep die ook is ― ook de transfiguratie niet, ook Tabor niet, niets.
Het diepste is, en dat vind ik zo indrukwekkend dat Hilde Burger dat stelt, dat is een oproep tot absolute vrijheid, en vooral, oog in oog met: gij zult opstaan voor de vertrapten.
Gij zult opstaan voor de vertrapten ― is dat de kern van het religieuze?
Ik zal dadelijk proberen iets te zeggen over wat mij raakte in de boeddhistische traditie, want ook daar heb je verschillende richtingen. Ook daar is één richting die heel nadrukkelijk dit opstaan voor de verlorenen, voor de vertrapten, voor de mislukten, vooropstelt.
En dat heeft mij in dat boek van Hilde Burger geraakt. De overtuigingskracht waarmee zij laat zien dat daarmee iets doorbroken werd, wat toen tweeduizend vijfhonderd jaar geleden als religie gold.
Bij de Profeten vind je weinig bijzondere ervaringen
Bijzondere ervaringen, verschijningen, en al die toestanden en ineens is daar eerder het perspectief van: wat moet ik ermee, oog in oog met wat het leven soms laat zien. En een zeer aangrijpend voorbeeld daarvan, een schokkend voorbeeld, voor mij is dat zo’n diep voorbeeld. Ook bij de Profeten, bijvoorbeeld Jeremias.
Bij de Profeten kom je nauwelijks bijzondere ervaringen tegen. Dat is geloof, waar menselijkerwijs niks meer zichtbaar is, daar wordt iets overeind gehouden.
… maar wel een grenzeloos geloof
Grenzeloos geloof, zekerheid dat het anders zal worden, hoe, wij weten het niet Wanneer? Wij weten het niet. Waardoor? Wij weten het niet. Ja, door ‘God’. Dat het onmogelijke mogelijk is. De manier waarop het bij de Profeten verwoord wordt, en waarop bijvoorbeeld het boek van Burger erover praat, dat corrigeert het beeld dat het zo makkelijk is: dat je bij wijze van spreken met een methode ― met zitten in meditatie of boekjes lezen over het Oosten ― bijzondere ervaringen kunt nastreven.
Dat kan. Die bijzondere ervaringen kunnen gebeuren. Er zijn mensen die er een plaatje van maken en die zich te pletter werken om dat een keer te ervaren.
Ook na een bijzondere ervaring kom je terug in de gewone werkelijkheid
Ook al ervaar je het, met een kracht van twintig op de schaal van Richter, je wordt weer wakker en je bent weer in de gewone werkelijkheid met om je heen dezelfde dingen die de Profeten zagen.
Zoals Jeremias in de tijd van de Makkabeeën. Waarbij Jeremias zijn geloof overeind houdt, terwijl hij zegt:
‘Ik vervloek de dag dat ik geboren ben, maar ik blijf geloven. Het zal anders worden.’
Dat is moedig, hè, dat je dat zeggen kunt.
Tegen alles in.
Ik vind dat zeer indrukwekkend en voor mij ligt dat heel dicht bij wat mij ooit trof bij Luther, als hij schrijft dat de verschrikkelijkste vervloekingen en de opstandigheid tegen de hemel misschien wel eens veel bevalliger zijn dan de mooiste Halleluja’s, omdat ze uit het hart komen.
Twee perspectieven
Zo ziet u dus eigenlijk twee perspectieven. De ene is dat je hier in dit aardse bestaan zo diep geraakt kunt zijn, dat je daar zekerheid uit put. Zoals Pascal en zoals de Apostelen misschien met de transfiguratie ineens de werkelijkheid met andere ogen zagen:
‘verheerlijkt, lichtvol, bevrijd. Mysterie.
En het andere perspectief… is het terugkomen in de gewone werkelijkheid.
‘Het gezicht van Peñafiel’
Kan dat niet een beetje dichterbij? Zijn er geen voorbeelden die het wat dichterbij brengen, want de Apostelen leefden tweeduizend jaar geleden. En zelfs Pascal is driehonderd jaar geleden.
Ja. Er is een Nederlands auteur die mij heel erg raakt en die ik u kan aanraden. Het is een lang verhaal, ik denk vijftig pagina’s. Dat is Terborgh, het is een pseudoniem, genoemd naar een stadje hier in de buurt, waar mensen vandaan komen die ik ken.
