De Veda’s, AUM en de heldendichten

Hoofdredactie m.m.v. Nivedita Yohana

Hindoe richtingen — Oorsprong, ontwikkeling en filosofie van het hindoeïsme  — De Veda’s, AUM en de heldendichten — Yoga scholen of wegenHinduism: an overview  — Perspectieven vanuit de Advaita Vedānta — Kastenstelsel

De belangrijke geschriften van de hindoeïstische wijsheidstraditie zijn in de Vedische taal of in het Sanskriet opgemaakt.

Dit zijn dode talen. Veel is vertaald in de levende talen van India, het Hindi en het Urdu. Vanwege de lage geletterdheid in India, is de mondelinge overdracht van de geschriften — onder meer via de danskunst en toneel — nog steeds heel belangrijk. Ook via de beeldhouwkunst en schilderkunst worden de verhalen uitgebreid in de tempels afgebeeld; ze zijn ook in de vorm van stripverhalen te koop.

De Veda’s, de heilige bronnen

Voor zover bekend is het hindoeïsme de religie met de oudste geschriften ter wereld. Deze geschriften zijn opgemaakt in de Vedische taal, het oude Sanskriet, de heilige taal van India.
De spirituele bronnen van het hindoeïsme, de Veda’s, bestaan uit vijf delen:

  • de Samitha’s (de vier Veda’s in engere zin),
  • de Brahmana’s (proza dat de offers en riten beschrijft ten behoeve van de priesters),
  • de Aranyaka’s (of woudgeschriften, de geheime teksten voor de in het woud levende kluizenaars),
  • de Upanishads (mystieke filosofische teksten) en sutra’s (over het huisritueel en het grote ritueel).

De Veda’s (Veda = heilig weten) zijn door zieners geopenbaarde teksten van goddelijke oorsprong. Ze zijn overgeleverd door Rishi’s, de grote zieners en mythische persoonlijkheden die dat inzicht kregen.
De omvang van de Veda’s is ongeveer het zesvoudige van de Bijbel.

De Samitha’s

Rig Veda ऋग्वेदः (1495–1735), manuscript[0]

De vier Veda’s in engere zin zijn de handboeken voor de oud-Indische priesters. Ze bestaan uit een verzameling van mythen, gebeden, offerrituelen, …
Hoewel er in de loop der tijd een onverschilligheid ontstond ten opzichte van de mythische Veda’s hebben deze oude teksten hun waarde behouden, het zijn gezaghebbende geschriften gebleven.
Voor de oudste drie Veda’s waren er drie soorten priesters respectievelijk de offerpriesters, de voordragers en de zangers. Deze zorgden ervoor dat de teksten voor het uitvoeren der riten eeuwenlang mondeling werden overgeleverd. Dit gebeurde door de spreuken van de goden zo precies mogelijk in het geheugen op te slaan, uit het hoofd te leren en zo nauwkeurig mogelijk te reciteren. In eerste instantie vonden rituelen thuis plaats, later ontstond er behoefte aan deskundigheid bij die rituelen.
De priesters die later Brahmanen heten, lieten zich voor het uitvoeren van die rituelen betalen. Wanneer het reciteren, met de daarbij voorgeschreven accenten, niet juist wordt uitgevoerd, zal het offerritueel mislukken. En dat betekent natuurlijk tegenspoed. De offergaven aan de goden herstellen de oorspronkelijke kosmos. Ze helpen bij het ordenen van het oergebeuren (van chaos naar kosmos).

De Rig Veda bestaat uit heilige hymnen ter verering van de goden, het weten omtrent de lofzangen. De Rig Veda is de oudste en belangrijkste Veda waarvan het grootste deel vermoedelijk van 1200 v.o.j. dateert. In eerste instantie zijn de goden natuurverschijnselen zoals hemel, aarde, zon, maan, dageraad, vuur, water. Later worden het personen met een bepaald karakter.
De twee belangrijke gedachten van de Rig Veda zijn de volgende:

  • er is een onpersoonlijke wereldwet die heerst over de goden en
  • er is een nog hogere god die de wereldwet in stand houdt èn die de goden en mensen gebiedt.

