De filosofie van Confucius

0

Een behoudend vernieuwer

Erik Hoogcarspel

De filosofie van Kǒngfūzǐ, Mèngzĭ, Mòzĭ

De meest invloedrijke filosoof van China is ongetwijfeld Kǒng Fūzǐ[1] (孔夫子, 551-479 v.o.j.). Zijn roem is tot in het westen doorgedrongen, onder andere door een Latijnse vertaling van enkele van zijn belangrijkste teksten, die in 1662 onder de titel ‘Confucius Sinarum Philosophus’ in China werd gedrukt.

Confucius Sinarum Philosophus[2]

Kǒng Fūzǐ kan worden beschouwd als de grondlegger van een deel van de Chinese filosofie. Toch waren zijn inhoudelijke bijdragen niet erg origineel. Daar was hij zich ook van bewust. Hij twijfelde er niet aan dat hij door de hemel naar de mensen was gezonden om hen te onderrichten, maar hij beschouwde zichzelf zeker niet als een revolutionair of de brenger van een nieuwe boodschap.
Zijn enige streven was het doorgeven van de wijsheid van vorige generaties, met name die van de traditie van de beroemde hertog van de Zhou dynastie (zhōucháo).

Zhou had het voordeel twee voorafgaande dynastieën te kunnen overzien. Hoe rijk is zijn cultuur! Ik volg Zhou.’

Lúnyǔ 3.14

De manier waarop meester Kong dit deed was echter wel nieuw en had belangrijke gevolgen voor de ontwikkeling van de filosofie: hij maakte van filosofie een levenswijze en een manier van persoonsvorming.

Levensloop

Het meeste dat we weten van het leven van Kǒng Fūzǐ , ‘Grote Meester Kong’, komt uit hoofdstuk 47 van het Shih-chi, de ‘Optekeningen van de geschiedschrijver’. Hij heeft, in tegenstelling tot wat de overlevering zegt, zelf geen geschriften nagelaten, maar zijn filosofie is bewaard gebleven in het boek Lúnyǔ, ‘Verzamelde Gesprekken’, een verzameling verslagen van het optreden van meester Kong en zijn leerlingen.
Hierin vinden we naast veel materiaal dat later is toegevoegd ook nog een aantal teksten die waarschijnlijk door leerlingen van meester Kong zijn geschreven.

Kǒng Fūzǐ werd geboren in 551 BCE in de provincie Lu (dicht bij het plaatsje Chufu in het huidige Shantdong), waar nog resten van de cultuur van de Zhou-dynastie in ere werden gehouden. Zijn familienaam was Kong en zijn eigennaam Qui.
De familie Kong was van het adellijke geslacht Song, maar nogal verarmd, daarom moest Kong Qui de kost verdienen als ambtenaar of adviseur van de adel. Dit was een beroep dat aan een groeiende hoeveelheid mensen werkgelegenheid bood. De bestuurstaken konden niet langer aan leden van de adellijken families worden overgelaten. Je zou kunnen zeggen dat het bestuur werd geprofessionaliseerd door het aantrekken van specialisten.

Hàn Wǔdì[3]

Hoewel Kong Qui waarschijnlijk weinig onderwijs heeft genoten, werd hij door zelfstudie één van de grootste geleerden van zijn tijd. Hij maakte daarnaast snel carrière en op zijn 51e werd hij benoemd tot minister van justitie van de provincie Lu. Hij raakte echter zeer teleurgesteld in het politieke bedrijf dat hij leerde kennen en nam na vijf jaar ontslag.
Hij begon rond te reizen en mensen te onderwijzen. Dertien jaar lang leidde ‘Meester Kong’ een zwervend bestaan, waarbij hij overal waar hij kwam onderricht gaf en machthebbers tot meer fatsoen probeerde over te halen. De laatste drie jaar van zijn leven leefde hij teruggetrokken in zijn geboortedorp. Zijn grafsteen is daar nog steeds te zien.

Toen hij op 73-jarige leeftijd stierf was hij een teleurgesteld man. Ondanks al zijn inspanningen had hij de politieke praktijken van zijn tijd niet kunnen verbeteren en erkenning was uitgebleven. Hij had echter wel veel studenten en na zijn dood werd hij langzamerhand beroemd.