Terborgh beschrijft zeer indrukwekkend in één van zijn verhalen zo’n gebeuren. Het is met hem gebeurd, met een nuchtere Nederlander van onze generatie, dat wil zeggen, hij is in 1974 gestorven. Dat boek van hem heet: ‘Het gezicht van Peñafiel’.
Peñafiel is een stadje, een ruïne in Spanje, waar hij ooit was en waar hij op de ambassade werkte, toen ineens voor hem, plotseling, de wereld open ging.
‘Nacht in de middag’,
beschrijft hij.
‘Daar stond ik, verscheurd, ontredderd en verbijsterd.’
Was dat de diepste werkelijkheid? Was dit waar de mystiek over praat? Was dit de gebeurtenis en het inzicht dat een leven totaal veranderd? Zozeer, dat je niet meer verder kunt op de oude manier. Dat er een breekpunt is, dat er iets nieuws begint, dat je op weg gaat. Op weg gaat om dit te herhalen, om het opnieuw te beleven, wat niet kan, wat nooit kan. Ook bij Terborgh niet.
Maar de manier waarop hij het beschrijft is zo eigentijds dat ik u zou zeggen: lees het. Het is diepreligieus, het is echt. Toch is het niet de uiteindelijke bevrijding in het verhaal en dat is het belangrijkste. Hoe diep die gebeurtenis ook is, hoe schokkend, hoe verbijsterend. Hij zegt:
‘Het is zo verbijsterend, bijna beangstigend.’
Tegelijk en dat is het wonderlijke, is het zo vertrouwd, zo bekend tot hartbrekends toe. Ineens ziet hij alles met andere ogen: het kasteel, de gezichten van de mensen om hem heen, alles. Maar het is voorbij, het gaat altijd voorbij.
De tip van Teilhard de Chardin
De berg Tabor gaat ook voorbij. Terborgh weet er geen raad mee.
Later komt hij in Peking op de ambassade, beschrijft hij in zijn dagboek, en wie ontmoet hij daar? Teilhard de Chardin. Hij zegt:
‘Ik heb een mystieke ervaring gehad.’
‘Zo’,
‘zegt Teilhard,
‘Proficiat. En nou?’
‘Ja’,
zegt hij,
‘dat weet ik ook niet. Ik weet niet eens hoe ik mijn verhaal af moet schrijven.’
‘Oh’,
zegt Teilhard,
‘ik zal je een tip geven. Waar wil je het laten spelen? In het Oosten of in het Westen? Als je het in het Oosten laat spelen, laat hem een soort boeddha worden. Dat is ook belangrijk. Laat hem daarover praten. Laat de mensen leren mediteren enzovoorts. Dat is heel mooi, dat is heel diep. Dat zijn wij vergeten.’
‘Laat je het in het Westen spelen, dan laat je hem zo op zijn drieëndertigste jaar als Christus omkomen in een onmogelijke situatie. Gewelddadig. Hij geeft zijn leven. Waarvoor? Voor alles, voor iedereen. Hij ziet het niet, het is doodsangst, het is Gethsemane. Dat is een heel ander einde. Zoek het maar uit.’
Terborgh maakt het einde zoals dat laatste. De hoofdfiguur, Ferrer in Spanje, raakt in de Burgeroorlog verzeild in een zinloos gevecht. Hij komt om en op de rand van leven en dood raakt hij aan datgene, waar hij eerder even aan mocht proeven. Dan voel je pas dat dat gebeurt, maar dan volledig.
Terborgh: het gaat niet om die ene ervaring
Alles in de verhalen van Terborgh suggereren: haal een geïsoleerde ervaring niet naar voren en doe niet of het alles is. Het is mooi meegenomen, het is prachtig, het is belangrijk. Het is indrukwekkend wat wij het boeddhisme ontmoeten, waarin deze ervaring centraal staat, waarin dit heel belangrijk is.
Boeddha’s verlichting is een belangrijk gebeuren, daarover dadelijk.
Je hebt het gezien, praat er niet over
Maar eerst even terug naar onze traditie, naar de transfiguratie, waar prachtige diensten over zijn in Rusland. Wat gebeurt er in het verhaal?
Petrus, geloof ik, die helemaal hoteldebotel is van dat inzicht, zegt:
‘Oké, wij blijven hier en wij bouwen drie tenten.’
Niks daarvan, krijgt hij te horen. Forget it. En ze krijgen zelfs nog een opdracht: hou je mond, zwijg erover. Hang het niet aan de grote klok. Je hebt het gezien, praat er niet over. Er staat letterlijk bij: eerst moet dat andere voltrokken worden: dood en verrijzenis.
