De zinervaring van Xantippe

0

Annelie van Steenbergen

UvA (2002) module Godsdienstwijsbegeerte: Essay over de wijsgerige religie zoals Plato die ziet

Sommige mensen beweren dat een vrouw met kinderen nooit een echte filosoof zal worden. En ze hebben waarschijnlijk gelijk. Want waaraan denkt een moeder bij woorden als verlangen, verwekken, verwachting, ergens vol van zijn, openbaring, vroedvrouw, verloskunde, opvoeding? Zeker niet aan Plato. Zelfs niet als ze de filosofie is toegenegen en weet dat het sleuteltermen zijn in zijn wijsgerige religie.
De prioriteit van een moeder ligt vaak bij haar kinderen, en alleen mensen die zich helemaal op één bepaalde vorm toeleggen, krijgen de naam van het geheel, zegt Plato in zijn Symposium door de mond van Diotima.[1]

Jadwiga Łuszczewska als Diotima (1855) – Józef Simmler[2]

Terwijl de moeder zich toelegt op de concrete zorg voor haar kinderen, legt de filosoof zich toe op het zoeken naar de waarheid, bij Plato ‘de Idee van het Goede’. Dat ‘Goede’ staat voor de ‘uiteindelijke zin’, die echter nooit rechtstreeks ervaren kan worden.[3] Voor de Griekse man betekent zinervaring zo te handelen dat ‘er iets van waarde tot stand komt’ en hij noemt dit handelen ‘deugd’. Bekende vormen van deugd zijn het rechtvaardige handelen in de samenleving, de vroomheid jegens de goden, de moed in de strijd en de matigheid in de omgang met jezelf. Deze vormen van deugd kennen geen limiet, het perspectief reikt altijd verder dan tevoren precies omschreven is.[4] Het gaat hier expliciet om vormen van geestelijk inzicht.

Toch is het onderscheid tussen de filosoof en de moeder niet zo eenvoudig te maken, want om zijn denkbeelden kracht bij te zetten, maakt Plato gebruik van de figuur van Socrates, zijn bewonderde leermeester. Socrates was de zoon van een vroedvrouw. Van haar leerde hij zijn methode, de methode van de maieutiek, de ‘geestelijke verloskunde’. Er is dus wel degelijk sprake van een relatie tussen de taak van de filosoof en die van de moeder.

In dit essay zal ik proberen de ‘wijsgerige religie’ zoals Plato die ziet uit te leggen naar analogie van het moederschap. Daardoor zal ook de verhouding moeder-filosoof verduidelijkt worden.
Om in stijl te blijven neem ik Xantippe, Socrates’ vrouw, als voorbeeld. Wellicht, zeg ik met Socrates, gaat mijn vergelijking niet in ieder opzicht op.[5] Maar wie de zon wil bestuderen, moet in het water kijken waarin ze zich weerspiegelt. Zo kan de kwintessens van Plato’s religieus-ethische denkbeelden misschien indirect begrepen worden door middel van de dynamische en problematische relatie van een moeder tot haar kind.

Het lijkt erop dat Plato zelf het moederschap geen speciale status verleent. Want wat zegt hij over moeders in zijn Symposium? In dit filosofische gesprek tussen Socrates en Agathon, dat handelt over de aard en de werken van Eros, noemt Socrates ‘moeder’ in het rijtje ‘vader’, ‘moeder’ en ‘broer’ van iemand en niet van niemand, als hulpconstructie om aan te tonen dat Eros liefde is voor iets of iemand, en dat Eros noodzakelijk verlangt naar hetgeen waarvoor hij liefde is en dat ‘niet in zijn bereik ligt en niet zijn bezit’ is.[6]

Dat betekent dat Eros mooi noch goed is, zoals Agathon beweerd had. Om de werkelijke eigenschappen en werking van Eros te behandelen geeft Socrates een gesprek weer dat hij had met Diotima. Diotima is geen gewone vrouw, maar een zieneres. Ze bevindt zich in een tussenpositie, waardoor ze veel over de liefde weet. Zij laat zien dat Eros een grote daemon is, die zich beweegt tussen het goddelijke en het sterfelijke in. Eros is een tolk en bemiddelaar.