Uiteindelijk maakte keizer Hàn Wǔdì zijn leer tot staatsfilosofie. Hàn Wǔdì was de zevende keizer van China ten tijde van de Han-dynastie. Hij heerste van 141 tot 87 v.o.j.

Onderricht

Meester Kong was de eerste die zich toelegde op het geven van onderricht. Hij was ook de eerste die in het openbaar de klassieke boeken van de adel onderwees. Dit waren de Shūjīng (‘Boek van de Documenten’) en de Shījīng (‘Boek van de Oden’). Deze werden tot dan uitsluitend gebruikt als studieboeken voor de adellijke bestuurslieden.
Hij interpreteerde deze als handleidingen voor persoonsvorming en goed gedrag. Door dit onderricht ontstond een nieuw soort leefwijze, die van de (儒), de intellectueel of filosoof, de mens die zijn leven geheel wijdt aan studie en gedragsverbetering. Studie en gedragsverbetering zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Shījīng, handgeschreven boek der oden[4]

Het is volgens meester Kong zinloos om de klassieken te lezen zonder ze in praktijk te brengen. Het gedrag dat in de boeken als voorbeeld wordt gesteld, moet ook nagevolgd worden. Een ru is dus een deskundige op het gebied van juist gedrag en ethiek. Een ru is geen asceet of heilige, hij staat midden in de maatschappij, alleen zo kan hij zijn idealen gestalte geven. Hij mediteert niet, doet geen oefeningen om zijn leven te verlengen of één te worden met de natuur. Dit is alleen maar zelfzuchtig. Het is beter om de menselijke beperkingen te aanvaarden en mens te zijn naast je medemensen, zodat je iets voor ze kunt betekenen. Dit ideaal wordt uitgedrukt in de twee voornaamste deugden die de ru cultiveert: zorgvuldigheid (zhōng忠) en altruïsme of vergevingsgezindheid (shù 恕).

Een praktische filosofie

Meester Kong legde de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid:

‘het is de mens die het dào groot kan maken en niet het dào dat de mens groot kan maken’,

placht hij te zeggen. Hij verwierp metafysische speculaties, omdat ze niet kunnen leiden tot een betere levenswijze. De zin van het leven lag bij hem in deze wereld, niet in een hogere of volgende. Het ging hem om juist gedrag, hetgeen leidt tot geluk en welvaart in een goede maatschappij onder een goede vorst. Voorwaarde hiervoor is dat de oude waarden worden hersteld, want de goede maatschappij heeft eens onder de hertog van Zhou daadwerkelijk bestaan.

Historici bevestigen dat er tijdens deze dynastie inderdaad een lange periode van vrede en welvaart was. Dit in ere herstellen van de oude waarden kon volgens meester Kong het beste worden bereikt door het geven van onderricht en door het goede voorbeeld, niet door actie te voeren of politieke druk uit te oefenen.

Dào

Karakter Dào[5]

Het woordje dào is moeilijk te vertalen, onder andere omdat het in verschillende contexten niet altijd precies hetzelfde betekent. Een goede benadering is het woord “stijl”. Een stijl houdt het midden tussen een algemene wet en een individuele wijze van handelen. Het is een manier om iets zo goed mogelijk te doen en aan de situatie aangepast te zijn.
Daarom zijn er verschillende dào’s, op politiek gebied was er de dào, de stijl van regeren, van de tiran en die van de welwillende heerser, er was de dào van meester Kong en die van meester , die in die tijd ook veel aanhangers had.

Daarnaast zegt de Dàodé Jīng dat

“de dào die verwoord kan worden niet de eeuwige dào is”.

Dat betekent dus dat er naast de stijlen die mensen zich hebben aangemeten ook een natuurlijke stijl bestaat. Dit is volgens het daoïstische boek de Dàodé Jīng de oorsprong van elke stijl, datgene wat elke stijl zijn effectiviteit geeft.

Confucius was er van overtuigd dat alle mensen konden worden opgevoed tot ‘edelen’ (jùnzi). Het woord betekent oorspronkelijk ‘zoon van een prins’ en werd tot dan toe slechts in de letterlijke betekenis gebruikt. Voor meester Kong was echte adel echter ziele-adel, iets wat men verwerft en niet erft.
De edele verenigt in zich de beste eigenschappen van de boer en de intellectueel. De boer heeft een sterk karakter, de intellectueel heeft eruditie en beschaving, bij de edele zijn beide in harmonisch evenwicht. In tegenstelling tot de edele zijn er ook “kleine mensen” (xiăo rén) die alleen aan hun eigen belang denken.