Lijden, dood en verrijzenis. Getshemane. Ineens komt dat wonderlijke gebeuren in een oneindig groot en dieper perspectief. Het houdt zijn plaats, het is belangrijk, maar het is niet het allerbelangrijkste.
Op zoek naar de kern: doorgaan met jouw leven, ook na zo’n ervaring
Eigenlijk wordt daar gezegd wat de Profeten elke keer zeggen en wat het boek van Hilde Burger probeert duidelijk te maken aan de hand van de Profeten: waar ligt de kern?
Eerder in het offer, en het voortgaan in het leven waar jij geplaatst bent, op jouw manier, wat het ook brengt, zoals die Ferrer in Spanje. En inderdaad met een ervaring waar je je handen voor kunt vouwen en die je tegelijk stimuleert om verder te gaan. Verder, zonder dat je weet waarheen. Zonder dat je weet waar het uitkomt. Tot de dood en de verrijzenis, wat dat ook is, ook bij boeddhisten.
Boeddha’s leven ging ook gewoon door na zijn verlichting
Nu even terug naar die andere traditie. In het boeddhisme is verlichting ― een gevaarlijk woord, waar iedereen zijn nek over breekt ― zeer belangrijk. De Boeddha heeft jaren getobd en getwijfeld tot daar ineens op een nacht plotseling gebeurt, wat men zijn ontwaken noemt, zijn verlichting. Waarbij hij zegt:
‘Nu is met mij heel de werkelijkheid verlost, verlicht en ontwaakt.’
Wat dat ook is, want ook voor de Boeddha ging het gewoon door. Doodgewoon.
Maar die ervaring staat centraal en naar die ervaring kijken mensen vaak uit. Het leven wordt bepaald door die ervaring. Zo gaat dat eenmaal, je pakt er iets uit.
Het oorspronkelijke boeddhisme stolde in een richting waarbij het uiteindelijk ging om daar, om het ‘nirvana’, en niet om hier.
Het gevaar van religie
Misschien kleeft aan elke religie dat gevaar. Dat wij dat meest wezenlijke buiten ons plaatsen, boven ons en verder. Zoals wij in de catechismus vroeger leerden: waartoe ben ik op aarde? Om God te dienen en in de hemel te komen. En nu is het dan: een hemel ook hier op aarde. Dat is misschien een gevaar van elke religie: er gebeurt iets en je wilt alleen nog dat. Bij boeddhisten was dat nirvana.
Het Mahayana boeddhisme
Er kwam een kentering met het Mahayana boeddhisme, met de omgekeerde weg. Dat ligt eigenlijk zeer dicht bij wat de Profeten schrijven, en wat in de joods-christelijke traditie ontlediging is, menswording.
Blijf op de plek waar het leven jou heeft neergezet. Hier gebeurt het. Zoals een tekst schrijft: de verlossing van alles. Niet alleen ik zelf.
Het mededogen staat centraal
Een gevaar van religie is: als ik maar verlicht word. Dan kijk ik nog wel of ik iets voor een ander kan doen.
Nee. Al aan het begin staat in het Mahayana boeddhisme het mededogen en het luisteren naar de noodkreten centraal.
Eén van de belangrijkste figuren in deze traditie zegt: hoe kan ik ooit streven naar verlichting, als ik zie dat er zo ontzettend veel mensen lijden?
Dat laatste telt het zwaarste en daarom wordt er ― en ik kan dat niet genoeg benadrukken ― in de sutra’s van het Mahayana gezegd: zelfs de boeddha’s, de verlichten, kunnen dat nog diepere mysterie niet peilen: het afdalen.
Waarom daalt men af?
Christus in de westerse traditie, de bodhisattva in de oosterse traditie dalen af om hier te blijven, om hier te werken, in de tijd. Met alles erbij, met de vragen, met de twijfel, met het zoeken. Dan ineens de bijzondere ervaring als achtergrond, de verlichting van de Boeddha. Vooropgesteld: ooit zal dat het deel moeten zijn van alles en iedereen zonder uitzondering.
Niemand valt erbuiten
Ik heb u vaak verteld wat mij zo raakt in die traditie. Dat er altijd benadrukt wordt: zonder uitzondering. Niemand valt daarbuiten, niemand gaat verloren.
Daarvoor staat garant dat zij of hij die luistert naar de noodkreten, nooit iemand in de steek laat, hoe diep die ook gevallen is. Zolang er geleden wordt, kun je nooit zeggen: blijf stilstaan, mijn wereld is volmaakt.
