Wite Carp
Uit: lezing 2005
Wat is Soefisme?
Het is een zoeken naar wijsheid (inzicht), naar innerlijke zuiverheid en naar de realisatie van de werkelijkheid. In feite is dit het zoeken van alle mystici. Want wat is mystiek anders dan het zoeken naar eenwording met de werkelijkheid?
Het Soefisme is bekend geworden als de mystieke uiting van de Islam, maar volgens meerdere denkers is de oorsprong veel ouder en wel is die te vinden in de mystieke traditie van het oude Egypte. Vanaf de 8e eeuw kunnen wij historisch aanwijzen dat er mystici waren die zich Soefi noemden: Hassan van Basra en de grote vrouwelijke heilige Rābi‘a al-‘Adawiyya uit Basra. Hierna gaat de lijn van grote Soefi’s door naar al-Hallaj die gekruisigd werd in 922 in Bagdad, omdat hij in extase uitriep: ‘an al Haq’ — ‘Ik ben de waarheid’. In de volgende eeuw zien wij een zekere splitsing in het Soefisme.
Er zijn de asceten, die de eenzaamheid van de woestijn opzoeken, Bayazid Bistami bijv., die zeer extatische uitingen pleegde te maken. Daarnaast is er de groep dichters, wetenschappers, artsen, astronomen, die in de maatschappij bleven, een beroep uitoefenden, in gezinsverband leefden en die een veel beheerster, maar niet minder intens geestelijk leven leefden.
Onder hen zijn de grote dichters Jalal al-din Rumi, Farid al-Din ‘Attar, Saádi, Hafiz van Shiraz, Omar Khayyam, Nizami, Djami. Over het algemeen kan men zeggen dat zij zeer vrijzinnig waren in hun opvattingen en steunden op de Koran en de Islamitische traditie.
Het was de grote theoloog en mysticus Abu Hamid Al-Ghazali (11e eeuw), die de officiële religie van de Islam en de mystiek van de Soefi’s probeerden te verbinden. Grote denkers als Ibn al-‘Arabi (13e eeuw) zijn hem daarin gevolgd.
Deze mystieke inspiratie vond men in de contemplatie van het Eeuwige Wezen. God, Allah, te contempleren als schepper van alles dat bestaat op aarde en in de hemel gaf dit zoeken zo’n gevoel van verrukking, vrijheid en schoonheidsbeleving, dat het hun hele leven vervulde. Zij zochten God te ervaren, niet alleen als de rechter van onze daden, niet alleen als de majesteit die heerst over alle mensen, maar vooral als de geest die ons doet leven, liefhebben, nadenken. Zo wordt God allengs niet langer de God buiten ons, maar de God in ons of beter gezegd: in ons en buiten ons. Alleen door die geest kan alles ontstaan, bestaan. Uit die geest ontstaat alle leven en keert alles weer terug. Dat is de werkelijkheid. Maar dat betekent ook dat de mens de bedekking is van die geest, die in onze ziel en in ons hart zich openbaart. Dat betekent ook dat alles dat bestaat uiteindelijk God is. Dit leidt tot die beroemde zin, die de Soefi’s in hun meditaties voortdurend herhalen: ‘El Allah ha, el Allah hu — er is geen God dan God’.
Deze beleving geldt als de diepste ervaring, waarin de gedachte aan het eigen individu opgelost wordt in de eenwording met de Enige Werkelijkheid, de Geliefde, de Absolute, de Volmaakte.
In het leven en werk van Jalal al-din Rumi vinden wij deze grote gedachte op grootse wijze uitgebeeld.
Jalal al-din Rumi werd geboren op 30 september 1207 in Balkh (N.O.-Iran), de zoon van Bahauddin Walad, een beroemd theoloog, prediker en professor. Zijn moeder was uit de vorstelijke familie van Khwarazim in het noordoosten van Iran. Toen Rumi nog een kind was, besloot zijn vader Balkh te verlaten en naar het zuiden te gaan om zich elders te vestigen. Na een lange reis via Bagdad, Mekka, Damascus, Armenië belandde de familie in Laranda en tenslotte in Konya, in het huidige Turkije op het hoog plateau van Anatolië.
Rumi volgde zijn vader op als professor in 1231 en werd al snel beroemd om zijn veelzijdige kennis en grote welsprekendheid. Hij was getrouwd, had een groot gezin en honderden leerlingen. Maar in 1244 veranderde zijn leven volledig. Dit kwam door zijn ontmoeting met de derwisj Shams Tabriz (de zon van Tabriz). Hij viel Jelaluddin aan vanwege diens boekenwijsheid en daagde hem uit het leven te bestuderen. Zijn optreden was uitzonderlijk direct.