Een symbolische voorstelling van junzi die isolement verkozen boven het juk van de Mongoolse Yuan-dynastie[6]

Om een junzi, een edel mens, te worden moet je je oefenen in de dào van de Zhou dynastie, die in de boeken is neergeschreven. Dit is een proces van oneindige verfijning dat nooit ophoudt. Het is dus niet zo dat je door een gelouterde inborst een heilige wordt. Je blijft een gewoon mens, maar een mens van goede wil, die probeert een zo goed mogelijk onderdeel te zijn van de samenleving. In dit trainingsproces helpen mensen van goede wil elkaar door elkaar het goede voorbeeld te geven.

Muziek

Het ritueel soms ook “de muziek”, genoemd omdat elk ritueel begeleid wordt door een speciaal soort muziek, is een goede manier om gewetensvolheid, nauwgezetheid en vroomheid te oefenen, omdat daarbij elke handeling in harmonie met de handelingen van anderen op precies het juiste tijdstip in de juiste stijl moet worden uitgevoerd.

Medemenselijkheid

Het kenmerk van de edele is medemenselijkheid, rén. Oorspronkelijk werd met dit woord de welwillendheid van de goede vorst tegenover zijn onderdanen uitgedrukt. Bij Meester Kong wordt dit het belangrijkste aspect van de training. Rén is een harmonische synthese van rechtvaardigheid en altruïsme. Het karakter (仁) bestaat uit de combinatie van het karakter voor mens (人) en het karakter voor twee (二). Het bestaat dus uit menselijk zijn tegenover de ander.

De edele streeft ernaar zijn eigen goede eigenschappen zoveel mogelijk te ontwikkelen en deze aan anderen door te geven en wel door welwillendheid te betrachten, door hen te inspireren, door het goede voorbeeld te geven en hen op de juiste manier van dienst te zijn. Het is daarbij niet erg om fouten te maken, wel om de eigen fouten niet te willen verbeteren. De uitoefening van rechtvaardigheid is het verbeteren van de eigen persoon, het helpen van anderen is de uitoefening van altruïsme.
Dit betekent niet dat je je vijanden moet liefhebben, dat is tegennatuurlijk, maar wel dat je anderen moet behandelen zoals je zelf behandeld zou willen worden. Doordat je anderen het goede voorbeeld moet geven is de ethiek van Confucius ook een esthetiek, het gaat erom wat je laat zien. De overweging dat je als geïsoleerd zelf iets anders zou kunnen zijn dan wat je laat zien past niet in de filosofie van Confucius.

Het juiste gedrag

In het algemeen zijn Chinese ethici vooral geïnteresseerd in het juiste gedrag, niet in de juiste drijfveren. Gedrag dat niet passend is, is slecht, door welke nobele gevoelens dit ook moge worden gemotiveerd. Gevoelens zijn ook eerst echt nobel als en omdat ze leiden tot passend gedrag.

De volgelingen van Confucius zijn erin geslaagd zijn de combinatie van ethiek en esthetiek tot een blijvend onderdeel te maken van het Chinese levensideaal. De esthetiek van verfijning vindt men ook op andere vlakken terug.

Tàijí[7]

Bij het beoefenen van tàijí, het schaduwboksen, kun je er bijvoorbeeld naar streven de figuren zo perfect en harmonieus mogelijk uit te voeren. Daarom zijn er toernooien waar de beste beoefenaars prijzen krijgen.

Dit is ook de reden dat de beoefening van tàijí een onderdeel kan zijn van een opleiding tot staatsman. Jack Ma, de C.E.O. van het succesvolle Chinese postorderbedrijf Ali Baba, is ervan overtuigd dat men door de beoefening van tàijí een betere manager wordt. In plaats van tàijí kan men zich ook oefenen in andere “kunsten” een enkele keer wordt zelfs tuinieren aanbevolen.