De paradox
Dat zijn twee perspectieven. Je kunt de ervaring hebben, zoals Terborgh ― zo verscheurend en verbijsterend tot hartbrekends toe ― dat je denkt dat alles gered is, en het is waar. Het is nog waar ook.
Het blijft echter een paradox dat wij tegelijkertijd menen ― ondanks en met die zekerheid middenin het leven staand ― dat het hier moet gebeuren.
Soms, in deze boeddhistische traditie, wordt er gezegd: op de plek waar jij zit, in meditatie, als jij niks meer anders kunt, als je voor een muur zit, gebeurt het …
De gelofte van bodhisattva
Dan gebeurt het, zoals wij dat citeren in de gelofte van de bodhisattva: ontelbaar zijn de poortloze poorten, ik moet erdoor en ik kan er niet door, en ik weet niet hoe ik erdoor moet, maar ik moet door die muur heen.
Wat trouwens ook in een psalm staat: met de hulp van de Allerhoogste kom ik over de muur heen.
Een torretje op de bodem van een glazen kom
Ik kan daar een prachtige illustratie van noemen. Ik heb ooit een examen gedaan bij professor Barendsen, hoogleraar in de filosofie, een Dominicaan.
In een boek van hem met een ex libris stond een glazen kom met een torretje op de bodem, dat er niet uit kon. Want dat torretje klom omhoog en viel terug.
Daar stond die tekst van de Psalm onder:
‘met de hulp van de Allerhoogste kom ik zelfs over alle muren heen.’
Dat is hetzelfde wat in dat zenverhaal staat. Het is indrukwekkend dat, ondanks dat daar dat diepe besef is van: hoe kan dat, dat iedereen gered wordt? En dat het hier gebeurt.
Geloof is als eerste nodig
Misschien kan ik niks anders in mijn leven dan een verhaaltje vertellen en wat zitten en een beetje schrijven. Ieder volgt haar of zijn roeping in het leven, zoals Hisamatsu dat schrijft. Daar is een groot geloof voor nodig.
Dat is het indrukwekkende, ook in deze traditie, dat uiteindelijk niet de bijzondere ervaring de sleutel is, maar het geloof. Ook bij de Boeddha. Want als ze aan de Boeddha vragen:
‘Wat is nodig voor de meditatie?’
Dan denken we dat we de bekende punten horen en die noemt hij ook: recht zitten, aandacht, inzet, inspanning, mindfullness, concentratie.
Maar punt één is iets anders: geloof. En dat vergeten we. Geloof. Geloof waarin? Dat kan hij niet zeggen. Grenzeloos, bodemloos geloof. Ja, hij zegt het één keer, dat het onbereikbare bereikbaar is. Dat het onmogelijke mogelijk is.
Dat de diepste schreeuw van ons hart ― van Jeremias, van Job, van alle religies, van alle tijden ― gehoord wordt, vervuld wordt, grenzeloos, meer dan wij kunnen vermoeden.
Linji: verlichting is een begrip om ezels aan vast te binden
Alleen in dat perspectief is verlichting, verlossing belangrijk. Wordt het eruit gelicht als iets aparts, dat ik ga nastreven ― als zitten in een soort reageerbuis, ik zit maar tot ik los van alle anderen verlichting bereik ― dan slaat het nergens op.
Vandaar dat de bekendste Chanmeester uit de Chinese traditie, de grondlegger van de richting waarin ik zelf zit, uit de 8e eeuw, Linji ― Rinzai in het Japans ― zegt:
‘Verlichting dat is een begrip om ezels aan vast te binden.’
Dat is nogal wat. Dat is goed om te onthouden, want er zijn heel veel mensen, die antwoorden op de vraag: waarom doe jij zen? Om verlicht te worden.
Vervolgens komt er iemand, die weet waar hij over praat, die zegt,
‘Verlichting dat is een paal om ezels aan vast te binden.’
Tegelijkertijd is dat iemand die stimuleert om te zitten en die de waarde en het belang laat zien van diepe ervaringen. Maar hij zegt ook dat het niet het diepste is.
Het diepste, dat is de eerste gelofte: hoe talloos de levende wezens ook zijn, ik beloof ze alle te bevrijden, alle zonder uitzondering. Grenzeloos.
Dat is wat Hisamatsu, wiens gelofte wij lezen, ergens schrijft.
