Erik Hoogcarspel
Is het boeddhisme een religie, een levensweg of een filosofie?
Als je deze vraag aan meerdere mensen stelt krijg je geheid verschillende antwoorden en voor elk antwoord valt wel iets te zeggen.
De drie begrippen zelf verschillen echter duidelijk van elkaar. Het christendom is een religie, de Stoa is een levensweg en het empirisme is een filosofie.
Dat het boeddhisme toch met al deze drie begrippen in verband wordt gebracht, komt doordat er binnen het boeddhisme zowel religies, levenswegen als filosofieën zijn ontstaan. De aanhangers hiervan hebben echter de neiging om over zichzelf te spreken als aanhangers van HET boeddhisme. Dit is ondanks het feit dat ze elk van het boeddhisme een totaal verschillende voorstelling hebben en dat vaak niet eens van elkaar weten.
Hoe je over het boeddhisme denkt hangt bovendien af van hoe je er naar kijkt.
Kijk je naar het gedrag van het merendeel van de boeddhisten, dan kun je niet anders dan concluderen dat het boeddhisme een religie is.
Kijk je naar de manier van leven van de meest gerespecteerde monniken, dan blijkt het een levensweg te zijn.
Kijk je naar de boodschap van de historische boeddha dan zie je duidelijk een filosofie, waar zelfs westerse filosofische opvattingen in zijn terug te vinden.
De Lotussoetra
Het boeddhisme is begonnen als een levensweg, in de zin van een leer die tot doel heeft om iets moois van het leven te maken. Het heeft vervolgens een filosofie ontwikkeld om deze praktijk nader uit te leggen en te rechtvaardigen.
Het werd echter pas een religie toen er een bepaalde soetra tot stand kwam, die vooral in China en Japan een van de meest invloedrijke boeddhistische teksten zou worden, namelijk de Lotussoetra.
Het is niet bekend wanneer de tekst precies is geschreven. Men neemt aan dat het oudste deel omstreeks het begin van onze jaartelling moet zijn ontstaan. Dit bestaat uit de hoofdstukken twee tot en met negen. Hierin wordt verkondigd dat er geen verschillende wegen zijn in het boeddhisme: er is maar één weg. Er is dus geen onderscheid tussen theravāda en mahāyāna.
De splitsing tussen beide, die in de Lotussoetra wordt ontkend, is omstreeks de eerste eeuw voor het begin van onze jaartelling ontstaan doordat sommige boeddhisten het nirvāṇa niet langer als einddoel zagen. Zij wilden bodhisattva worden, dat wil zeggen iemand die op weg is naar het boeddhaschap. Daarvoor moest je wel duizenden levens lang afzien, maar dat doen bodhisattva’s graag omdat ze als boeddha vele wezens naar de verlossing kunnen helpen.
Eeuwenlang leefde beide groepen overigens zonder veel problemen naast elkaar, vaak in hetzelfde klooster. In tegenstelling tot wat de Lotussoetra ons wil laten geloven was de mahāyāna-beweging tot aan de zesde eeuw in India niet erg belangrijk of talrijk.
De theravādins, die al tevreden zijn met het nirvāṇa, worden in de Lotussoetra uitgemaakt voor watjes en egoïsten, maar zo scherp waren de tegenstellingen dus niet altijd.
De Lotussoetra moet daarbij wel uitgaan van de hindoeïstische opvatting van wedergeboorte, dat wil zeggen dat er continuïteit is van een zelf, en van karma als een soort spiritueel kapitaal dat dit zelf kan opsparen.
Drie soorten boeddhisten
Een bodhisattva wordt volgens de Lotussoetra een boeddha door in zijn laatste wedergeboorte op eigen houtje de boeddhistische leer te ontdekken. Dit kan blijkbaar niet vanwege zijn inzicht, maar uitsluitend op grond van zijn opgespaard karma.
Dit valt overigens niet te rijmen met de uitspraak in de Lotussoetra dat de boeddha in wezen altijd al boeddha is geweest en dat zijn ontdekking van de leer alleen maar een show is die hij voor de mensen opvoert.
