Ton Lathouwers
Voordracht in de Abdij van Averbode rond 1990[1]
Schroom
Als ik eenmaal aan het praten ben, lijkt het misschien dat ik het allemaal goed onder woorden kan brengen, maar ik wil u op de eerste plaats zeggen dat ik dat toch doe met veel schroom. Dat geldt voor veel onderwerpen, maar zeker voor het onderwerp van vandaag, erotiek en seksualiteit.
Han Fortmann: Het beeld van man en vrouw
Op de tweede plaats wil ik verwijzen naar een essay van Han Fortmann, Het beeld van man en vrouw genaamd. Dat was van hem ook een poging om het over erotiek en seksualiteit te hebben. Hij heeft hierover veel gesproken met vooral mensen die nogal wat problemen hadden, en hij heeft er veel over gelezen. Het was toen de tijd van Margaret Mead, waarin een soort doorbraak gaande was wat seks betreft.
Fortmann was geschokt door hoe hiermee werd omgegaan. Men stelde het voor alsof erotiek en seksualiteit geen enkele probleem meer waren. Duizenden jaren was dat allemaal problematisch geweest, maar nu zou dat goddank voorbij zijn, het zou zijn opgelost, seks zou alleen nog maar “heel natuurlijk” zijn.
Fortmann geloofde daar niets van. Hij zag en sprak vooral mensen die er op de een of andere manier toch niet uitkwamen en ermee in de knoei bleven. Hij heeft toen geprobeerd hierover te schrijven, en door op een rijtje te zetten hoe verschillend een man en een vrouw zijn. Dat is hem echter niet in dank afgenomen.
Cultuur of natuur
In de psychologie of de antropologie van die tijd werd gezegd dat als een man en een vrouw verschillend zijn, dat alleen te maken had met cultuur, méér niet. Fortmann kon daarin wel een heel stuk meegaan: de wijze waarop wij dingen ervaren wordt inderdaad heel sterk bepaald door onze opvoeding, door onze cultuur, door wat kinderen meekrijgen over hoe ze moeten zijn als meisje of als jongen; dat vormt ons heel erg.
Fortmann zegt zelfs dat bijna niemand zich bewust is van de enorme druk van de cultuur die ons in een mal perst, óók wat betreft ons man- of vrouw zijn. Zoals ik als man in het leven sta, of als vrouw, is heel erg door onze cultuur bepaald. Hoeveel? Dat weet ik niet, zei Fortmann. Hij zei: als men mij als vergelijkend cultuurpsycholoog, dus als iemand die bekijkt hoe eenzelfde fenomeen in verschillende culturen beleefd wordt, zou vragen wat de menselijke natuur is, zou ik tot de conclusie moeten komen dat die menselijke natuur … er niet is … !
De mens schept zijn eigen cultuur
Je kunt het wel van een hond zeggen, en van een kat en van een paard, dat ze een bepaalde natuur hebben, waarbij de patronen ergens vastliggen, maar het griezelige is dat die bij de mens voor een groot deel niet op zo’n manier vastliggen. De mens schept zijn cultuur.
Fortmann haalt dan ook Gabriel Marcel aan: de mens is zichzelf een vraagstuk. De mens is een en al koan, een vraag, en er is geen pasklaar antwoord. De juiste oplossing is nooit de enige, een uitspraak van Kōbō Abe. Dat is heel cru gezegd en eigenlijk zegt Fortmann ook zoiets.
De mens schept waarde
Elke cultuur, elke tijd zoekt naar een antwoord op vragen die nooit te beantwoorden zijn. Wie ben ik? Wat is de mens? Wat is erotiek? Wat is de verhouding tussen man en vrouw? Wat is seksualiteit? Wat ligt daarbij vast? De mens is het enige wezen dat waarde schépt, en méér dan waarde. Maar dat gaat niet onbeperkt. En op een bepaald moment worden grenzen overschreden en kan een cultuur neurotisch worden. Dan functioneert het niet meer. Maar niemand weet van tevoren waar de grens ligt. Die moet je ontdekken, vanuit de ervaring. Hier eindigt het essay van Fortmann mee.