Rumi besefte dat deze derwisj iets had wat hij zelf miste, namelijk direct contact met de werkelijkheid. Rumi sloot zichzelf op met Shams Tabriz en kwam terug als een totaal veranderd mens. Zijn familie en studenten zagen Shams Tabriz echter als een indringer, die de beroemde en geliefde vader en professor weg trok van zijn gezin en studenten. Shams voelde de jaloezie en verliet Konya. Rumi was diep bedroefd en begon te dichten, lyrische, extatische gedichten die hij wijdde aan zijn geliefde vriend en leraar. Het boek heet: ‘De diwan van Shams Tabriz’. Een mooi voorbeeld van de prachtige gedichten uit deze bundel is: ‘wat te doen, oh moslims?’
Ghazal, uit de Divani (Diwan) Shamsi Tabriz
Wat te doen, oh muslims?
Wat te doen, oh muslims? Ik kan mijzelf nergens geheel in herkennen.
Ik ben geen christen, noch jood, geen volgeling van Zarathoestra, noch muslim;
Ik ben niet van het Oosten, noch van het Westen;
Ik ben niet van het land, noch van de zee.
Ik behoor niet tot hen die zich in de natuur herkennen,
Noch tot diegenen die in hemelse sferen verblijven.
Ik ben niet van de aarde, noch van het water;
Noch van de lucht, noch van het vuur.
Ik ben geen empirist, geen materialist, geen existentialist;
Ik heb zelfs geen eigen wezen.
Ik ben noch van India, noch van China, noch van Bulgarije, noch van Saks’n;
Ik behoor niet tot het koninkrijk Iraq, noch tot het land van Khorasan.
Ik ben niet van deze wereld, noch van de volgende wereld;
Ik ben niet van het paradijs en ook niet van de hel.
Ik kom niet uit Eden, noch kom ik uit Rizwan.
Mijn plaats is zonder plek, mijn pad is zonder spoor.
Het is noch alleen maar lichaam, noch alleen maar ziel,
Want mijn ziel behoort de ziel van de Geliefde.
Afgedaan heb ik met de twee werelden van dualiteit,
Sinds ik gezien heb die werelden zijn Eén.
Eén zoek ik, Eén ken ik, Eén zie ik, Eén roep ik aan.
Eén is het, die de eerste is; Eén is het, die de laatste is;
Eén is het, die buiten is; Eén is het, die binnen is.
Ik ken geen ander behalve ‘Ya Hu’, de Ene die is
En ‘Ya man Hu’, de Ene die aanwezig is.
Ik ben dronken uit de beker van de Liefde,
Sinds de gespletenheid uit mijn leven is weggewist.
Ik kan niet anders dan mij overgeven aan uw drinkgelag,
Bedenkend wat het is één ogenblik zonder U te leven.
Berouw en zelfverwijt zouden mij kwellen
Als ik ook maar één moment met U zou moeten verliezen.
Als ik maar eens in deze wereld één ogenblik met U zou
kunnen zijn, zal ik voor altijd kunnen dansen in uw glorie en triomf.
O Shamsi Tabriz, ik ben zo dronken in deze wereld,
dat buiten dronkenschap en los gedrag,
ik niets te vertellen heb.
Jalal al-din Rumi (1207-1273)
Shams Tabriz kwam nog eenmaal terug, maar verdween daarna voor goed. Rumi bleef achter, maar de ontmoeting met Shams had hem op het pad gezet van volmaakte eenwording met de Ene.
Zijn volgende grote dichtwerk was een enorm leergedicht. Het heet de Mathnawi en is een zeer grote verzameling van spirituele verhalen. Het bestaat uit 25.000 tweeregelige verzen met gepaard rijm. Het boek bevat zowel de verhalen als het commentaar erop. Het totale werk is geschreven in zes boeken en is in het Engels in zijn geheel vertaald door R.A. Nicholson. Latere geleerden hebben selecties vertaald. Het bekendste gedicht is wellicht het openingsgedicht ‘Het lied van het riet’.
Uit de Mathnawi — leerdicht en vertellingen
Het lied van het riet
Luister naar het lied van het riet
over zijn scheiding:
‘Sinds ik uit mijn bed van riet
werd losgesneden,
kwam een klaaglijke klank in me.
Iedereen die gescheiden is van zijn
geliefde,
weet wat ik bedoel.