Sommige aanstaande boeddha’s hebben dan nog niet genoeg mededogen en houden hun ontdekking voor zichzelf. Deze vormen de derde groep, de pratyekaboeddha’s, de solitaire boeddha’s. In de Lotussoetra wordt eerst beschreven hoe een aantal arhats[3] de bijeenkomst verlaten omdat ze denken dat ze alles al weten. De boeddha reageert hier op met zoiets als ‘opgeruimd staat netjes’ en verkondigt dat de drie soorten volgelingen uiteindelijk allemaal boeddha’s zullen worden.
Dit roept natuurlijk direct de vraag op waarom de boeddha dit allemaal nooit eerder heeft gezegd. In de Pālicanon hoor je hem hier niet over. De boeddha antwoordt hierop dat dit een didactische methode is (upaya kauśalya, Chinees fàngbiān, 方便, handigheid).
De carrière van de bodhisattva schrikt velen af, daarom leert hij die volgelingen eerst arhat te worden en daarna gaan ze vanzelf wel verder. Wie opmerkt dat de pratyekaboeddha’s niet in het verhaal passen is een kniesoor. Er is wel geopperd dat deze categorie hoofdzakelijk het resultaat is van de Indiase obsessie met lijstjes. Nāgārjuna refereerde in zijn Mūlamadhyamakakārikāh (hoofdstuk 18 §12) overigens wel naar zichzelf als een pratyekaboeddha.
Er worden verschillende vergelijkingen gegeven om het bedrog van de boeddha uit te leggen. De bekendste is die van het brandende huis, waarbij de boeddha als een vader is die ziet dat zijn huis in brand staat terwijl zijn kinderen binnen aan het spelen zijn.
Om zijn kinderen van verschillende leeftijden (Indiaas gezin!) zo snel mogelijk naar buiten te krijgen, schreeuwt hij dat hij geitekarren, hertekarren en ossewagens voor hen heeft meegebracht (als meer hedendaagse variant zou je kunnen denken aan elektrische stepjes, fietsen en scooters).
Als alle kinderen buiten zijn, staat er voor ieder een ossewagen klaar. Als de vader dit van tevoren zou hebben gezegd, zouden alleen de oudsten zijn gekomen. De anderen zouden er vanuit zijn gegaan dat dit niet voor hen bedoeld was omdat ze te klein waren en binnen zijn gebleven.
Helaas roepen dit soort vergelijkingen meer vragen op dan dat ze duidelijkheid geven, als je probeert te gissen wat er nu precies bedoeld wordt.
Latere aanvullingen
Enkele tientallen jaren later zouden aan de Lotussoetra een nieuwe introductie, een conclusie en een aantal hoofdstukken zijn toegevoegd. Het nieuwe eerste hoofdstuk, beschrijft wie er allemaal aanwezig waren.
Ellenlange lijsten met ellenlange namen van gefantaseerde boeddha’s. Er wordt vermeld dat er honderdduizenden boeddha’s en bodhisattva’s aanwezig waren. Vervolgens is er een lichtshow waarbij door lichtstralen die komen uit het derde oog van de boeddha van alles verschijnt, onder andere tienduizenden stoepa’s en wel 1,800,000 boeddhavelden.
Het is duidelijk dat de Lotussoetra groots uitpakt en alle concurrentie probeert te overschreeuwen met grote aantallen en ingewikkelde pompeuze voorstellingen. De schrijvers lijken wel bekeerde brahmanen die stevig aan de bhang (Indiase cannabisdrank) hebben gezeten. Het laatste hoofdstuk is van hetzelfde laken een pak. De boeddha wordt daarbij afgeschilderd als een pedante uitslover, een soort combinatie van Donald Trump en Hans Klok.
Ten slotte zou de Lotussoetra omstreeks het jaar 150 met nog zes hoofdstukken zijn uitgebreid. Dit zijn met name hoofdstuk twaalf waarbij Yaśodharā ― de ex van de boeddha ― hoort dat ze ook eens boeddha zal worden (natuurlijk niet voordat ze als man is wedergeboren).
Verder kwamen de laatste hoofdstukken 23 tot en met 28 er bij. Hierin wordt Avalokiteśvara opgevoerd als alomtegenwoordige helper en Samantabhadra als helper bij dharmastudie.