De ontdekking van het niet weten
Dat geeft weinig houvast. Maar hoe meer je ervaart, hoe meer je ontdekt dat je niet weet wat het is. Dat zal niet alleen de conclusie zijn van mensen die Fortmann lezen … Ik moet dat ook zeggen. Volgend jaar word ik zestig en ik heb heus niet altijd met mijn armen over elkaar gezeten, ook niet op het gebied tussen man en vrouw, maar uit de grond van mijn hart moet ik zeggen dat ik het niet weet …, dat het één groot mysterie is. Dat geeft me ook een ongemakkelijk gevoel als ik hier zit. Maar tegelijk ben ik ervan overtuigd dat het toch al heel veel is als we ontdekken dat we het niet weten …
Ook al vind ik het een onbegrijpelijk mysterie, lichamelijkheid en seksualiteit, dan zou ik hier toch vanuit verschillende schrijvers bij willen stilstaan, in het besef dat het, ook al lijkt het keurig op een rijtje te kunnen, toch altijd nog genuanceerder ligt.
Yasunari Kawabata
Ervaren en begrenzen
Dan wil ik na Fortmann eerst een Japanse schrijver aanhalen, Yasunari Kawabata. Ik ken weinig schrijvers die zo in de ziel of in de huid van een vrouw kunnen kruipen als deze man. Hij is iemand die tegelijk heel erg in erotiek en seksualiteit geleefd heeft, en daarbij ook heel duidelijk aangeeft waar de begrenzingen liggen, ook tussen mannen en vrouwen.
Daarbij beschrijft Kawabata juist ook zo dat niet weten. Hoe meer hij ervaart en hoe meer hij optilt van de sluier, hoe meer hij merkt hoe veel groter en méér gelaagd die sluier wordt. Iets dergelijks wordt trouwens ook wel gezegd door wetenschappers, namelijk dat elke ontdekking in de wetenschap, in élke wetenschap — dat geldt voor de seksuologie en de psychologie evenzeer als voor exacte vakken — altijd nieuwe problemen openbaart, die er eerder niet waren.
De schone slaapsters
Kawabata zegt dat ook, ondanks alles wat hij ervaren, beleefd heeft. Hij schrijft daar ontroerend over. Het boek De schone slaapsters[5] is een fictieve roman, waarin een oude man voorkomt, die impotent is, maar met een grote behoefte aan warmte en tederheid.
Hij doet iets waarover hij zich heel schuldig voelt. Hij gaat naar een huis waar jonge meisjes met slaaptabletten in slaap worden gebracht en daar mag hij, onmachtig als hij is om seks te hebben, heel dicht bij zijn en naar de meisjes kijken. Dat doet hij …, met alle schuld van dien. Hij voelt dat hij een voyeur is, dat het vampirisme is, dat het een vorm van gebruiken is, maar hij kan niet anders. Zonder te willen forceren en volmaakt te willen zijn, aanvaardt hij de eigen onmacht, maar wel met schuld.
Licht en zonde: gelukkige schuld
Als hij daarover praat, in alle tederheid, geeft hij tevens prijs dat hij niet weet wat het is. Kawabata geeft aan hoe duidelijk het schuldbesef is van deze oude man, dat hij er niet van wil weten dat dit niet nodig zou zijn, want dat hij beseft dat hij een ander gebruikt. Maar Kawabata werkt met paradoxen, met onmogelijke situaties, waaraan toch licht kan zijn, en terwijl hij dus aangeeft dat het lelijk is en uitzichtloos, dat het zonde is, wijst hij er dan tegelijk ook op dat het felix culpa is …, ‘gelukkige schuld’.
Ik zal de schrijver zelf aan het woord laten.
“Want voor het eerst in zijn leven vouwt deze oude man, als hij daar zit, bij dat naakte meisje, zijn handen in gebed. Hoe duidelijk zijn schuldbesef ook mag zijn, het leven zelf, de oermelodie van het leven, de betovering van het leven. Nee, het was méér. Het was redding. Levensvernieuwing. Geboorte. Opstanding.
