Ameen Carp
Uit: De Soefi-gedachte, december 2009
Soefisme als sociale gedachte, Soefisme als innerlijke gedachte, Soefisme als religieuze gedachte
In de keuken van het oude huis Anna Paulownastraat 78 te Den Haag, waar het Soefi Centrum is gevestigd, hangen twee affiches waarop 3 lezingen van Hazrat Inayat Khan zijn aangekondigd. De onderwerpen zijn: soefisme als religieuze gedachte, soefisme als innerlijke gedachte en soefisme als sociale gedachte.
Deze lezingen waren gepland voor 8, 15 en 22 mei 1924, maar zij hebben nooit plaatsgevonden, want de Soefileraar wijzigde zijn reisplan en gaf enkele lezingen in Brussel in die periode. Wij weten dus niet wat hij gezegd zou hebben.
In ‘Soefisme als sociale gedachte’ heb ik geprobeerd mij in te denken wat Inayat Khan gezegd zou kunnen hebben over het sociale aspect van het soefisme en zo kwam ik uit op de gedachte van broederschap, verbondenheid, harmonie en eenheid. Ik wil proberen hetzelfde te doen ten aanzien van het innerlijke aspect van het soefisme.
Als je nadenkt over het fenomeen van het leven, dan ontdek je al gauw dat er een uiterlijk en innerlijk aspect is.
Uiterlijk omdat je zintuigen je de wereld buiten je doen kennen.
Innerlijk aspect
Innerlijk omdat je ervaart dat er een wisselwerking is tussen wat je zintuigelijk waarneemt, opvangt, hoort, ruikt, voelt en hoe je gevoel daarop reageert.
Je kunt blij en gelukkig zijn door iets wat je mooi vindt, of boos en ontsteld, of verontwaardigd over wat je lelijk, onrechtvaardig of afschuwelijk vindt.
En dan zijn er de innerlijke verlangens naar liefde, menselijk contact, erkenning, succes. En er is de hoop te slagen met wat je op je hebt genomen: een studie, een examen, een reis.
Ook is er de ontdekking van je eigen individualiteit, je karakter, je aard. Je voelt je een apart wezen, een eigen persoonlijkheid. En je probeert je karakter te versterken door wilskracht en doorzettingsvermogen te ontwikkelen, geduld te oefenen en zelfbeheersing aan te kweken.
En je ontdekt hoe er ook een fijn innerlijk orgaan in je bestaat, dat aangeeft of je rechtvaardig of onrechtvaardig, eerlijk of oneerlijk bent geweest.
Bijvoorbeeld in een ruzie zeg je iets of doe je iets waar je later spijt van hebt; of om je te redden uit een moeilijke situatie zeg je iets dat niet waar is. Het innerlijke orgaan slaat dan alarm en blijft je pijnigen tot je het goed maakt.
Zeker kun je met verstandelijke redenatie dit morele orgaan tot zwijgen brengen, maar je weet dat dit niet juist is en het blijft je achtervolgen. Er komt een moment dat je je gaat afvragen hoe alles in het universum is ontstaan.
Is er een God, een Opperwezen, zoals de heilige Schrift ons vertelt?
Hoe moeten wij ons God voorstellen? Als een supermens, met menselijke eigenschappen? Of als een scheppende energie, een intelligentie?
Zonder twijfel heeft ieder wezen energie en intelligentie, waarvan wij niet weten waar deze vandaan komen. Maar die scheppende God heeft ook lief, vergeeft, geneest en dat zijn eigenschappen die wij niet aan een abstract beginsel toekennen.
In het gebed Saum (in de Gayan, Vadan en Nirtan) wordt God als volgt omschreven:
“Almachtig, alomtegenwoordig, aldoordringend, het Enige Wezen.”
Dus een scheppend, onderhoudend, transformerend, genezend, liefhebbend en vergevend Wezen. Maar dan nog blijft de vraag: hoe kan die God voor miljarden scheppingen op aarde zorgen, hun noden kennen, hun gebeden beantwoorden, hun fouten vergeven, hun liefde schenken?
Meer en meer wordt de zoekende mens vertrouwd met de gedachte, dat God een geest is die in het hart van ieder mens woont. God leeft in de hele natuur, in ieder mens, in iedere schepping. Hoe vaak zoekt de mens niet God buiten zich, maar vindt Hem niet.
