Sieth Delhaas
Bron: Medische Missiezusters MMZ tachtig jaar unit Nederland/België, november 2019
deel 1, deel 2 , deel 3, deel 4
Interviews met Medische Missiezusters
In 1920 werd de vereniging van vrouwelijke leken-missieartsen Alma Mater-Redemptoristen opgericht door de Oostenrijkse vrouwelijke arts Anna Dengel. Een vereniging uit nood geboren. Zij wilde de medische zorg voor vrouwen in missielanden verbeteren. In sommige landen liet de cultuur niet toe dat vrouwen door mannelijke artsen werden geholpen.
Dus sloot Anna Dengel met de katholieke kerk een overeenkomst en richtte zij een ‘vrome vereniging op zonder publieke geloften’: het Gezelschap Medische Missie Zusters.
Daardoor konden de leden van dit gezelschap het medische beroep in volle omvang uitoefenen.
In 1939 werd een Nederlands/Belgische Unit opgericht[1]. Deze vierde in 1919 haar 80e verjaardag.[2]
Ter gelegenheid daarvan heeft deze unit een Glossy samengesteld en uitgegeven, waarin tien van de toen nog 37 levende zusters werden geïnterviewd. Zij kregen de kans het verhaal van hun leven te vertellen.[3]
Twee van die verhalen zijn op Wijsheidsweb te lezen.
‘… over de hemel, hun dromen en de eenvoud van het leven’
Zuster M. Carla Wessels
‘Goed, je kunt me interviewen voor dat magazine, maar ik wil niet elke twee zinnen god erbij. Ik wil vertellen hoe ík tegen de Medische Missiezusters (MMZ) aankijk. Al dat gedoe over spiritualiteit, dat wordt zó opgeklopt. Daar ben ik helemaal niet voor. Ik vind het leven eenvoudig.’
Voordat Carla intrad, had ze vanaf haar twaalfde, zo van de lagere school af, in de winkel van haar vader gewerkt. Een zaak van groenten, fruit, noten, vis en wild, midden in Sittard. Een jonger zusje werkte later mee. Eigenlijk werkten door de jaren heen alle kinderen mee.
Ergens in die tien jaar deed Carla de avondmulo. Overdag werken, thuis koken — haar moeder was coupeuse, met thuis een eigen naaiatelier —, want soms moest ze invallen als cheffin in een modezaak. Zeven kinderen.
‘Ja, wij waren heel geëmancipeerd en kritisch.’
‘Toen ik een jaar of 21 was wilde ik me bij een groep aansluiten om te werken voor mensen die het minder hadden dan wij. Ik wilde niet in een klooster. Mocht dat ook niet van m’n vader. Wij baden weinig thuis. Mijn moeder bad ’s avonds wel hardop om de zeven gaven van de Heilige Geest.
Maatschappelijk werker
Als je zoiets zocht als ik, kwam je in die tijd bij de MMZ terecht. In Imstenrade ben ik een weekend in het klooster geweest. Toen dacht ik: hier zal ik het wel vinden. Want het ging mij vooral — dat is belangrijk — dat je met élkaar iets dóet. En ik wilde naar het buitenland.
Eigenlijk wilde ik maatschappelijk werker worden. Ik wilde met een groep vróuwen iets doen. Zonder andere mensen kan ik niet leven. Dan kom je daar in Imstenrade, krijg je van alles over religieus leven te horen, waarvan ik niks wilde weten. Ik had een ander idee. Dat was ook een goed idee. Ik zei altijd: jullie práten alleen maar over God. Maar God is niet te bereiken. Voor niemand. Hij zal wel bestaan. Ik vind dat het Iets is. Dat mag je eigenlijk niet zeggen. Ik zeg het wel, dus Iets. Het godsbeeld voor mij zie ik in mensen en in het contact tussen mensen. Dat heb ik altijd volgehouden die tweeënhalf jaar dat ik in opleiding was. Toen werd ik geprofest.