Primair telt het geloof, daarna de verlichting
Hij vindt het zo pijnlijk dat in alle discussies met mensen die zen beoefenen bijna nooit die eerste gelofte een rol speelt. Steeds maar weer de eigen praktijk en de verlichting.
Hij zegt:
‘En toch is dat secundair.’
Het eerste is dat menselijkerwijs onmogelijke perspectief. Dat is de schreeuw van ons hart. Als we eerlijk zijn, willen we dat allemaal. Dat het allemaal voor alles en iedereen goed komt, totaal, grenzeloos, onvoorstelbaar; terwijl we niet eens weten wat dat is. Dat is wat we in ons hart willen. En we weten niet eens wat dat is, geluk, of liefde, of licht.
Dat zijn maar woorden. Dat zijn, zoals zen zegt, niet meer dan vingers, die wijzen naar de maan. Zo gaan we dan maar op weg en luisteren wat gezegd wordt over transfiguratie, over gedaanteverandering. Over dat wij, plotseling, met nieuwe ogen zien, want dat is het.
Het diepste wonder verandert onze zintuigen
Nogmaals: het is niet dat je iets nieuws ziet met je oude ogen. Dat is hooguit spectaculair en een mirakel. Maar het diepste wonder is dat ons hart verandert en onze zintuigen veranderen.
Zoals een componist Cage dat altijd met nieuwjaar schreef aan zijn vrienden:
‘happy new ear. Ik wens u niet happy new Year, maar happy new ear.’
Een nieuw hart en nieuwe ogen, zoals de Psalmen zeggen, waardoor wij de werkelijkheid zien. Een glimp kunnen ervaren en verder kunnen. Als het gebeurt is dat een wonder, maar wij kunnen het niet afdwingen, met niets. Daarom zou ik willen eindigen met een verhaal wat hier niets mee te maken lijkt te hebben, maar wat het toch mooi illustreert.
Een verhaal: Puk en Muk op reis naar China
Een mooi verhaal dat ik las toen ik negen was of tien, Puk en Muk op reis naar China.
Puk en Muk zijn in China. Ze vallen in handen van een zeerover en worden zwaar gestraft. Soms straft het leven ons onterecht, want het leven is, sorry, onrechtvaardig. Er zijn wreedheden die niet goed te praten zijn en het is goed dat er mensen zijn als Job en Jeremias, die dan schreeuwen.
Een houten blok om hun kop
Hoe dan ook, Puk en Muk worden gestraft. Ze krijgen een ongelofelijk houten blok om hun kop en ze kunnen zich niet meer verroeren, ze zitten met een houten kop.
Maar wat gebeurt? Het schip vergaat en iedereen verdrinkt behalve Puk en Muk, want die hebben een plaat voor hun kop. Soms is het je redding, een plaat voor je kop, dan blijf je drijven. Zij blijven drijven. Dat is al één mooi verhaal.
Een rieten mand
Ze worden opgepikt door een lieve Chinees. Ze gaan naar het midden van een eiland. Daar zijn kokosnoten en bananen, maar ze hebben water nodig. En dan zegt die oude Chinees:
‘Hier heb je een rieten mand.’
Die mand is zo lek als een zeef, dat zien ze zo. Het is meer een open gat dan riet.
‘Dan ga je naar de zee, twee kilometer verder en je vult hem met water.’
‘Nou, die man is kierewiet’,
zeggen ze.
‘Hebben jullie vertrouwen in mij?’
‘Ja.’
‘Ik heb jullie gered.’
‘Ja.’
‘Doe wat ik zeg.’
‘Dit is nonsens!’
‘Doe wat ik zeg.’
‘Dat kan niet. Het is nonsens.’
Het is nonsens. Maar ze doen het. Ze vloeken en ze gaan naar het water en ze vullen die mand en ze zijn nog geen meter … en het is er alweer uit. Zij terug naar het water, ze zijn een hele middag bezig, en ze komen uiteindelijk huilend bij die oude man aan. Ze zeggen:
‘Kijk het is niks geworden, dat hadden we je toch kunnen vertellen?’
‘Oh, je vergist je’
zegt hij
‘nu is het doel bereikt. Ik wilde dat die mand schoon zou zijn. Nou is hij schoon. Als ik jullie gezegd had, maak hem schoon, dan hadden jullie even gespoeld, maar nou is hij grondig schoon.’