De Sama Veda, het weten omtrent de liederen is een verzameling spreuken, mantra’s, uit de Rig Veda. Deze mantra’s worden gezongen, terwijl er regels in staan voor de melodie.

De uit twee delen bestaande Yajur Veda, het weten omtrent de offerformules, bevatten de offerrituelen.

De Atharva Veda is na de Rig Veda de belangrijkste Veda in engere zin. De Atharva Veda verkreeg zijn huidige vorm ongeveer 1000 v.o.j.. De invloed van sjamanen van de oorspronkelijk Austristische volken in het stroomgebied van de Ganges is erin terug te vinden. De Atharva Veda bevat een groot aantal magische formules, meditatieve en mystieke thema’s en een begin van natuurgeneeswijze. Er staan spreuken in over kruiden, chirurgie en het manipuleren met levenskrachten in het lichaam door psychisch meditatieve beïnvloeding. Men zoekt naar het beginsel van het leven en de beheersing van de levensstromen. Dat laatste bereikt men onder meer door yoga.

De Upanishads

Deel van de Brihad-āranyaka Upanishad[1a]

De Upanishads zijn de oudste mystieke filosofische teksten van het hindoeïsme met religieuze (spirituele) betekenis. Het betreft een verzameling van bijzonder gevarieerde (mythisch-magische, poëtische en filosofische) teksten, die in drie perioden zijn ontwikkeld van 750 jaar v.o.j. tot aan het begin van onze jaartelling. Ze kwamen voor het grootste deel in de periode van de 8e-5e eeuw v.o.j. tot stand. In de geschriften van de middenperiode (tussen 500-200 v.o.j.) is de invloed van het boeddhisme (en het jaïnisme) aanwijsbaar. Deze beide religieuze stromingen staan sceptisch tegenover het traditionele gezag van de brahmanen en propageren een ascetische levenshouding.

Van de 108 Upanishads zijn in het algemeen de oudste — zoals de Brhadaranyaka, de Mandukya, de Taittiriya en de Chandogya — het meest besproken.

De Upanishads zijn gedachten en leringen van velen: Kshatrya’s (koningen en krijger), vrouwen, asceten en sjamanen namen deel aan het debat. In de geschriften komen voor het eerst ook namen van personen in voor. Vooral de priester Yajnavalkya wordt regelmatig genoemd.

In de Upanishads ademen sommige teksten een anti-brahmaanse toon, waarin men zich afzet tegen rituelen en waarin men naar vergeestelijking zoekt.
Langzamerhand lijkt er rond de filosofische ideeën een verstarring en formalisme plaats te vinden. Het diepste zelf werd daarin individueel geïnterpreteerd en er werd toch weer een vorm aan gegeven.

Vanaf 600 v.o.j. namen de brahmaanse offerceremonies en rituelen weer toe, wat tot een tegenbeweging leidde en mede voedingsbodem gaf voor het ontstaan van het boeddhisme en jaïnisme. Het zoeken naar onsterfelijkheid en innerlijke vrijheid is fundamenteel voor de menselijke beschaving, gebaseerd op de sleutel van het ‘mens ken je Zelf’.

Deze “unieke bijdrage van de Upanishads aan de eeuwenlange zoektocht van de mens naar vrijheid”[1] vraagt van de leerling op het pad van verlossing de sociale identificaties op basis van lidmaatschap aan maatschappelijke groepen en families op te geven!

De mantra AUM

weg-vuur-hindoe-om
Aum

De belangrijkste gebedstekst is AUM, (spreek uit: auauauau-oehoehoehoeh-mmmm——- ) is het gebed voorbij woorden.
De A achter in de keel, oe midden in de mond, m met weer gesloten mond en als vierde de stilte, is het symbool voor alle klanken die de mens met zijn stem kan produceren. Als deze klanken worden gezongen, resoneert het gehele lichaam mee.
AUM is voor de hoog ontwikkelde hindoe het verbale equivalent van de vier toestanden van bewustzijn en de erbij behorende ervaringen: wakend bewustzijn, droombewustzijn, droomloze (diepe) slaap en de stilte om de heilige lettergreep is de zelfgerealiseerde staat, de non-dualistische beleving van de mystieke toestand, het niet-manifeste transcendente (dit is als de diepe slaap, maar dan wakend!).