Steeds gaat het echter om het in de praktijk brengen van de confucianistische levenswijze. Vele oefenen zich trouwens met dezelfde bezigheden, maar op een andere manier in het toepassen van de taoïstische levenswijze.

Een ander aspect van de levenslange oefening van een junzi is dat het werk nooit af is. Er is altijd ruimte voor verbetering, ook als de oefening zelf geen bijzondere inspanning meer vraagt.

De correctie van de woorden

Meester Kong gaf dus een nieuwe inhoud aan bestaande woorden als ren en junzi. Dit was voor hem een middel om zijn ethiek te verbreiden. De ethische connotatie van de woorden was voor hem van groot belang.
Hij streefde daarom naar wat hij noemde ‘het corrigeren van de woorden’, cheng ming. Dit zou een belangrijk thema blijven in de Chinese filosofie. Meester Kong moet hebben geconstateerd dat de mensen van zijn tijd op een andere manier spraken over individu en maatschappij dan in de klassieken. Hij concludeerde daaruit dat de taal was veranderd. Men gebruikte de woorden niet meer zoals tijdens de hertog van Zhou, het taalgebruik was dus niet meer zoals het hoorde, niet meer volgens de dào van Zhou.
(De veronderstelling dat er een natuurlijke of juiste betekenis is van de woorden, een natuurlijke band tussen betekenis en betekenisdrager, ligt in de Chinese taal wat meer voor de hand dan in westerse talen, omdat de Chinese karakters op vaak herkenbare wijze afgeleid zijn van tekeningen van dingen of menselijke handelingen.)

Zedenverval

Het verval van zeden, was volgens meester Kong voor een belangrijk deel te wijten aan het feit dat de oorspronkelijke betekenis van de woorden, de juiste betekenis, zoals die in betere tijden eens had gegolden was vergeten. Men kende alleen nog maar afgeleide betekenissen. Door de ontwikkeling van de cultuur waren de mensen van de dào van Zhou afgedreven. Doordat de woorden niet meer betekenden wat ze behoorden te betekenen, gaven ze niet meer aan welk gedrag passend is en daardoor was er maatschappelijke wanorde ontstaan en zedenverval.

King Wu of Zhou Dynasty[8]

De mensen wisten niet meer wat hoort en wat niet, zij konden de juiste begrippen niet meer denken, want de woorden hadden hun eigenlijke betekenis verloren, een betekenis die ze nog wel hadden ten tijde van de ideale samenleving onder de hertog van Zhou. Als de woorden en de karakters hun oorspronkelijke betekenis zouden terugkrijgen, zouden de mensen ook kunnen begrijpen welk gedrag juist is en welk gedrag onjuist.

Meester Kong zag het als één van zijn voornaamste taken om de mensen te herinneren aan de oorspronkelijke betekenissen van de woorden. Taal en werkelijkheid zijn nauw met elkaar verbonden. Nog vandaag de dag is het juist benoemen van grote betekenis in China. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat Taiwan een afvallige provincie van het Chinese rijk wordt genoemd. Wie Taiwan een zelfstandige republiek noemt, pleegt een aanval op het Chinese rijk.

Niettemin gaf meester Kong wel degelijk een nieuwe betekenis aan bestaande woorden. Het schijnt hem daarbij niet om de letterlijke betekenis te gaan, maar om de morele draagkracht van de taal. De letterlijke betekenis van de woorden berustte volgens hem blijkbaar op een morele inhoud.
Als hij het woord ‘zoon van een prins’ (junzi) de nieuwe betekenis van ‘edel mens’ geeft, is hij naar eigen zeggen niet in strijd met de traditie. Een edel mens werd oorspronkelijk ‘zoon van een prins’ genoemd vanwege zijn edele inborst en kreeg als gevolg hiervan een hoge maatschappelijke positie. Als men later met het woord ‘zoon van een prins’ alleen naar een maatschappelijke status verwijst, is dus de morele draagkracht van het woord verloren gegaan en deze wilde meester Kong weer herstellen.