Een vergelijk met zen en het slijpen van bakstenen
Het is maar een vergelijking, maar net zoiets is er in zen. Waar zijn wij mee bezig, als wij zitten, als wij boekjes lezen, als wij naar de mis gaan? Heeft het zin?
Er was een beroemde zenmeester die zag van een van zijn mensen dat hij altijd zo ijverig zat en dan vroeg hij wel eens:
‘Waarom zit jij?’
‘Ik wil verlicht worden.’
‘Oh, jij wil verlicht worden, Oké.’
Die meester neemt twee bakstenen en die begint zo die bakstenen te slijpen. In het begin kijkt die man een keer en vraagt zich af wat de meester aan het doen is. Eindelijk vraagt hij het aan die meester:
‘Wat bent u toch aan het doen?’
‘Ik maak er een gladde spiegel van’,
‘Ah, maar dat lukt toch nooit?’,
‘Nee, dat lukt ook nooit. Maar zo lukt het jou ook nooit om met jouw zen de verlichting te bereiken.’
Dat is een harde uitspraak. En tegelijk wordt gestimuleerd: ga maar door. Net als met Puk en Muk. Maar er komt iets totaal anders uit dan alles wat wij denken wat het is. Wij kunnen honderden dingen denken: over liefde, over schoonheid, over geluk, over bevrijding, over verlossing, het is het niet.
Het is het niet, maar je moet wel doorgaan, net als Puk en Muk
In het Oosten is het: neti, neti. In de Hartsutra: Mu Mu, dat is het niet. Dat is het niet. Maak maar plaatjes, vingers die wijzen naar de maan. Pfft. Weg. De hele Hartsutra is … pfft allemaal plaatjes. Leest u in het Westen Johannes van het Kruis: idem dito. God is niet dit, niet dit, niet dit.
Intussen verandert er iets. Er gebeurt iets. Wat? Zwijg. Je kunt het niet vangen. Het gebeurt. Zoals de dichter Elliott ergens zegt: door de loutering van de motieven in het diepste van ons smeken. Wij hoeven dat niet te doen. Wij doen maar net als Puk en Muk, desnoods met vloeken en zuchten. Wij gaan maar verder op de manier waarop je er een keer induikt. Voor de één is dat zen, voor de ander is dat de westerse traditie en soms erger je je aan alles, aan de heiligste teksten, maar ga door. Ook als je niet weet waar het goed voor is. Ga door. En het wonder gebeurt.
Het is het antwoord op je gebed, maar niet waar je voor bad
Vergeet dat verhaal van Puk en Muk niet.
Het is, en daar zal ik mee eindigen, wat ik ooit las in een roman van een zwarte schrijfster, die haar hele leven zocht, en voor haar gevoel op allerlei verkeerde manieren. En die haar hele leven verlangde, en voor haar ook op verkeerde manieren. En op het einde gebeurt er iets wat ze niet kan benoemen.
En dan zegt ze:
‘It was the answer on my prayers, but not at all what I prayed for.’
Het is het antwoord op mijn gebed, maar niet waar ik voor bad. Dat geldt ook voor ons zitten en dat geldt voor alles wat wij doen. En het laatste woord is: grenzeloos, grenzeloos vertrouwen. Of met Pascal, en het is een wonder dat dat gebeurt: certitude, zekerheid.
Wij gaan terug de stilte in.
Noten
[0] De van bandopname uitgetypte letterlijke tekst van deze lezing is door WW redacteur Gea Smit geredigeerd en van afbeeldingen voorzien.
[1] Bron: feest-van-de-gedaanteverandering-van-de-heer
[2] Bron: Apocalyps afgebeeld in christelijk-orthodoxe traditionele fresco-scènes in Osogovo-klooster, Republiek Macedonië
[3] www.deutschelyrik.de/naechtlicher-gang.html geraadpleegd op 2021-02-08
[4] Bron: Mount_Tabor
[5] Taborberg: volgens de christelijke traditie beklom Jezus de berg Tabor met zijn discipelen Jacobus, Johannes en Petrus. Hij veranderde vervolgens op de bergtop van gedaante. Hij nam voor hun ogen een lichtstralend lichaam aan en sprak er met Elia en Mozes. Uit een wolk zou een stem met het oog op Jezus gezegd hebben: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem!’ Marcus 9:2-13.
[6] Zie: bijbel/exod/3.html Exodus 3
[7] Bron: Teilhard de Chardin (1955)
[8] Wijsheidsweb: Caroline Young the-myth-of-quan-yin
[9] Bron: Rinzai
[10] Bron: neti-neti