De handen van het meisje in slaap lagen tegen de borst van de oude heer aan, gevouwen handen. Een soort van tedere bidhouding. De oude heer sloot voor het eerst van zijn leven zijn eigen handen in gebedshouding en hij sloot de gevouwen handen van het meisje tussen zijn eigen handen. Hij deed zijn ogen dicht. Hij voelde zijn tranen. Het was of hij in deze houding voor het eerst iets had om voor te bidden. Wat was dit? Hij wist het niet. Hij wist het niet. O ja, hij wist, dit is niets anders dan het trieste van een oude man, die de handen van een slapend jong meisje vasthield.
Maar het was nog méér. Het was oneindig veel meer. Hij kon niet zeggen wat. Er was niets mooiers, besefte hij nu, dan het schuldeloos slapende gezicht van een jonge vrouw. De intimiteit met dat gezicht, met dat lichaam, zou dat de zaligmakende troost van de wereld zijn? Zou dat de eeuwigheid zijn? Zelfs als er geen schoonheid is, heeft een slapend gezicht van een jonge vrouw die je beroert iets wonderlijks, iets bevrijdends. Alleen al door naar het slapende gezicht van het meisje van heel dichtbij te kijken leek het of de dagelijkse moeiten onmerkbaar van zijn leven werden afgenomen.
Dat alleen leek al genoeg voor het geluk van één begenadigde nacht, de enige begenadigde nacht in zijn leven. De diepste nabijheid die hij ooit had gekend met een vrouw. Misschien, dacht hij, is er méér, uit mijn vroegste jeugd en daarvóór, waarnaar ik, dankzij haar en haar aanraking, eindelijk kan terugkeren. Waar naartoe? Wat zou hij ontdekken in zijn jeugd? Wat is erotiek in de jeugd? Wat is lichamelijke intimiteit in de jeugd? Waarom vroeg hij zich dit af? Weet men in de jeugd méér van erotiek, al heeft men niets ervaren? Hij vermoedde het.
Hij vermoedde nog iets. Hij was nu zeventig. Tot hoever was hij in die zeventig jaar eigenlijk in de onmetelijke uitgestrektheid en in de onpeilbare diepte van het seksuele en erotische doorgedrongen? Hij had ontzettend veel vrouwen gekend, vrouwen die zich, zichzelf vergetend, gaven, die gevoelig reageerden op zijn liefkozingen, sommigen die gek werden van vreugde, waarin ze alles vergaten, sommigen die alleen naast hem lagen, ontroerd, sommigen met tranen, sommigen gebroken, sommigen voorgoed gekwetst.
Hoe zou dat bij dit meisje zijn als ze gerijpt zou zijn? Zou zij nu, nu zij zo jong was, in haar jeugd, terwijl ze misschien nooit iets ervaren had, toch veel meer weten van dat onpeilbare mysterie? Hij liet zijn handpalm, strelend, langs haar rug naar beneden glijden, maar daarmee kon hij het niet te weten komen. De vorige keer had hij ook al geprobeerd om na te gaan, voor de zoveelste keer in zijn leven, in hoeverre hij eigenlijk in al die jaren, met al zijn ervaring, was doorgedrongen in de uitgestrektheid en de diepte van de erotiek. Hij vroeg het nu opnieuw. Opnieuw liep het uit op de ellende van zijn eigen ouderdom en zijn totaal niets weten. Maar één ding vermoedde hij. Dat op de bodem van de duisternis van dat diepe niet weten misschien — hij voelde het aan dat meisje — een vreemd licht zou ontstaan …”
De mens is zichzelf een vraagstuk
Kawabata zelf heeft, denk ik, op het gebied van erotiek veel meer meegemaakt dan wij allemaal bij elkaar. Ik vind dat heel ontroerend en ik vind het ook een bevestiging van de woorden van Fortmann: de mens is zichzelf een vraagstuk. Wij weten het niet. Wat is de menselijke natuur? Wat is de natuur van erotiek en seksualiteit? Daar sta je heel alleen in. Voor mijzelf weet ik dat ook. Je probeert te lezen, je probeert ervaringen met anderen te delen. Maar uiteindelijk kun je alleen maar te rade gaan bij iets heel diep in jezelf.
“While she was cooking, I kneeled, put my head between her warm dark legs, up her skirt, kissed and licked and sucked her until she came.”