De keizer moest op vaste tijden een aantal ceremoniën uitvoeren om de harmonie tussen cultuur en natuur zeker te stellen, men noemde deze riten de (礼), meester Kong legde lĭ echter uit als de innerlijke houding die met de deelname aan rituelen gepaard moet gaan: vroomheid. Hij klaagde over de onverschilligheid waarmee in zijn tijd de hoogwaardigheidsbekleders rituelen afraffelden of gebruikten om zichzelf in het zonnetje te zetten.
Men moet (礼) overigens niet verwarren met (利), winst, dit is het streven van de klein(geestig)e mens. De edele offert zijn eigenbelang echter niet op aan dat van de ander, hij streeft naar harmonie, dus een handelen dat in wederzijds voordeel is.

Dào

Meester Kong zag in de dào een ideale maatschappelijke orde, die praktisch realiseerbaar is en die ieder mens op zijn eigen manier en niveau moet nastreven. In deze orde heeft iedereen zijn eigen plaats, zij is hiërarchisch.

De hiërarchie tussen mensen is een natuurlijk gegeven. In de relatie tussen man en vrouw, ouders en kinderen, heerser en onderdaan heeft elk van beiden een andere rol, maar er zijn wel degelijk wederzijdse verplichtingen. Alleen de relatie tussen twee vrienden is symmetrisch.

Een hiërarchische maatschappij is de enige die plaats biedt voor iedereen en waar iedereen zijn eigen gepaste rol kan spelen. Alleen zo kan een samenleving goed functioneren en alleen als de samenleving goed functioneert, krijgt ieder wat hem of haar toekomt en is er geluk. Opvallend is ook dat meester Kong weinig belang hechtte aan religieuze rituelen en diensten aan goden of geesten. De wereldorde, het dào, is onpersoonlijk; iedereen en alles dat zich daarnaar voegt en zijn eigen taak daarin vervult, doet goed. Men moet respect hebben voor bestaansvormen die men niet kent, maar het is ongepast zich ermee te bemoeien.

Meester Kong was een utopist, die zijn utopie niet op de toekomst projecteerde zoals in het westen gebruikelijk is, maar op het verleden. De kracht van een utopie is dat hij nooit waar kan worden. Het langdurige succes van zijn filosofie toont de grote kracht van deze utopie.

Boek 1

Confucius, gouache op papier (circa 1770)[9]

I

  1. De meester sprak: ‘Is het geen genoegen om vlijtig te leren en het geleerde steeds in de praktijk te brengen?
  2. Is het niet prachtig om vrienden te hebben die je van verre komen opzoeken?
  3. Is het niet een verheven mens die zich niet gekwetst voelt als men geen aandacht aan hem schenkt?

II

  1. De filosoof sprak: ‘Er zijn er maar weinig mensen die gehoorzame zonen zijn en hun broers in ere houden, maar toch brutaal tegen hun meerderen en nog nooit heeft iemand die niet brutaal is tegen zijn meerderen chaos veroorzaakt.
  2. Een verheven mens wijdt zich aan de fundamentele zaken. Als deze in orde zijn zal het dào (loop der dingen) zijn beloop hebben. Gehoorzaamheid van de kinderen en respect voor de broers vormen de basis van ren (welwillendheid).’

III

De meester sprak: ‘Mooie woorden en een indrukwekkende kleding gaan zelden samen met te (deugd).’

IV

De filosoof Zĕngzĭ sprak: ‘Ik onderzoek mezelf elke dag op drie punten: of ik betrouwbaar geweest ben tegenover anderen, of ik trouw ben geweest tegenover mijn vrienden en of ik me gehouden heb aan de aanwijzingen van mijn leraar.’

VIII

  1. De meester sprak: ‘Als een leerling niet serieus is zal hij niet worden gerespecteerd en zijn studie zal ongefundeerd zijn.
  2. Laat betrouwbaarheid en eerlijkheid de belangrijkste drijfveren zijn.
  3. Onderhoud geen vriendschap met mensen die minderwaardig zijn.
  4. Als je een fout hebt gemaakt, wees niet bang om hem te herstellen.’

XII

  1. De filosoof sprak: ‘Bij het uitoefenen van (normbesef) is natuurlijke ontspannenheid prijzenswaardig. Het is de kwaliteit waaraan de oude koningen hun grootheid ontleenden. Wij volgen dit leidend beginsel in alle dingen, of ze nu groot zijn of klein.
  2. Toch komt het niet in alle gevallen voor. Het is bovendien niet goed als iemand die weet hoe prijzenswaardig zo’n ontspannen houding is, deze aanneemt zonder zich te laten leiden door de regels van het fatsoen.