Zelfverbranding
Hoofdstuk 22 bevat een passage die grote gevolgen heeft gehad. Daarin wordt beschreven hoe een bodhisattva zijn eigen arm in de brand steekt als eerbetoon aan een net overleden boeddha en de talloze aanwezigen (die zijn er altijd in de Lotussoetra) zijn zeer ontroerd. Vervolgens komt er een aardbeving, bloemblaadjes vallen uit de lucht en de arm is opeens weer terug.
Merk op dat dit offer blijkbaar niet iets is waar de ontvanger op zit te wachten. Het is een offer dat gepleegd wordt om er goed karma mee te verdienen en daarmee gewoon een slimme investering. Verder wordt goed karma hier nauw verbonden met eerbetoon aan hooggeplaatste personen en dus met het bevestigen van de macht- en statusverschillen. Het ademt de praktijk aan het hof van een keizer, waar iedereen zijn best doet om in het gevlei te komen. De aanhangers van deze tekst hebben blijkbaar niets op met sprookjes zoals Het lelijke eendje of De nieuwe kleren van de keizer.
De hiërarchie wordt als vanzelfsprekend, noodzakelijk en zelfs heilzaam aanvaard.
Vervolgens wordt in de tekst gezegd dat iedereen die een teen of een vinger verbrandt voor een boeddha daarmee meer verdienste verwerft dan welke andere gift ook.
Vele vrome boeddhisten in China en Tibet hebben daarom tenen en vingers verbrand in de hoop daarmee sneller het boeddhaschap te verwerven.
Het kwam in China zelfs regelmatig voor dat iemand zichzelf helemaal verbrandde na een dieet gevolgd te hebben van wierook, honing en parfum, om zo van zijn lichaam een soort wierookstokje te maken. Sommige keizers hebben zelfs deze praktijk uitdrukkelijk verboden.
Voor wie nog moet werken is er trouwens een ander middel om oneindig veel verdienste te verwerven en dat is het overschrijven, onthouden of reciteren van een letter, een woord een zin of een vers van de Lotussoetra. (Indiërs hebben een beetje moeite met kwantitatief denken, taxichauffeurs natuurlijk uitgezonderd.)
De Lotussoetra is namelijk niets meer of minder dan de boeddha zelf.
(Wat de verdienste is als je je eigen exemplaar van de Lotussoetra voor de boeddha verbrandt staat er niet bij.)
Dit heeft ertoe geleid dat de Lotussoetra in China en Japan te pas en te onpas wordt gereciteerd. Volgens de Japanse leraar Nichiren (1185-1333) is dit zelfs de beste manier om boeddha te worden. Het werkt volgens zijn hedendaagse aanhangers ook heel goed als je een nieuw huis wilt vinden of de postcodeloterij wilt winnen.
Bewondering
Wie de Lotussoetra met een objectieve blik leest is verbaasd over de bewondering die de tekst in Tibet, China en Japan ten deel is gevallen.
De Indiërs waren minder enthousiast, waarschijnlijk omdat ze wel zagen dat het een povere poging was om de Bhagavadgīta te overtroeven. Bovendien is de tekst niet alleen erg saai, maar spreekt ze zichzelf voortdurend tegen en heeft ze eigenlijk weinig te zeggen.
Uiteindelijk is de eenheid van het boeddhisme net zoiets als de eenheid van het Chinese rijk, het is opgelegd en het verbiedt elke discussie. Dit in tegenstelling tot andere teksten uit die tijd zoals de Prajñāpāramītāteksten en de Lankāvatārasoetra.
Er staat wel een gevaarlijke aanmoediging in om lichaamsdelen te verbranden en dat heeft veel onnodig leed tot gevolg gehad.
Als je de Lotussoetra niet als gewoon een tekst leest, maar als een heilig geschrift uit een heilig land ontstaat er natuurlijk een heel ander beeld. Elke tegenspraak en elke onduidelijkheid wordt dan een bewijs van een diepere waarheid, zo diep dat geen mens die kan begrijpen. De Chinezen hadden toen al ruime ervaring met diepzinnige onbegrijpelijkheid. Er worden bijvoorbeeld nu nog steeds nieuwe interpretaties geschreven van de Dàodé Jīng en van de Zhuāngzī. Vanwaar deze bewondering?