Ikkyu Sojun[7]
Ooit, een jaar of vierentwintig geleden, op een moment waarop ik heel sterk besefte dat ik precies hiermee geen raad wist met al mijn ervaring, heb ik dat tegen mijn eigen zenmeester gezegd, en zijn antwoord was: wat jij voelt, diep in jezelf, onloochenbaar, onweerstaanbaar, dat is je enige houvast. En dit geldt op alle gebied, op religieus gebied, ook op het gebied van erotiek.
Nogmaals, deze inleiding is vooral bedoeld om duidelijk te maken dat u niet moet verwachten, noch van mij, noch van wie dan ook, dat er antwoorden komen. Ook al kunnen we bepaalde dingen erover zeggen die waar zijn. Zo is het bijvoorbeeld waar dat wij in het Westen met het lichamelijke in de ruimste zin heel lang geen raad wisten, dat wij daar niet uitgekomen zijn en dat waarschijnlijk nu nog niet weten.
Pretseks
Ook al zijn er richtingen die er luchthartig over doen. Zo las ik vorige week in een Nederlands tijdschrift naar aanleiding van een nogal frivole film, een stukje van nota bene een psycholoog die schreef:
“Het wordt eindelijk eens tijd dat jong en oud in Nederland gaat begrijpen dat er gewoon lekkere pretseks is voor iedereen, zonder problemen”.
Dat is waanzin. Dat is ongelooflijk naïef. Daar heb ik me aan geërgerd.
Fortmann kende dus deze tendensen. En hij besefte dat de problemen in het Westen niet worden opgelost met zogenaamde pretseks, want dat wij ook daarmee dezelfde mensen zullen zijn die we waren, met dezelfde gespletenheid, mensen die met ons lichaam in meer of mindere mate geen raad weten.
Fortmann heeft heel lang gedacht dat het in het Oosten wel anders lag, maar later heeft hij, openlijk in lezingen, gezegd dat het een verrassende ontdekking voor hem was dat ook in het Oosten heel veel puritanisme bestaat. Overal dreigt het gevaar dat bepaalde ontdekkingen vroeg of laat stollen. Religieuze ontdekkingen van zuiverheid brengen met zich mee dat mensen dualistisch worden, dat ze gebieden gaan afwijzen, en dat gebeurt ook in het Oosten.
In het Oosten minder lichamelijke vervreemding
Toch is er ergens een verschil. Toch is er iets dat in het Oosten makkelijker aanvaard wordt, waardoor je de indruk krijgt dat de vervreemding van het lichaam en de vervreemding van erotiek, niet zo sterk zijn dat die gebieden zo afgeschreven zijn als heel lang bij ons is gebeurd. Op het ogenblik is hier ook wel een kentering gaande, heel langzamerhand, maar het is absoluut niet voldoende om dat met woorden en studies te kunnen benaderen. We kunnen de klassieke oudheid bestuderen, de middeleeuwen, dat helpt een klein beetje licht te geven, maar echt veranderen, dat gebeurt op een andere manier.
Ossip Mandelstam
Ik heb nog een tekst bij me die ik dadelijk zal voorlezen, over een Rus die zich altijd meer oosterling dan westerling heeft gevoeld, Ossip Mandelstam. Hij is in feite een mystiek Russisch dichter. Voor hem is het lichamelijke, ook het erotische, helemaal niet iets dat tegenóver de geest en de ziel zou staan. Hij ziet wel, net als Fortmann, dat het in onze cultuur zo geworden is, maar in zijn eigen beleven ligt het anders. Zijn vrouw heeft daarover in haar dagboek heel spontaan geschreven.
Ossip Mandelstam is dus een mystiek Russisch dichter, al gebruikt hij de bekende mystieke termen nooit. Hij is een man met een heel zuiver leven in het hier en in de verwondering en in het loslaten en in de overgave. Hij heeft poëzie geschreven, dat is religieuze poëzie. Als je die leest zou je denken dat het verheven is, verheven boven het lichamelijke, maar het tegendeel is waar.