De mantra AUM is afkomstig van de wijzen uit de Himalaya. Doorgegeven door de yogascholen wordt ze beschouwd als de meest heilige mantra. Volgens de Yoga traditie is alles ontstaan uit een oorspronkelijke vibratie, wat gesymboliseerd is door AUM.
Alle (im)materiële dingen, levende wezens, inclusief wijzelf; alle spirituele lessen, inclusief yoga; alle talen, inclusief Sanskriet; alle geschriften, inclusief de Veda’s; ze zijn allemaal hieruit ontstaan.

Voor de minder ontwikkelde hindoe is het genoeg dat een almachtige god weet wat je wilt zeggen, dus je hoeft geen moeite te doen dit te formuleren. Uit al deze klanken pakt de almachtige god er het goede voor het juiste gebed wel uit. Hij weet toch immers beter, wat de mens moet vragen dan hetgeen de mens ooit zelf zou kunnen formuleren.

Enkele meditaties, gebeden en rituelen vormen de religieuze plichten die leden van hoge kaste verondersteld worden dagelijks te vervullen. Onder het uitspreken van AUM en het reciteren van andere mantra’s (spreuken) wordt bij de huistempel gebeden en geofferd.

De heldendichten

Hoewel ze niet tot de Vedische geschriften behoren, zijn de twee belangrijke heldendichten — de Mahābhārata en de Rāmāyaṇam — wel even gezaghebbend als de Veda’s. Deze epen vormen de basis van de volksreligie: ze bevatten de essentiële boodschap uit de mythische en de filosofische hindoeïstische geschriften en zijn voor de doorsnee hindoe de belangrijkste informatiebron. Ze bestaan uit vele mythologische verhalen en vele ingelaste uitstapjes. De verhalen zijn in de loop der tijd op organische wijze uitgebreid. Ook komen belangrijke delen uit de Upanishads erin aan de orde.

De Mahābhārata

Kṛṣṇa toont zich (als Vishnu) aan Arjuna[3]

De grote strijd van de Bharatha-familie beschrijft de oorlog tussen de rivaliserende Pandava’s en de Kaurava’s geslachten. Het is de klassieke vertelling van een oorlog waarin zowel mensen als goden strijden om een koninkrijk. Het is vooral gericht op de universele positie van de mens: zijn niet aflatende strijd tegen de gevestigde orde, de mens die het opneemt tegen krachten die hijzelf niet heeft geschapen en waartegen hij niet is opgewassen. Rode draad door alle verwikkelingen is het plichtsbesef, dharma.

De eerste teksten zouden dateren van tussen 2100 en 1500 v.o.j.. Volgens de overlevering werd het epos aan Ganesha[2] gedicteerd door de wijze, filosoof Vyasa. De Mahābhārata heeft zeven tot tien maal de omvang van de Ilias en Odyssee tezamen.

De Bhagavad-gītā is het belangrijkste onderdeel van de Mahābhārata. Het bevat de gezangen van de gezegende — de verhevene Krishna (de negende avatar, de goddelijke incarnatie van Vishnu) — waar Krishna optreedt als raadgever van Arjuna.
Het is een prachtig spiritueel dichtwerk, dat hoofdzakelijk is ontstaan tussen 400 en 200 v.o.j.. In de religieuze tekst wordt de visie van de heersende ideeën uiteengezet. De verhandelingen gaan over de plichten van de mens in de wereld, en of de mens in deze wereld moet handelen of zich hiervan moet onthouden en over de wegen waarlangs men bevrijding kan bereiken: jnana, bhakti en karma.

De Rāmāyaṇam

Hanuman, Lakshmana, Rama en Sita[4]

In het verhaal over de goddelijke incarnatie Rama — de prins van Ayodhya — en zijn vrouw Sita worden de mens en zijn deugden verheerlijkt. De trouw van Rama en Sita wordt al meer dan twintig eeuwen ten voorbeeld gesteld.