Mijn intredeverhaal moest ik opschrijven. Ik dacht: ze zullen me niet willen. Toch ben ik geprofest en niemand heeft zich er druk over gemaakt wat ik vond. Ik was iemand die goed met mensen kon omgaan. Dat was míjn visie. Daarin beleef ik God.
Onze overste, dat was toen Xaviera, zei na de professie: je mag verpleegkundige worden. Ik zei: geen denken aan. Ik heb gezegd dat ik naar het maatschappelijk werk wil. Jullie hebben gezegd dat dat mocht. Verpleegkundige, wat moet ik daarmee? Toen zei de overste: jij preekt hier de revolutie! Ik preek geen revolutie, zei ik terug. Ik zeg alleen dingen waarvan ik denk dat ze beter kunnen. Ik heb dat altijd hardop gezegd. Altijd In de verwachting dat ze me eerstdaags weg zouden sturen. Hoe je met mensen omgaat, dát was mijn beleving van godsdienst. En dat zagen ze. Daarom hoefde ik niet weg, snap je? Ga maar naar de Vriendenkring’, zei Xaveria toen.
Geen kok voor de fraters
Daarmee volgde er een periode van allerlei werk dat op geen stukken na op sociaal werk leek. Vier jaar Vriendenkring. Dat vond ze leuk om het contact met mensen en omdat ze veel in Zuid-Limburg kon rondfietsen. Daarna werd ze naar de keuken gestuurd omdat de keukenzuster langdurig ziek werd. Ze wilde een kookcursus volgen, waarna ze, aldus haar overste, heel geschikt was om als gediplomeerd kok naar het ziekenhuis van de Fraters in Overvecht te gaan. Daar moest ze namens de MMZ met de Fraters leren samenwerken om later in Zuid-Afrika te werken.
‘Ik zei: van mijn lange leven niet. Laten die fraters een kok aannemen. Ik ga niet naar Utrecht. Dat werd toch geaccepteerd. Er ging niemand naar Utrecht. Dat is toch niet doelmatig? Ik wil wel naar Zuid-Afrika als dáár iets in de keuken gedaan moet worden. Dan leer ik die mensen hoe ze het zelf moeten doen.
Chaos in Congo
‘Op een goeie dag werd ik benoemd voor Congo. Dat was in 1967.
Onze post in Congo was, nadat er van onze zusters in 1957 al tien naar toe waren gegaan, een groot bedrijf geworden. Op z’n eenvoudigst dan. Het ziekenhuis had geen licht en geen water, maar in de ogen van de Congolezen was het een ziekenhuis. Ik was zo blij. Ik moest eerst drie maanden naar tropencursus. Intussen was er in Congo van alles te doen. De Congolezen waren een onafhankelijkheidsstrijd begonnen tegen de Belgen.[4] Die ellende hadden onze andere zusters allemaal meegemaakt.
Voor mij was de tijd in Congo geweldig. Daar waren geen regels, want er was chaos in het land. Wij probeerden ons staande te houden. We waren maar met vier op die post waar ik zat. De post waar Christine zat was 60 km bij ons vandaan. Zij waren met 12.
‘Ik preek geen revolutie, zei ik terug. Ik zeg alleen dingen waarvan ik denk dat ze beter kunnen.’
‘Toen ik op onze basispost Kiri aankwam, zei één van die zusters onverwacht tegen mij: Oh, jij komt hier de revolutie preken…! Ik zei: Nee, ik kom hier werken… Weet je wat ze zeiden? Jij bent een atheïst. Dat was het ergste wat je mij kon aandoen. Ik had zo’n naam. Dat mijn medezusters zo over mij dachten, heeft mij heel lang parten gespeeld.