Plato, die als monotheïst de mythen van de goden gebruikt als hulpmiddel om zijn religie duidelijk te maken, laat hier zien dat God en mens niet samen komen, maar dat de omgang gemedieerd wordt. Alles wat met religie te maken heeft verloopt op deze manier, via de geesten. De mensen staan aan de kant van de vergankelijkheid, van behoeftigheid, het lelijke, van zelfvoldane onwetendheid, terwijl het goddelijke de kant is van het eeuwige en onsterfelijke, van het Weten, het Schone en Fortuin. Eros brengt de gebeden en de offers van de mensen over naar de goden en brengt de bevelen en antwoorden op de offers van de goden over aan de mensen. Hij overbrugt zo de ‘kloof’ tussen die twee werelden, waardoor het gehele universum innerlijk met zichzelf verbonden is.[7]

Verderop in het Symposium laat Plato Diotima zeggen dat Eros in de ruimste betekenis elk verlangen is naar het goede en geluk.[8]

‘De mensen streven dat op allerlei manieren na: door geld te verdienen, sport te beoefenen of aan filosofie te doen. Toch zal men in die gevallen niet zeggen dat zij liefde hebben of minnaars zijn.’

Je kunt alleen van liefhebben spreken wanneer iemand zich helemaal op één bepaalde vorm toelegt.

Verderop in het Symposium laat Plato Diotima zeggen dat Eros in de ruimste betekenis elk verlangen is naar het goede en geluk.[8]

‘Liefde,’ zegt ze, ‘is het verlangen het goede voor altijd te bezitten.’

Tot zover zondert Plato de moederliefde niet uit, vooral als verderop te lezen staat dat de liefde op het voortbrengen is gericht, omdat voortbrengen voor een sterfelijk wezen, voor zover dat kan, eeuwigheid en onsterfelijkheid betekent.[9]

Vervolgens slaat Plato een brug naar de dierlijke liefde, dus de volgende moeders die impliciet ter sprake komen zijn de dierenmoeders. Dieren, zegt Diotima, zijn allemaal ‘ziek en ontsteld’ door de liefde, eerst om met elkaar te paren, later om hun jongen op te voeden. Ze doen er alles voor om ze groot te brengen, ze zijn zelfs bereid ervoor te sterven. En waarom is dat? Omdat door de voortplanting het sterfelijke deelt in het onsterfelijke; ieder wezen heeft daardoor een natuurlijke achting voor zijn nakomelingen. Datzelfde geldt voor de mensen. Ze zijn verliefd op de onsterfelijkheid.[10]

Maar dan maakt Diotima een onderscheid tussen deze lichamelijke vruchtbaarheid en de geestelijke vruchtbaarheid, de vruchtbaarheid van de ziel. Mensen met een lichamelijke vruchtbaarheid richten zich op vrouwen en denken dat ze onsterfelijk worden door hun kinderen. De geestelijke vruchtbaarheid, zoals bij dichters en scheppende kunstenaars, verwekt inzichten van geestelijke kwaliteit. De hoogste vorm van vruchtbaarheid echter, is die welke zelfbeheersing en rechtvaardigheid voortbrengt, het inzicht dat noodzakelijk is voor de organisatie van de staat en de gemeenschap, dus voor de politiek. Door contact en omgang met een mooi, edel en begaafd iemand, komt dat wat al aanwezig was naar buiten in woorden over de deugd, en over hoe een goed mens moet zijn en hoe je dat moet worden. De genegenheid voor deze vormen van inzicht is volgens Diotima veel groter, omdat deze gemeenschappelijke ‘kinderen’ veel mooier en onsterfelijker zijn dan hun gewone mensenkinderen.[11]

Xantippe[12]

Dit radicale onderscheid tussen lichamelijke vruchtbaarheid en geestelijke vruchtbaarheid is misschien wel een van de redenen geweest van de spreekwoordelijke boosheid van Xantippe, moeder van Socrates’ gewone mensenkinderen. Want stel dat Xantippe graag kinderen wilde en stel dat ze een religieuze vrouw was, hoe zou zij dan het moederschap ervaren kunnen hebben in de context van Plato’s wijsgerige religie?