‘Ik ben me jou vrij’
Zijn vrouw schrijft jaren na zijn dood dat zij zich er heel lang gekrenkt en verbitterd door gevoeld heeft dat hun verbintenis grotendeels zo sterk was doordat het lichamelijk en erotisch tussen hen zo perfect was. Ze schrijft:
“Ik heb er tegenover Mandelstam wel om gejankt. Ik vond het een vernedering dat dit onze sterkste binding was. Hij zei dan: ‘je vergist je’. Hij vond het geen vernedering van de liefde. Hij zei: ‘het is het tegendeel’. Hij lachte me dikwijls uit.
Ik gaf me er geen rekenschap van dat hij terstond, bij onze eerste ontmoeting, en wel op een zeer mysterieuze manier, gevoeld had dat hij, zoals hij dikwijls zei, VRIJ was met mij. ‘Ik ben met jou vrij’ … “ (Misschien komt hier ons woord vrijen vandaan?) “Ik zweeg daar toen over omdat ik een idioot was. Hij zei het ook openlijk. Eigenlijk voelde ik het ook wel.”
Mandelstam sprak vaak over poëzie. Soms alsof hij het over de liefde had. ‘De dichtkunst’, zei hij, ‘is zoals elke kunst, nauw verbonden met de zinnelijke natuur van de mens, met het lichaam in het algemeen. Het enige wat ik mij niet kan voorstellen, in geen enkele gedaante’, zei hij, ‘is sublimering … Sublimering is verzonnen door een of andere sombere Duitser, zittend in zijn studeervertrek … Freud …
Geen sublimering
Dichterlijke arbeid verstoort daadwerkelijk het trieste ritme van de lichamelijke uitingen van liefde, maar ze verstoort het ritme van alles, ook van eten, van drinken, van slapen, van lopen, van rusten.’ Omdat poëzie, en voor Mandelstam was dat religie, alles ondergeschikt maakt aan de innerlijke muziek, en omdat poëzie alle menselijke behoeften en passies verhevigt en versterkt, maar niet sublimeert. Hij vroeg vaak: ‘wat heeft dit te maken met sublimering?’ Anders gezegd: met dat zogenaamde omzetten van seksuele invloeden in geestelijke activiteit? Hij zei:
“ik kan dat niet, ik begrijp het niet. Kamergeleerden, vast geworteld, in de negentiende eeuw, en vooral mannen, hebben zich onderscheiden door vreselijk verzwakte sensualiteit. Ik doel niet op seks.”
Onderscheid sensualiteit en seks
Hij maakt dus een heel duidelijk onderscheid tussen sensualiteit en seks. Zo vonden ze een nobele verklaring voor hun onmacht en hun grafomanie. Hij zei ook:
“in werkelijkheid gaat dichterlijke werkzaamheid gepaard met een verheviging van alle aspecten van het zinnelijke. Een heftige verhitting, van het lichamelijke evengoed als de ziel. Iets anders is hoe die verhitting tot uiting komt.”
Er zijn bij hem verzen over zelfbedwang, over onthouding, over monnik zijn. Er zijn ook verzen over volledige bevrediging van alle hartstochten. Hij vond het een goed, hij vond het ander goed, hij oordeelde nooit. Ook hij zei: ‘ik weet het niet.’ Dat is toch zo, dat je soms ineens iets ervaart en beschrijft en beleeft en dat je eigenlijk moet zeggen: ik weet het niet. Het is niet alleen dit, het is niet alleen dat.
Nachtgedichten
Er zijn verzen van een zo onwaarschijnlijk heftig gekoppeld zijn aan het sensuele en erotische, dat men er niets over kan zeggen. Dat zijn nachtgedichten. Zowel bij de conceptie van verzen als tijdens de rijping van de dichterlijke aandrift speelt bij hem het sensuele beginsel mee, maar ook het ascetisme. Als ik erom vroeg zei hij:
“ik denk dat dit allebei een eigenschap is van de prille jeugd.”
Juist dit samengaan van erotiek en ascese, van zinnelijkheid en zuiverheid, is een eigenschap van de prille jeugd.
Soms liet Mandelstam merken dat de prille jeugd en de sensualiteit daarvan een volslagen onbeteugeldheid hadden. Dat noemde hij dan ineens genade … “Met jou ben ik vrij”. Dat was zijn enige, voor mij vreemde verklaring als ik vroeg waarom het tussen ons seksueel of erotisch zo goed ging. “Met jou ben ik vrij.” Wij hebben dat eigenlijk al bij onze eerste ontmoeting gevoeld. Zo vrij tegenover elkaar waren wij dat we dat als een lotsbestemming ervoeren.