De Rāmāyaṇam is een oud epos in het Sanskriet, waarin prins Rama’s zoektocht wordt beschreven waarin hij zijn geliefde vrouw Sita, geholpen dor een leger apen, uit de klauwen van Ravana redt. Het gaat over de ontvoering van Sita door de demon Ravana. Sita wordt meegenomen naar Lanka. Uiteindelijk wordt Ravana, met de hulp van de Hanuman (de sprekende aapgod) door Rama gedood.

Het epos bestaat uit 24.000 verzen, die oude Hindoe wijsheid vertolken. Traditioneel wordt het epos toegeschreven aan de wijze Valmiki die het epos, dat in orale vorm gedurende vele generaties is doorverteld, in de periode tussen 500 tot 110 v.o.j. in dichtvorm zou hebben vastgelegd.
Als een van de meest belangrijke literaire werken uit het oude India was en is het van grote invloed op de kunst en cultuur van zowel India als Zuid-Oost Azië. Ook de boeddhistische canon bevat een oude versie van het verhaal. Zo is deze mythe van Rama steeds in andere poëtische en dramatische vormen naverteld. Niet alleen in filosofische en religieuze teksten, ook door de grote Indiase schrijvers, eveneens afgebeeld in sculpturen en op de muren van tempels; in dansante en theatrale vormen, zoals in schimmenspel en het jaarlijkse Rama festival volkstheater en ook in stripverhalen en films.

  • Barlingay, S. S. (2016). A modern introduction to Indian aesthetic theory: the development from Bharata to Jagannātha. New Delhi: DK Printworld.
  • Comans, Michael (1996) Extracting the Essence of the Śruti. The Śrutisārasamuddharanam of Totakācārya. Delhi: Motilal Banarsidass.
  • Comans, Michael (2000) The Method of Early Advaita Vedānta. A Study of Gaudapāda, Śankara, Sureśvara and Padmapāda. Delhi: Motilal Banarsidass.
  • Coomaraswamy, A. K. (1999). The Dance of Shiva: fourteen Indian essays ; with an introductory pref. New Delhi: Munshiram Manoharlal Pub. Pvt. Ltd.
  • Coomaraswamy, A. K. (2007). The Vedanta and western tradition: an address devoted to the Vedanta of Sankaracaya, given before the Radcliffe College chapter of Phi Beta Kappa. New York: American Scholar.
  • Dalmia, V., & Sadana, R. (2012). The Cambridge companion to modern Indian culture. Cambridge: Cambridge University Press.
  • Das, G. (1908). Hinduism and India. London: Theosophical Publishing Society.
  • Dasgupta, S., & Dasgupta, S. (1961). A history of Indian philosophy. Cambridge: Cambridge University Pres
  • Davies, J. (2012). Hindu philosophy: the Bhagavad gītā, or, The sacred lay: a Sanskriet philosophical poem. Hong Kong: Forgotten Books.
  • Deussen, Paul (2005) The philosophy of the Upanishads. Delhi: Motilal Banarsidass.
  • Doeser, M. C., & Kraay, J. N. (1986). Facts and Values: Philosophical Reflections from Western and Non-Western Perspectives. Dordrecht: Springer Netherlands.
  • Eliade, Mircae (1969) Yoga, Immortality and Freedom. London: Routledge & Kegan Paul.
  • Feuerstein, Georg (2008) The Yoga Tradition. Its History, Literature, Philosophy and Practice (third edition). Prescott, Arizona: Hohm Press.
  • Fort, Andrew O. (1990) The Self and its States. Delhi: Motilal Banarsidass.
  • Fort, Andrew O., Mumme, Patricia Y. (red.) (1996) Living Liberation in Hindu Thought. Albany, NY: SUNY Press.
  • Halbfass, Wilhelm (1988) India and Europe. An Essay in Understanding. Albany, NY: SUNY Press.
  • Heehs, P. (2006). Indian religions: the spiritual traditions of South Asia: an anthology. Delhi: Permanent Black.
  • Hiriyanna, M. (1975). The essentials of indian philosophy. London: Mandala Books.
  • Hiriyanna, M. (2017). The essentials of Indian philosophy. New Delhi: DK. Printworld.
  • Howard, V. R., & Sherma, R. D. (2016). Dharma: the Hindu, Buddhist, Jain and Sikh traditions of India. London: I.B. Tauris et Co. Ltd.
  • Isayeva, Natalia (1993) Shankara and Indian Philosophy. Albany, NY: SUNY Press.
  • Isayeva, Natalia (1995) From Early Vedānta to Kashmir Shaivism. Gaudapada, Bhartrhari and Abhinavagupta. Albany, NY: SUNY Press.
  • King, Richard (1995) Early Advaita Vedānta and Buddhism. The Mahayana Context of the Gaudapadiya-karika. Albany, NY: SUNY Press.
  • King, Richard (1999) Indian Philosophy. An Introduction to Hindu and Buddhist Thought. Albany, NY: SUNY Press.
  • Laar, W. van der (2015) De Upanishads. Hilversum: uitgeverij Nachtwind.
  • Monier-Williams, S. M. (2012). Hinduism. Place of publication not identified: Rarebooksclub Com.
  • Nugteren, A. (2005), Hindoeïsme, heden en verleden. Antwerpen: Garant Uitgevers
  • Perry, R. B. (1954). Realms of value; a critique of human civilization. Cambridge: Harvard University Press.
  • Poonam, & Tennyson, A. T. (2015). Rasa theory: an Indian approach to western literature. New Delhi, India: VL Media Solutions.
  • Radhakrishnan, S. (2006). Indian religious thought. Delhi: Orient Paperbacks.
  • Rao, D. J. (2012). Essence of Hindu religion and philosophy. New Delhi: Viva Books.
  • Sarvepalli Radhakrishnan & Moore, C.A. (ed. 1973) A source book in Indian Philosophy. New Jersey: Princeton Universersity Press.
  • Tagore, R. (1961). Rabindranath Tagore on art aesthetics: a selection of lectures, essays and letters. Calcutta: Orient Longmans.
  • Vatsyayan, K. (2007). Classical Indian dance in literature and the arts. New Delhi: Sangeet Natak Akademi.
  • Vroom, H. M. (1989). Religions and the truth: philosophical reflections and perspectives. Grand Rapids, MI: W.B. Eerdmans.
Noten