XIV

  1. De meester sprak: ‘Wie een “zoon van een prins” wil zijn, bekommert zich niet om de vervulling van zijn begeerten of om een comfortabele woning. Hij vervult zorgvuldig zijn plicht en is behoedzaam met woorden. Hij gaat om met fatsoenlijke mensen en probeert zo zichzelf te ontplooien. Van zo iemand kun je zeggen dat hij houdt van studie.’

Boek 2

Lúnyǔ of Confuciaanse Analectica[10]

De meester sprak: ‘Een heerser die regeert door ‘de’ (deugd) is als de poolster die zelf op zijn plaats blijft, maar waar omheen alle andere sterren draaien.’

II

De meester sprak: ‘Alle 300 oden kunnen worden samengevat door een enkele: koester geen verkeerde gedachten’.

IV

  1. De meester sprak: ‘Op mijn 15e wilde ik studeren.
  2. Op mijn 30e was mijn karakter gevormd.
  3. Op mijn 40e was ik nergens meer onzeker over.
  4. Op mijn 50e kende ik de wet van de hemel (tiānmìng).
  5. Op mijn 60e was mijn oor gewillig voor het ontvangen van de waarheid
  6. Op mijn 70e kon ik mijn wensen volgen zonder iets verkeerds te doen.’

XI

De meester sprak: ‘Een man die het oude bestudeert om het nieuwe te ontdekken is geschikt om anderen te onderwijzen.’

Boek 4

II

De meester sprak: ‘Wie geen te heeft kan tegenslag niet lang verdragen, noch voorspoed lang genieten. Wie dit wel heeft voelt zich van nature op zijn gemak. Een wijze cultiveert te vanwege dit voordeel.’

XV

  1. De meester sprak: ‘Shĕn er is een rode draad die door al mijn instructies loopt.’ Shĕn zei: ‘Inderdaad.’
  2. Toen de meester weg was vroegen de andere leerlingen: ‘Wat bedoelde hij?’
    Shĕn antwoordde: ‘De weg van onze meester bestaat uit zorgvuldigheid (zhōng 忠) en altruïsme (shù 恕).’
(vertaling uit Legge, Wing-tsit Chan 1973 m.b.v. Duyvendak 1941)
Noten

[1] Geschreven volgens het Chinese Pinyin transliteratie systeem. Hierbij worden de tonen, die mede de betekenis van de woorden bepalen, weergegeven door accenten. (ˉ) betekent een hoge constante toon, (´) een stijgende (‘vragende’), (˘) een eerst vallende en vervolgens even stijgende en (`) een vallende. Als geheugensteun kan het volgende verhaal dienen: De meester komt het klaslokaal binnen, het is rumoerig. Hij roept eerst “stīlte”, dan nadrukkelijker “stílte”, vervolgens geïrriteerd “stĭlte” en tenslotte met een strakke blik en op groepje kwebbelaars “stìlte”.
[2] Bron: pages from Confucius Sinarum Philosophus (“Confucius, the Philosopher of the Chinese”)
[3] Bron: Han Wudi Traditional portrait of Emperor Wu of Han from an ancient Chinese book.
[4] Bron: Bron: Shijing, boek der oden, handgeschreven door de Qianlong-keizer, Qing-dynastie
[5] Bron: Dao
[6] Bron: Zes edellieden (1345) door Ni Zan; een symbolische voorstelling van junzi die isolement verkozen boven het juk van de Mongoolse Yuan-dynastie.
[7] Bron: Tàijí
[8] Bron: Page 94 of 故宮圖像選萃 (Gu gong tu xiang xuan cui) Masterpieces of Chinese Portrait Painting in the National Palace Museum. Taipei: National Palace Museum. 1971.
[9] Bron: Confucius
[10] Bron: Lun Yu (Analects)

Avatar foto

studeerde hedendaagse continentale filosofie in Groningen, richtte een boeddhistisch meditatiecentrum op en studeerde Aziatische filosofieën en religies. Hij doceerde hindoeïsme aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Tijdens zijn werk als docent en leraar schreef hij studieboeken voor zijn studenten en columns. Hij praktiseert meditatie en taiji quan.