Om Xantippes moederschap als inwijding in de mysteriën van Eros te illustreren, volg ik het schema van Plato’s project van de filosofie van Victor Kal, dat bestaat uit twee domeinen van ieder twee rubrieken, een passieve en een actieve.
Ik onderscheid dan ook twee perioden, de periode vóór en de periode na de geboorte van haar kind. De geboorte markeert daarbij een belangrijk omslagpunt. Ik kijk eerst naar de periode voor de geboorte, te vergelijken met het domein van de religie in het wijsgerig- religieus systeem van Plato. Vervolgens bekijk ik de periode na de geboorte, te vergelijken met het domein van de ethiek, de moraal. Maar allereerst laat ik nog zien wat Diotima er over zegt.

Als Diotima aan Socrates uitlegt hoe hij ingewijd kan worden in deze mysteriën van Eros, benadrukt ze, dat ze niet zeker weet of hij ook de aanschouwing die het einddoel van de eerste initiaties is, deelachtig zal worden, zelfs als hij de weg hierheen op de juiste manier doorloopt.[13] De juiste weg om de liefde te bereiken, zegt ze, is deze:

‘We vertrekken van de mooie dingen om ons heen, en om de absolute schoonheid te bereiken, klimmen we als het ware trapsgewijs op van één mooi lichaam naar twee, van twee naar alle, van de mooie lichamen naar de mooie instellingen, van de instellingen naar de mooie wetenschappen, om tenslotte van de wetenschappen te komen bij die wetenschap die alleen de schoonheid zelf bestudeert, en uiteindelijk de schoonheid zelf te leren kennen’.[14]

Wie de volle inwijding in Eros’ mysteriën nabij is, zal plotseling een visioen zien opgaan. ‘Een wonderlijke schoonheid’, zegt Diotima. Dat is een visioen waarin de schoonheid ‘eeuwig, vrij van alle ontstaan en vergaan, van groeien en kwijnen’ is. Dit Schone kan voor Plato ook het Goede/het Andere zijn. Plato gebruikt een groot aantal begrippen die dezelfde status hebben. Het gaat om het fundamentele principe dat onveranderlijk is en aan alles ten grondslag ligt.

Welke weg bewandelt nu Xantippe? Vanwaar vertrekt ze?

Socrates is ongeveer vijftig jaar oud, als hij Xantippe tot zijn vrouw neemt. Als het beeld van zijn bewaard gebleven buste klopt, is hij geen prototype van de lichamelijk schone jongeling, zoals Diotima deze beschrijft, maar hij is wel wijs. We mogen dus aannemen, dat Xantippe op Diotima’s trap al tamelijk hoog gestegen is, in ieder geval boven het verlangen naar lichamelijke schoonheid, en rijp voor de mooie instellingen.

Wat doet ze nu? Niets. Ze stelt zich nietsvermoedend open voor Socrates, en ineens, ze weet niet hoe het is gebeurd, wil ze een kind van hem. Ze is blijkbaar geraakt door iets dat niet waarneembaar is. Het begint dus met een verlangen; dat wórdt opgewekt, dat groeit, ontstaat, het ís er ineens. Ze verlangt er met andere woorden naar de schoonheid van de instelling van het moederschap te onderzoeken. Ze wil niets liever, ze moet er steeds aan denken, ze wordt er bijna gek van. Ze zeurt aan Socrates’ kop (ze weet, dat ze dat eigenlijk niet zou moeten doen, ze schaamt zich zelfs een beetje) en hij zegt: ‘doe niet zo manisch’. Ze kan lief zijn voor hem, zodat hij lief is voor haar, maar ze kan het nooit afdwingen. Zwanger worden heb je niet zelf in de hand. Er zijn veel paren die ongewild kinderloos blijven, en dat is een groot verdriet. Deze passieve fase komt overeen met de eerste rubriek in Plato’s systeem.