Het is overduidelijk dat de boeddha in de Lotussoetra vergoddelijkt wordt. Dit vergoddelijken wordt daar voorgesteld als iets geweldigs, iets wat de theravādins niet kunnen begrijpen, maar volgens de Pālicanon is het een afgang.
Als de boeddha uitdrukkelijk geen antwoord geeft op de vraag of hij na het nirvāṇa nog bestaat, dan wil hij daarmee zeker niet zeggen dat hij dan een eeuwig levende god zal zijn geworden.
Het nirvāṇa is voorbij de dood, voorbij het leven, voorbij de eeuwigheid en voorbij de tijd.
Dat is ongetwijfeld een van de redenen waarom de boeddha zich nooit met politiek heeft ingelaten. De boeddha is niet iemand die iets wil van of in deze wereld. Dit is het toppunt van verdraagzaamheid, maar het is voor velen helaas te moeilijk om te begrijpen. Toch is het boeddhisme vaak in politiek vaarwater terecht gekomen. Hoe is dit mogelijk?
Het kijkspel van de waarheid
In de Lotussoetra worden de geboorte, de meditaties, het ontwaken het preken en de dood van de boeddha beschreven als niet meer dan een show die hij opvoert. Het is een didactische methode. In feite is hij de eeuwige wetgever van het universum en daarom de inrichter van de ware politiek. De Lotussoetra zegt herhaaldelijk dat dit de enige waarheid is en dat je naar de hel gaat als je het niet gelooft.
Wij van WC-eend adviseren WC-eend. Deze redenering zal voor een christen heel vertrouwd klinken, alles draait immers om het geloof.
In dit opzicht lijkt de tekst sterk op de Bhagavadgīta, die in dezelfde periode of iets eerder moet zijn geschreven. Daar voel je de angst voor de teloorgang van de traditie, met als toppunt “de vermenging van de kasten”.
Als enig redmiddel wordt de devotie voor Kṛṣṇa aanbevolen. Geef je over aan de Here en je zult behouden blijven. Ook in de Bhagavadgīta is Kṛṣṇa de enige absolute godheid. Hij toont zich na lang aandringen van de hoofdpersoon Arjuna zelfs in zijn ware onthutsende universele gedaante (in hoofdstuk 11). Deze ervaring van het sublieme moet het geloof opwekken. Net zoals de boeddha in de Lotussoetra is hij alles in alles.
Het grote verschil is wel dat de Bhagavadgīta een goed geschreven tekst is met grote diepgang en zich niet te buiten gaat aan ritueel en tovenarij.
Voor de Lotussoetra geldt dit niet en dit is waarschijnlijk de reden waarom deze tekst in India zo weinig werd gewaardeerd.
De geboorte van de goden
Wat is de achtergrond van deze opbloei van devotie? Volgens de socioloog Emile Durkheim moeten we de oorsprong van religieuze gevoelens zoeken in de ervaring van machten die boven de individuele levenssfeer uitgaan.
Denk maar aan het gebrul van duizenden mensen in een voetbalstadion of op een slagveld als twee legers elkaar aanvallen. Denk maar aan een geweldig onweer of een storm op zee. Als je daar getuige van bent heb je het gevoel met iets bovenmenselijks, iets onvoorstelbaar machtigs te worden geconfronteerd. Bovendien hebben mensen deze ervaring samen en weten ze het van elkaar, maar het is niet iets gezelligs, niet iets kneuterigs. Het is geen extase en je gaat niet uit je dak.
Het gaat ook voorbij aan een soort groepsgevoel van solidariteit, het is een speciaal soort ervaring die niet van deze wereld lijkt te zijn.
Sinds Immanuel Kant noemen we zo’n ervaring van iets wat ons voorstellingsvermogen te boven gaat een ervaring van het sublieme. Het is een ervaring waarbij je gedachten even stil staan, waarbij je even uit de sfeer van alledaagsheid wordt getild en dat is ook wel een beetje eng. Kant dacht dat je zo’n ervaring maar even kunt hebben, omdat je verstand al gauw weer alle aandacht opeist.