In Congo voelde ik me op mijn plaats. Alle mensen geloven in iets dat boven hen uitgaat. De daagse dag gaat het geloof via hun familie, via hun doden, dat is wat ik zag. Dus bereikten zij God. Eigenlijk was ik daar in een geweldige omgeving. Ik heb er veel over uitgezocht. En alles daarover schreef ik aan Lidwien Nieuwenhuis. Dat was niet gemakkelijk, want we hadden maar een klein petroleumlampje. Lidwien kende ik al vanaf mijn intrede in Imstenrade en ondanks alle kritiek die ik van mijn medezusters kreeg, onder andere dat ik een atheïst was, geloofde zij in mij. Zij heeft mij zo ondersteund, ook al spoorde dat wat ik geloofde niet altijd met haar eigen inzichten.
Iets heel moois is in die tijd ook ontstaan: mijn diepe vriendschap met Christine Zoontjens, die al in 1957 naar Congo was gegaan en die ik in 1969 beter leerde kennen. Zij sprak het Lingala, de taal die ze in Congo spraken, niet want zij sprak Lokonda wat ze had moeten leren in Mpenzwa. Om haar het Lingala te leren, gingen wij beiden iedere zondag in Kiri, waar Christine intussen ook woonde, met de bewoners ‘buurten’ om het Lingala goed te leren. Lingala is namelijk geen schrijftaal, maar een echte praat-taal. In die jaren heeft de vriendschap tussen Christine en mij zich verdiept.’
Haar wens vervuld
‘In 1972 waren onze zusters die in Kiri en Mpenzwa werkten klaar om de in Congo opgezette projecten over te dragen aan het Congolese gouvernement. De zusters uit KIri, dus ons groepje, gingen in 1972 terug naar Nederland. Toen kwamen wij in Rotterdam waar Lidwien Nieuwenhuizen een groep had opgezet voor zusters die terugkwamen uit de missie.’
Toen brak de tijd aan waarin Carla eindelijk kreeg wat ze in 1952 al wilde: werken voor mensen die het minder hebben dan wij. Ze mocht naar de opleiding voor maatschappelijk werk. Ze behaalde haar diploma in 1978. Daarnaast werkte ze in Rotterdam-West en in een achterstandswijk in het Oude Westen, onder andere onder prostituees, drugsverslaafden en Kaapverdianen.
‘Ik weet niet hoe ik me daarbij voelde. Ik ben niet zo van eindelijk. Ik had altijd geloofd dat ik het eens zou bereiken.’
Niet op je knieën
In haar laatste periode vanaf 2000 werd Carla gekozen voor enkele bestuursfuncties in een snel verouderende congregatie waar steeds minder leden taken konden doen.
‘Als ik op die jaren terugkijk, wil ik toch nog die spiritualiteit eens op tafel hebben. In 2010 werd ik gekozen tot districtscoördinator. Wij hebben als bestuur toen de veranderingen ingezet om onszelf nog zo lang mogelijk te kunnen blijven besturen. We hadden daarvoor een nieuw systeem uitgedacht, waardoor leken ons werk konden overnemen. Dat werkte goed. Tijdens en na die verandering was er desondanks vaak een gemurmureer van kritiek, die we zelf niet te horen kregen. Geruchten gingen, dat we weliswaar heel goed gereorganiseerd hadden, maar dat we de spiritualiteit vergeten waren. En dat is niet waar! Daar heb je hetzelfde weer van vroeger, dat, als je niet op je knieën ging zitten, de spiritualiteit vergeten is.’
——-
Zuster M. Carla Wessels
08-12-1935 Maastricht
12-03-1957 ingetreden Imstenrade Heerlen
kok, maatschappelijk werkster
België, Congo
Tilburg
Noten
[1] https://www.districtmedischemissiezusters.nl
[2] https://nl.wikipedia.org/wiki/Medische_Missiezusters
[3] https://www.districtmedischemissiezusters.nl/MMZ_magazine.pdf
[4] https://nl.wikipedia.org/wiki/Congocrisis.