Er is het bekende gedicht uit de Gayan van Inayat Khan:
“Ik zocht maar ik kon U niet vinden. Ik riep luid tot U, staand op de minaret. Ik luidde de tempelklok bij het opgaan en ondergaan van de zon. Ik baadde tevergeefs in de Ganges. Ik kwam teleurgesteld terug van de Ka’aba. Ik zag naar U uit op de aarde. Ik speurde naar U in de hemel. Maar tenslotte vond ik U verborgen als een parel in de schelp van mijn hart.”
De innerlijke weg van de Soefi is daarom het onophoudelijk zoeken naar contact met God, in zichzelf. God is overal. Door dagelijks gebed en meditatie, door ademoefeningen, door stille contemplatie, wordt God steeds werkelijker voor je.
Maar hoe zit het dan met ons bestaan als individu?
Als God het Enige Wezen is, zijn we dan nog wel een individu?
Hazrat Inayat Khan gebruikt vaak de vergelijking van de golf en de oceaan. Gedurende een bepaalde tijd is de golf een aparte golf, duidelijk apart van andere golven, maar na zekere tijd valt de golf terug in de enorme oceaan en lost zich daarin op en is niet meer te onderscheiden van de rest van het water. Zo ook het menselijk leven.
De ziel – de kern van het menselijk wezen – is lang vóór de geboorte als een straal van de goddelijke zon (de bron van alle leven) uitgeschoten in het heelal. Deze ziel heeft fijnere lichamen aangenomen voor het gevoelsleven en het mentale leven van de mens om tenslotte in een fysiek lichaam geboren te worden. Na zekere tijd wordt het lichaam afgelegd en reizen de fijnere lichamen van de mens terug naar de gebieden waar zij geschapen zijn en worden geleidelijk aan opgelost.
De golf van het individuele bestaan heeft zijn aards, apart bestaan gehad en lost zich op in de oneindigheid van het onstoffelijke bestaan.
Waar dient dit alles voor?
Voor vele soefi’s dient deze reis om bewust te worden van de goddelijke oorsprong van de ziel, het ware wezen van de mens. Door deze bewustwording voelt men zich verenigd met de oerbron van alle leven, met het goddelijk Wezen.
Hoe ervaart men deze vereniging met het Enige Wezen?
Het is geen mentaal gebeuren, hoewel het verkregen inzicht in het enorme scheppingsgebeuren natuurlijk een diep perspectief geeft van wat tot dusver verborgen bleef. In het hart zijn de vreugde, het geluk, de vrijheid, de extase, alle uitingen van de gevolgen van deze ontdekking. Er ontstaat een diep verlangen om hier altijd mee verbonden te zijn door meditatie, door gebed, door stille contemplatie.
Taken, plichten en verantwoordelijkheden
Maar dan worden wij er weer aan herinnerd dat wij ook burgers zijn van een grote menselijke samenleving, waarin wij taken, plichten en verantwoordelijkheden hebben.
En wij nemen ons voor deze taken zo goed mogelijk, met liefde, geduld en begrip uit te voeren. En wij beleven vreugde aan de menselijke contacten, maar ervaren ook pijn en teleurstelling door gebrek aan begrip, door misverstand. En we ervaren ook pijn door ruwheid, grof gedrag, geweld, gebrek aan respect en door de haat en het egoïsme van medeburgers. Toch zetten wij door, werkend aan een liefdevolle, harmonieuze, betere samenleving die er eens zal komen. Dit is een groot ideaal, dat vele miljoenen mensen inspireert. Wij dragen een verantwoordelijkheid voor deze wereld, voor de aarde en zijn schepselen, voor het milieu.
Zo is deze reis naar bewustwording niet alleen een eigen intiem gebeuren, een enorm groeiproces wat je zelf alleen doormaakt, maar ook een groeiproces in je gevoel van verbondenheid met je medeschepselen.
Het is een verticaal en een horizontaal gebeuren. Soefisme als innerlijke gedachte wijst mijns inziens op het ontwikkelen van je hart, op de ontdekking van God in je hart, op de ervaring van je ziel als diepste kern van je wezen, maar ook op je verantwoordelijkheid als mens ten opzichte van je medemensen en de schepping.
Graag wil ik eindigen met het prachtige gedicht van Hazrat Inayat Khan in de Vadan:
Laat Uw wens mijn verlangen worden,
Laat Uw wil mijn daad worden,
Laat Uw woord mijn spraak worden, Geliefde,
En Uw liefde mijn geloof.
Laat mijn plant Uw bloemen dragen,
Laat mijn vrucht Uw zaad voortbrengen,
Laat mijn hart Uw luit worden, Geliefde,
En mijn lichaam Uw schalmei.