Je kunt deze ervaring echter voor langere tijd vasthouden door meditatie of door je er in een geschikte omgeving aan over te geven. Kerken, tempels en moskeeën zijn daarvoor ingericht. Misschien bestaat deze ervaring van het sublieme wel in verschillende soorten en maten.
Rituelen
De retoriek van de Lotussoetra is te pompeus en schiet zijn doel voorbij, maar de Bhagavadgīta herinnert nog aan de ervaring van het sublieme.
Een complicatie is in dat geval wel dat je tijdens het lezen je voorstellingsvermogen gebruikt om de tekst te beleven. Het komt er dan op neer dat je je voorstellingsvermogen moet gebruiken om je het onvoorstelbare voor te stellen. Als het verhaal door een ervaren verteller wordt verteld is het effect waarschijnlijk sterker.
Rituelen dienden om het gevoel van het onvoorstelbare levend te houden. Gewoonlijk worden deze ingepast in het dagelijkse leven. Nu nog lopen mensen zo nu en dan gewoon even een kerk, moskee of tempel binnen. In India waren er vroeger bovendien regelmatig grote collectieve offerrituelen. De teksten daarvan zijn de Veda’s.
In het begin stonden de goden dicht bij de mensen. De Germanen zagen de bliksem flitsen, hoorden de donder rommelen en stelden zich voor dat de god Donar, god van de donder en de smeden, zijn bovenmenselijke hamer tegen de rotsen smeet.
De Indiërs stelden zich voor dat Indra met zijn Maruts (stormgoden) op hemelse paarden door het hemelruim stormden. Er waren verschillende goden en je kon een beetje met ze communiceren, net zoals je een babbeltje kon maken met een legeraanvoerder of een priester.
Goddelijk management
Nu is het zo dat de smeden niet een hamer gebruiken omdat Donar er een heeft, of dat de mensen op paarden rijden omdat Indra dat doet. Het is omgekeerd: het hemels baldakijn is een projectie van het leven op aarde. Als het leven op aarde verandert, dan gaan de goden erin mee.
Een van die veranderingen is dat door veroveringen en schaalvergroting de koning of de keizer met een hele hofhouding ergens ver weg woont en niet meer aanspreekbaar is.
In dat geval ligt het voor de hand dat de goden ook wat verder af komen te staan van de mensen.
Je ziet deze verandering duidelijk bij de god Kṛṣṇa in de Bhagavadgīta. Hij is eerst bestuurder van de strijdwagen van de hoofdpersoon Arjuna, maar blijkt later ook de hoogste universele god te zijn.
Wetenschappers hebben ontdekt dat hij verschillende lokale stamgoden, zoals Kṛṣṇa, Govinda, Narayana, Viṣṇu, Rāmacandra, Paraśurāma en Balarāma in zich heeft opgenomen, zoals Facebook dat met Whatsapp en Instagram heeft gedaan en zoals koning Aśoka de staat Kalinga veroverde.
De stamgoden zijn allemaal eens helden en succesvolle legerleiders geweest.
Doordat de god nu verder van de mensen af is komen te staan, moet er als het ware een managementlaag bij. Vaak bestaat die uit de halfgoden, die dan het contact met de mensen verzorgen.
Zo heeft de god van het christendom Jezus in dienst en de vergoddelijkte boeddha de bodhisattva’s. De helden worden met andere woorden stamgoden en die worden in de loop van de tijd “veroverd” door een van hen die carrière heeft gemaakt.
Meestal krijgen ze hierdoor een baantje als halfgod, die dichter bij de mensen staat, maar in India werden ze ook wel eens een “aspect” van de absolute god.
Een bijzonder aspect van de absolute god is de avatar, een gedaante van de god waarin hij zich regelmatig zelf “incognito” onder de mensen begeeft om ze weer op het rechte pad te brengen. Viṣṇu had er eerst zes, maar later tien avatars, een ervan is de boeddha.