[0] Bron: Rig Veda. ऋग्वेदः (1495–1735). This manuscript, written on coarse paper by various scribes, is a Padapātha version representing a word-by-word recitation of the hymns. The accentuation marks in red are used to signal three main accents: udātta, acute; anudātta, unmarked low, and svarita, grave accent.
[1a] Bron: One of about 70 surviving leaves of a manuscript Brihadaranyaka Upanishad verses 1.3.1 – 1.3.4
[1] Laar, W. van der (2015) De Upanishads. Hilversum: uitgeverij Nachtwind, p. 344)
[2] Bron: Ganesha, de zoon van Shiva en Parvati, is half mens en half olifant. Hij is zowel beschermheer van kennis en de wijsheid en geluksgod. Hij neemt hindernissen weg en is de beschermheilige van reizigers. Ganesha is ongekend populair en waarschijnlijk de meest populaire uit het pantheon. Zijn voertuig is de spitsmuis (soms wordt vermeld dat het voertuig een rat is). Hij staat voor de eenheid van de macro- en microkosmos en voor de eenheid van het ontzaglijke (de olifant) en het individuele (de mens). Zijn dikke buik dankt hij aan het feit, dat hij altijd mierzoete snoepjes eet en ook gek is op bananen en kokosnoten. Die worden dan ook in grote hoeveelheden aan hem geofferd. Ganesha zou de Mahabharata hebben opgeschreven, terwijl de wijze Vyasa hem de tekst dicteerde. Hij schreef de tekst met zijn daarvoor afgebroken slachttand.
[3] Bron: Krishna as Vishnu in his Vishwarupa (Universal form). Krishna showed his Vishwarupa to Arjuna, during the narration of the Bhagavad Gita before the Mahabharata war.
[4] Bron: vrouwen in de Sabarimala-tempel

2017-12