Beeld van Socrates in het Louvre d’Abu Dabi ― foto Joke Koppius

De periode van de tweede rubriek zet in als Xantippe niet ongesteld wordt. Ze is in verwachting geraakt. Maar nu komt de volgende zorg, die haar bezighoudt. De mogelijkheid van een miskraam, een vroeggeboorte. Zal het kind zich goed ontwikkelen? Ook dit heeft Xantippe allerminst zelf in de hand. Maar ze kan wel op een actieve manier de beste mogelijkheden scheppen. Ze schort haar activiteiten op door wat rustiger aan te doen, ze eet gezond en stopt met roken. Ze zit regelmatig in zichzelf gekeerd met haar handen op haar buik en voelt het kind bewegen.
Ze kent het nog niet, ze is vol verwachting, wordt het een jongetje, of een meisje? Wordt ze net zo wijs als Socrates, of gaat hij beeldhouwen, zoals opa? En dan slaat de angst om haar hart. Kan ze dit wel, wil ze dit wel? Ze kan wel dood gaan tijdens de bevalling, dat gebeurt vaak genoeg. Ze wordt doodsbang, ze wil niet dood. Maar het kind zit er, en hoe dan ook moet het er uit. En ook, als het eenmaal geboren is en ze blijft in leven, kan ze er nooit meer van af. Ze zal altijd, haar leven lang, moeder moeten blijven. Xantippe wordt hier op zichzelf teruggeworpen (epimeleia). In deze tijd maakt ze een katharsis door, een loutering, die haar tot inzicht (phronèsis) brengt. Ze moet daadwerkelijk bereid zijn haar leven te geven voor het nieuwe leven.

En dan komt het scharnierpunt met de bevalling, begeleid door de vroedvrouw. Met de weeën en de ontsluiting zet het domein van de moraal in, maar zelf moet ze hier passief zijn om open te baren. Het zweet stroomt van haar voorhoofd, ze scheurt in, maar dan plotseling floept haar kind tevoorschijn, dit kind waar ze zo lang op heeft gewacht, alles erop en eraan, en Xantippe leeft nog. Ze is gelukkig, de barensnood is vergeten, haar levende, bezielde kind ligt op haar borst. Het is een wonder. Hier heeft zich plotseling iets van het Schone voorgedaan in de gestalte van dit natte, paars aangelopen, verfrommelde kind. Maar tegelijk ook niet het Schone. Er is een kloof tussen Xantippe en het Schone, tussen het kind en het Schone en tussen Xantippe en het kind. En toch heeft zich dat ‘iets’ voorgedaan, waardoor Xantippe, hoe dan ook, altijd aan haar kind verbonden zal zijn, waardoor ze nu verlangt niet naar het Schone. Dit is de derde rubriek, die kort is, maar lang in uitwerking, want die glans moet nu nog realiteit krijgen in de loop van het leven.

Dat begint al meteen, deze vierde rubriek: het kind begint te krijsen, het moet verzorgd en gevoed. Als Xantippe hersteld is van de bevalling, keert ze met vernieuwde motivatie terug naar de activiteiten, ze moet leren zich moeder te voelen, ze wil haar kind leren kennen en tegelijk vormen tot een zelfstandige volwassene, die de deugd beoefent en zich ontwikkelt tot een nuttig lid van de samenleving. Dat is verantwoordelijk werk, waar behalve liefde veel inzicht, moed en zelfbeheersing bij komt kijken, en waarvan het resultaat nooit zeker is.

Kairos-Relief von Lysippos[16]

Ze moet afwachten, terugtreden, of haar kans (kairos) waarnemen; de band van het kind tot haar is fragiel, dat vereist teder handelen. Ook hier gaat het om het verkrijgen van phronèsis. Haar enige leidraad is een vage notie van het Goede, maar het Ware Goede kan ze niet kennen. Het gaat om transcendentie, die kán ze zich niet toe-eigenen. Door haar menselijke zwakte zal ze dat goede en rechtvaardige vaak uit het oog verliezen, waarna ze zich weer moet hernemen en actief passief moet zijn om het vertrouwen van het kind terug te winnen. Dan moet het andere naar haar toe willen komen. De beperktheid blijft, maar zo kunnen er momenten komen, dat ze iets van de schoonheid zelf aanschouwt.