Deze heeft tot taak om de slechterikken van de goeden te scheiden door ze door middel van leugens naar de hel te sturen. Deze voorstelling van zaken kan best op de Lotussoetra zijn gebaseerd, waar de boeddha met didactische trucs zijn volgelingen voor de gek houdt. Hierbij slaat Viṣṇu twee vliegen in een klap: het boeddhisme wordt in het vishnoeïsme ingelijfd en tegelijk gedefinieerd als dwaalleer.
Monisme
De monarchie brengt het monotheïsme met zich mee en omgekeerd. Waarom is er maar een god? Omdat er maar een de baas kan zijn! Er kan maar een waarheid zijn en wel de waarheid zoals God die ziet! Twee bazen is geen baas en twee waarheden is geen waarheid.
Waarom is er maar een keizer? Omdat God het zo wil! Er moet nu eenmaal iemand verantwoordelijk zijn voor het rijk. Nu nog is Willem Alexander “koning der Nederlanden bij de gratie Gods”. Twee kapiteins op een schip betekent zwalken en niemand krijgt de schuld. De koning garandeert de eenheid van het land.
Democratie betekent eindeloos gekibbel. Daarom schrijft God ons voor om ons te voegen naar het door Hem gesanctioneerde (geheiligde) gezag. Alleen zo is er vrede en tevredenheid in het land! Zo klinkt althans de logica van het monisme.
Net zoals de enige god wordt de monarch in verband gebracht met het sublieme, het onvoorstelbare aspect van de wereld. Daarom gaan vele verhalen in religies, ook in het boeddhisme, over koningen en keizers. De boeddha wordt altijd een prins genoemd, hoewel zijn vader volgens de Pālicanon zelf het land ploegde.
De macht van de monarch is immers van bovenindividueel niveau, want hij moet voor iedereen beslissen. Omdat de monarch dicht bij de goden staat, moet hij in luxe leven, deze luxe symboliseert zijn status.
Individualisme
In de 17e eeuw vond er in Europa een enorme omwenteling van het wereldbeeld plaats. Het middeleeuwse beeld van een wereld waarvan het centrum (God) zich ergens buiten bevindt maakt plaats voor het moderne waarbij het centrum overal is, in de kleinste elementen. God is niet langer de schepper, maar het zijn atomen die de dingen maken tot wat ze zijn. Later ontdekt Darwin dat zelfs de indeling van de natuur vanzelf tot stand komt. De plaats van de macht is niet langer het staatshoofd, maar het individu. Elk ding is een tijdelijke samenstelling van onveranderlijke elementen en elke samenleving een tijdelijke verzameling van individuen.
Als het individu echter van nature vrij en verantwoordelijk is, hoe kan het dan dat het staatshoofd voor hem beslissingen mag nemen? Het antwoord kwam van Rousseau: de vrijheid van het individu is gewaarborgd als hij kan bepalen wie er over hem regeert. Zo ontstaat de moderne democratie, die al vanaf het begin steeds is bedreigd door de voortwoekerende resten van het monisme.
Sommige van die resten zijn onschadelijk gemaakt, het koningschap is bijvoorbeeld niets meer dan een symbolische functie. Andere, zoals de religies, zijn ongeloofwaardig (“dood” zei Nietzsche), maar brengen nog steeds grote groepen mensen op de been.
De grootste bedreiging van de democratie is het kapitaal. Dit heeft een massa consumenten gekweekt die niet willen meedoen met de democratie. Om te kunnen consumeren verkopen zij hun ziel aan de eerste de beste narcistische charlatan die hen gouden bergen belooft onder het mom dat zij daar recht op hebben.
De bedreiging wordt ernstig als het kapitaal gaat samenwerken met een religie, zoals nu het geval is in de VS of in Saoedi-Arabië.
Conclusie
Als we met deze geschiedenis in gedachten naar de Lotussoetra kijken, is het duidelijk dat deze uitgaat van het middeleeuwse centralistische wereldbeeld. Ze past dus niet in de moderne tijd.
China en Japan zijn echter altijd erg centralistisch geweest, daar wordt de Lotussoetra nog geëerd. Chinese historici zijn nooit blij geweest met de perioden waarin China in verschillende staten was opgesplitst. China is in hun ogen pas echt China als er een enkele keizer over het gehele grondgebied regeert.