Heimwee is het lot van ieder
die uit zijn oorsprong wordt
weggerukt.
Waar mensen samenkomen ben ik,
en meng ik me in hun blijdschap
en verdriet.
Een vriend ben ik voor allen,
al hoort slechts een enkeling
achter de noten die ik zing
het geheim dat ik met me draag.
Daar lenen oren zich niet voor.
Lichaam en ziel zijn niet van
elkaar gescheiden,
maar wie heeft de ogen om dit te zien?
Wie heeft de oren om dit te horen?
De adem van de rietfluit is vuur,
niet zomaar wat blazen.’
Het vuur van liefde maakt de rietfluit,
Hetzelfde verlangen gist de wijn.
Jalal al-din Rumi (1207-1273)
Rumi placht te dichten terwijl hij luisterde naar het geluid van blikslagers en het ritme van hun gehamer bracht zijn ziel tot extase en de inspiratie bleef in hem vloeien. Een secretaris schreef op wat de meester dichtte en zo ontstond dit enorme gedicht, de Mathnawi.
Dansende derwisjen
De dans werd een uiting van Rumi’s verrukking. En de ceremonie van de dansende derwisjen ontstond, zij het dat deze eerst na Rumi’s dood door zijn zoon en opvolger Walad zijn definitieve vorm heeft gekregen. De derwisjen gaan gekleed in lange witte gewaden met een zwarte mantel erover heen, een bruine hoge muts op het hoofd. Zij worden geleid door hun sheikh, die als opvolger van Rumi hen instructies geeft op hun geestelijk pad en een dansmeester ziet toe op hun bewegingen. Bij het begin van de dans worden de zwarte mantels afgelegd en lopen zij in een rij de zaal driemaal rond, waarbij telkens de hand van de sjeikh wordt gekust. Dan dansen zij op de muziek van de rietfluit begeleid door trommels en snaarinstrumenten. De rechter arm is hoog geheven met de palm omhoog, de linker arm is omlaag gehouden met de palm naar de aarde. De draai gaat naar links waarbij de rechter voet de aanzet geeft tot de draai. Het hoofd wordt ietwat opzij gebogen.
De dans bestaat uit vier delen: tijdens de eerste drie delen blijft de sjeikh op zijn schapenvel aan de korte zijde van de zaal zitten, terwijl in het vierde deel de sjeikh met langzame draaien zich naar het midden van de zaal begeeft zonder echter zijn armen te heffen. De muziek speelt sneller; alles beweegt zich naar een climax. Nadat de Sheikh weer naar zijn plaats is teruggekeerd, eindigt de muziek plotseling. De derwisjen zoeken hun plaatsen weer op en doen de zwarte mantel weer om. Dan gaat één van de oudste derwisjen naar de plaats van de sjeikh en naast hem staande worden het Fatihagebed uit de Koran opgezegd en de lijst van opvolgers van Rumi, de stichter van deze Mavhlevi-orde, die thans sinds 1270 ongebroken bestaat.
Tijdens de dans beleven de derwisjen de kosmische beweging van de planeten rond de zon. Hun eigen dans, rondgaand om hun sjeikh symboliseert deze diepe visie op het kosmische gebeuren. Zij mogen niet in trance raken, maar wel in verrukking. Na 3 jaar, 3 maanden en 3 dagen van training zijn zij hun bewegingen volkomen meester. De dans is een uiting van extatische verrukking. Zeer mystiek geïnspireerd gaan zij door hun prachtige ceremonie in Turkije en soms elders in de wereld uit te voeren. Zo brengen zij hun boodschap over.
Uit de Mathnawi — leerdicht en vertellingen
Kom, kom, wie en waar u zijn moge
Kom, heiden, vuuraanbidder, afgod vereerder
Kom! Kom zelfs als je honderdmaal je belofte hebt verbroken
Dit is niet de poort van ellende en van hoop
Kom, kom, kom.
Zoek soefisme overal en kom tot jezelf!
Ik stierf honderden malen en ik leerde dit:
Jouw geur kwam mij tegemoet en ik kwam weer tot leven.
Ik gaf mijn leven honderden malen, en viel neer.
Ik hoorde jouw roep en ik werd weer geboren.
Ik plaatste een net om de valk, liefde te vangen
Diep in mijn hart — hij ving mijn hart,
En ging ermee vandoor.
Jalal al-din Rumi (1207-1273), (vertaling: Sipko den Boer)
Noten
[1] Bron: dansende derwisjen
[2] Bron: Mevlana Rumi
[3] Bron: draaiende derwisjen