Een andere kwestie is dat we allebei hebben geprobeerd in verzet te komen tegen dat lot. Wie heeft dat niet gedaan? Maar onze opstand duurde maar een ogenblik en verbrak de band nooit. We hebben voor onze vrijheid echter een ontzettend hoge tol betaald. Hij met de dood in het strafkamp, ik met de tientallen jaren in isolement en eenzaamheid. Zo verschrikkelijk dat ik het niemand kan vertellen.
Als ik vroeg wat hij ermee bedoelde, met ‘bij jou ben ik vrij’, dan zei hij ook vaak, een beetje verlegen: ‘jij gelooft in me … ’ Ik begreep niet wat dat met zijn erotiek te maken had en zijn zinnelijkheid. Hij zei: ‘het heeft er alles mee te maken, jij gelooft in me’. Hij zei ook: ‘U, Nadja, hebt altijd in mij geloofd, u was mijn JIJ … Daar kan ik alleen maar heel dicht bij zijn. Begrijp je … ?’ Ik begreep het niet.”
De ontmoeting met de ander
Dat is een tekst over een man die je helemaal niet filosofisch of seksuologisch kunt ingraven, die eigenlijk leeft en schrijft in een trant alsof er voor hem een soort spontaniteit is, en een lichamelijkheid, waarbij het lijkt alsof hij geen vervreemding kent.
Het gaat bij hem over dat wat Fortmann elke keer bedoelt met “open houden en verder leven”. Hij schrijft over alle vormen van lichamelijke nabijheid, van erotiek, die zeker in de katholieke kerk in die tijd verboden waren, steeds vanuit het feit dat de ontmoeting, een JIJ, zo essentieel is. Het gaat erom dat iemand een JIJ is, wat het hoogste in het leven is. Dat de wereld voor jou een gezicht krijgt, dat er een Ander is, dat ik niet meer geïsoleerd ben. Dat tegenover gestolde dingen, waar ik doelen bij kan stellen, die ik kan pakken, die ik kan grijpen, die ik kan benutten, dat daar ineens iets anders bij komt, iets dat je JIJ kunt noemen. Zo’n JIJ die nabijheid meebrengt, ook lichamelijk, op allerlei manieren.
Innerlijke nabijheid
Dat is trouwens ook de kerngedachte van het belangrijkste studieboek dat ik ken over het Oosten en seksualiteit: Lust for enlightenment, Buddhism and sex.[9]
John Stevens is een docent aan een boeddhistische universiteit in Japan. Hij schrijft heel voorzichtig, helemaal niet uitdagend, maar als grondgedachte zegt hij: als we iets duidelijk moeten maken van het verschil tussen het Oosten en het Westen, is het dat er geen vooraf opgestelde normen, wetten zijn in het Oosten, geen moraalregeltjes over wat wel mag en wat niet mag.
Het enige criterium is of er ontmoeting is. Is er innerlijke nabijheid? Kwets ik een ander niet? Als er werkelijke ontmoeting is, is daar een heel grote vrijheid.
Noten
[1] De van bandopname uitgetypte letterlijke tekst van deze lezing is door WW redacteur Gea Smit voor het Wijsheidsweb enigszins geredigeerd, en voorzien van afbeeldingen en tags.
[2] Bron: Abdij van Averbode
[3] Bron: Monument voor de liefde
[4] Bron: Yasunari Kawabata
[5] Kawabata, Y. (1987) De schone slaapsters. (Vertaald door C. Ouwehand). Amsterdam: J.M. Meulenhoff.
[6] Bron: Ikkyu Sojun door Savannah Em
[7] Ikkyu (2012) Crow With No Mouth: 15th Century Zen Master. (Vertaald door Stephen Berg). Port Townsend, WA: Copper Canyon Press.
[8] Bron: Mandelstam
[9] Stevens, J. (1990) Lust for enlightenment, Buddhism and sex. Boston and London: Shambala.