Xantippes voorheen schone lichaam draagt de sporen van de zwangerschap en de bevalling, haar geest kwijnt weg in de kinderkamer. Ze mist de lange dialogen met Socrates, haar man. Maar daar staat veel tegenover, en je kunt je voorstellen, dat ze, als ze ‘s avonds met Socrates naar hun slapende gewone mensenkinderen kijkt, hem de laatste woorden van Diotima in zijn oor fluistert:

‘Of denk je, dat iemand een banaal bestaan leidt, als hij dat bekijkt, dat met het gewenste oog aanschouwt, daarmee omgaat? Of besef je dan niet, dat het hem alleen daar gegeven zal zijn voort te brengen, wanneer hij het mooie ziet met het oog waarmee het zichtbaar is? Wat hij dan verwekt, zijn geen afbeeldingen van de deugd, maar hij verwekt de ware deugd, omdat hij met de waarheid in contact staat. En als hij dan de ware deugd verwekt en ontwikkeld heeft, kan hij de vriendschap van de goden winnen. Als iemand ter wereld onsterfelijk zal worden, dan is hij het.’[17]

Socrates en Xantippe (1607)[18]

Door haar moederschap is Xantippe dus ingewijd in de mysteriën van Eros. Is dit nu ‘slechts’ een ‘seculier’ voorbeeld van Plato’s wijsgerige religie? Ja en nee. Er is hier duidelijk sprake van een mogelijkheid tot hoger geestelijk inzicht en zinervaring. Moederliefde voor gewone mensenkinderen is een vorm van Eros, die qua enthousiasmos en mania, qua zorg om zichzelf en qua teder handelen een weerspiegeling geeft van de liefde voor het Goede of goddelijke.
Het blijft de vraag of je er door geraakt wordt, en het is géén vraag of je het ooit zult bereiken, want het is een Ideaal waarnaar gestreefd kan worden, en waar je zelden aan kunt raken. Maar daar staat tegenover dat van onsterfelijke roem door onsterfelijke geesteskinderen, voortgebracht in een ‘rijke filosofische context’, voor een moeder geen sprake kan zijn. De roep van haar kind gaat voor de roep van de filosofie.

Uit het bovenstaande kunnen we dus concluderen dat een vrouw met kinderen inderdaad nooit een echte filosoof kan worden. De verhouding van de moeder tot de filosoof is eerder vergelijkbaar met die van de kunstenaar tot de kunsthistoricus, en van de musicus tot de musicoloog. De praktische uitvoering van de een is de noodzakelijke voorwaarde voor de onderneming van de ander. De moeder kan zonder de filosoof, maar de filosoof kan niet zonder zijn moeder.

Juist door de filosofie niet op de eerste plaats te stellen is een waarlijk toegenegen moeder het voorbeeld van diezelfde filosofie.

Noten

[1] Plato, (1999). Symposium. Kampen: Agora,  p. 223.
[2] Bron: Diotima
[3] Kal, V. De zinervaring bij Plato en bij Aristoteles. uit: Wijsgerig Perspectief (1997/98)-5, p. 164.
[4] Kal, V. De zinervaring bij Plato en bij Aristoteles. uit: Wijsgerig Perspectief (1997/98)-5, p. 163.
[5] Een fragment uit de Phaedo: Plato, (1984). Dialogen: Symposium, Apologie, Crito, Phaedo. (Vertaling en voorwoord van Schwartz, M.A.) Utrecht: Spectrum. p. 184.
[6] Plato, Symposium, p. 214.
[7] Plato, Symposium, p. 219.
[8] Plato, Symposium, p. 223.
[9] Plato, Symposium, p. 224-225.
[10] Plato, Symposium, p. 227.
[11] Plato, Symposium, p. 228.
[12] Bron: Xantippe
[13] Plato, Symposium, p. 228.
[14] Plato, Symposium, p. 230.
[16] Bron: Kairos-relief von Lysippos
[17] Plato, Symposium, p. 231.
[18] Bron: Xantippe-gooit-water-over-Socrates

Avatar foto

studeerde Wijsbegeerte aan de UvA met als specialisatie Esthetica en cultuurfilosofie en met een minor in de Cultuur- en Godsdienstpsychologie. Als keuzevak volgde ze o.a. Niet-Westerse en vergelijkende Wijsbegeerte bij dr. Karel L. van der Leeuw. Haar eindscriptie behandelde de 20e-eeuwse debatten over mystiek en rationaliteit bij Spinoza.