Nu nog wordt China geregeerd door een partijraad die in Xi Jinping een enkele persoon als spreekbuis heeft. De tekenen van verzet tonen aan dat niet alle Chinezen het hiermee eens zijn. Hongkong heeft volmondig de moderniteit aanvaard, ze hebben grote moeite met hun gedwongen terugval naar het monisme van de middeleeuwen.
Japan is dan wel een democratie, maar de keizer is nog steeds heilig. Bovendien hebben beide landen altijd een ingewikkeld hofleven gekend met veel vleierij en statuskwesties, hetgeen de houding van geloof en devotie stimuleert. Daarbij komt nog dat de taal in die landen veel gevoeliger is voor retoriek dan voor logica, de tegenspraken en ongerijmdheden in de Lotussoetra vallen dus minder op.
Natuurlijk heeft het modernisme minstens even veel problemen. De Chinese Communistische Partij kijkt met afgrijzen naar de chaos die in het Westen regelmatig de kop op steekt. Aanhangers van de Lotussoetra hebben geen goed woord over voor de harteloze en barbaarse gebruiken in deze gedegenereerde tijd van Mappo, of Kaliyuga.
Orde is echter levenloos en dus zinloos zonder chaos en complete chaos is minstens even zinloos. Het komt aan op het vinden van een middenweg, maar een middenweg die een uitweg is, geen compromis.
Laat die nu net centraal staan in de leer van de boeddha! In leegte is er geen zelf, zijn er geen goden, is er geen politiek, geen orde en geen chaos.
- Advaita Ashrama (1909) Shrimad Bhagavad Gita. Mayavati, Himalayas, India: Advaita Ashrama.
- Hurvitz, Leon (2009) Scripture of the lotus blossom of the fine dharma (the lotussūtra). New York: Columbia University Press
- Kern, H. (tr.) (1963) Saddharmapuṇḍarīka or the Lotus of the true law. New York: Dover Pub.
- Richir, Marc (1989) Du sublime en politique. Synthesis Philosophica 8 (2/1989) blz. 411-430
- Richir, Marc (1995) La naissance des dieux. Parijs: Hachette Livre
- Teiser, S.F. & J.I. Stone (Ed.) (2009): Readings of the Lotus Sūtra. New York: Columbia University Press.
Noten
[1] Een passage uit het 23e hoofdstuk van de Lotus Soetra (uit de Heian periode)
[2] Bron: The Pratyekabuddha ascends into the sky.
[3] Een arhat is een volgeling die na de boeddha het nirvāṇa heeft bereikt.
[4] Bron: Nagarjuna at Samye Ling Monastery, Dumfriesshire, UK
[5] Bron: Yasodhara, Wat Pho in Bangkok
[6] Bron: Battle of Kurukshetra uit de Bhagavad Gita
[7] Bron: Krishna as Vishnu in his Vishwarupa (Universal form). Krishna showed his Vishwarupa to Arjuna, during the narration of the Bhagavad Gita before the Mahabharata war.
[8] Bron: Indra and Sachi Riding the Divine Elephant Airavata. Folio from a Panchakalyanaka (Five Auspicious Events in the Life of Jina Rishabhanatha ([Adinatha])
[9] Bron: Style de Sambor Prei Kuk, Cambodge, 1ère moitié du 7ème siècle. Détail montrant le bord du linteau et un Marut, dieu de la tempête et du vent.
[10] Bron: “Buddha Subduing Mara”, the Bodhisattva is seated in the yoga position, left hand in his lap, palm up. The right hand rests on the knee and points to the ground. This posture is (in Thailand and Laos) better known as ‘calling the Earth to witness’. Bronze 18th century. Museum of Ho Phra Keo (Vientiane, Laos).
[11] Bron: Passage uit de Lotus Soetra. Kaligrafie Mostow, J. (1992). Painted Poems, Forgotten Words. Poem-Pictures and Classical Japanese Literature. Monumenta Nipponica, 47(3), 323-346. doi:10.2307/2385102