Herinneringen aan Haïti

0

Een introductie en een vers

Fred de Haas, tekst, gedicht en foto’s tenzij anders aangegeven

Haïti[1]

De geschiedenis van Haïti wordt gekenmerkt door moord, doodslag, onderdrukking en slavernij met als triest resultaat dat, na ruim tweehonderd jaar, de eerste onafhankelijke zwarte Republiek (1804) nu een Staat is waar diepe armoede heerst.

Dit is begonnen met de koloniserende Spanjaarden die na de ‘ontdekking’ door Columbus de bloeiende landbouw van de inheemse Arawakken hebben vernietigd en de Taino’s gedecimeerd.

Bartolomé de las Casas[2], beschermer van de Indiaanse bevolking en tegenstander van de slavernij, schreef in 1552:

‘de Spanjaarden stortten zich op hen met de vraatzucht van wilde dieren […] door de inheemse volken te vermoorden, te martelen en uit te roeien met de meest ongewone en verschillende vormen van wreedheid’.

Bartolomé de las Casas[3]

De Fransen kregen bij de vrede van Rijswijk in 1697 de westelijke helft van het toenmalige Hispaniola, het latere Haïti (Arawak ‘Ayiti’ = bergachtig land), in handen. De naam werd toen officieel veranderd in Saint Domingue.

De Franse kolonisten hebben honderdduizenden Afrikanen ingevoerd en hen als slaven laten werken in de suikerrietvelden. Het officiële Frankrijk vond dit kennelijk een manier om de Afrikanen beschaving bij te brengen. Zo verklaarde Jules Ferry[4] in 1885: ‘De superieure rassen (!) hebben een recht ten aanzien van de inferieure. Ik herhaal dat er voor de superieure rassen een recht bestaat, omdat er een plicht is om de inferieure rassen te beschaven’.

De onafhankelijkheid van Haïti werd omstreeks 1800 allereerst bevochten door gevluchte slaven onder leiding van de marron[5] Boukman en later door militairen als Dessalines, Toussaint Louverture en Henri Christophe, die aanvankelijk dienst deden in het Franse koloniale leger. Franse generaals die tegen hen vochten waren o.a. Leclerc en Rochambeau. Onder deze mensen werden de grootste wreedheden begaan. Het was een chaotische tijd. Loyaliteiten wisselden meer dan eens en verraad was overal aanwezig.

Veldslagen. Campagne van 1802. Rechts de naam van generaal Rochambeau en die van de andere Franse generaals.

In 1792, na de Franse Revolutie en de ‘Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen’ schreven de leiders van de Haïtiaanse opstand, Biassou en Belair, de volgende brief aan de Franse overheid:

‘Wij zijn zwart, maar vertel ons eens, Heren die zo slim zijn, wat is dat voor een wet die zegt dat de zwarte mens het bezit van de blanke mens moet zijn?.
[…]
Bent u vergeten dat u de Verklaring van de Rechten van de Mens heeft gezworen die zegt dat de mensen vrij en gelijk in rechten worden geboren? Als u dus, en dat kunt u niet ontkennen, dat heeft gedaan, dan staan wij in ons recht en moet u erkennen dat u zich schuldig hebt gemaakt aan meineed
[…]’.

Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen (1789) — J.J.F. Le Barbier[6]

In 1804 werd Haïti onafhankelijk en als compensatie voor het verlies van de Franse kolonie werd het land later een dwangsom opgelegd van 90 miljoen goudfranken (vastgesteld in 1838).

In de 20e eeuw heeft de ontwikkeling van het land ook te lijden gehad onder de Amerikanen die het land 20 jaar bezet hielden en daar hun economische belangen bevorderden. Zij steunden vanzelfsprekend de coöperatieve Haïtiaanse regeringen die als buffer dienden tegen het opkomende communisme.

Een van de in alle opzichten grootste verschrikkingen voor Haïti was het bewind van François Duvalier en later van diens zoon Jean-Claude (1957-1986) die ongestraft hun onderdanen gevangen zetten, martelden en vermoordden, daarbij gebruik makend van hun legertje van Tontons Macoutes[7], de wrede privé politie van de Duvaliers. Amerika laat dit toe, uit angst voor het communistische Cuba.

Onder het presidentschap van Clinton werd Haïti verplicht om een economie in te richten ten bate van de private sector. Het Internationaal Monetair Fonds dwong het land, tijdens de regering van de socialistisch gezinde Aristide, een keus te maken voor de markteconomie. Aristide had, gezien de moeilijke omstandigheden, geen keus.

Ook had het land te lijden onder grote natuurrampen als de aardbeving van 2010 die een kwart miljoen mensen doodde. Tot overmaat van ramp brak toen ook de cholera uit waarvoor de UNO verantwoordelijk was, maar deze verantwoordelijkheid niet erkende.

Haïti, eens de rijkste kolonie van de wereld is nu een van de armste landen waar 3% van de bevolking beschikt over 70% van alle rijkdommen.

Het volgende vers is een herinnering aan het verleden en aan mijn verblijf in Haïti toen ik constateerde dat de geest die woei over het bloedige begin van de onafhankelijkheid nog steeds vaardig was.

Een vers ter herinnering aan Haïtí en een (ver) verleden

Uit: Fred de Haas, Antume verzen

Haïtí[8] omstreeks 1800

Dit is niet zomaar een verhaal
van één beruchte generaal,
Welnee! Het gaat om meer dan een,
(ze hadden wel één ding gemeen:

zij dienden allen Bonaparte,
blanken, zwarten en mulatten,
waren wreed en hypocriet
en groter boeven vind je niet).

Zwarte legercommandanten
die nog vochten voor de Fransen,
van het onrecht zich bewust,
maken een einde aan de rust.

Napoleon stuurt Leclerc[9], zijn zwager,
die te werk gaat als een slager,
zwarten ophing en vermoordde
van het Zuiden tot het Noorden.

Dessalines[10] de vrijheidsstrijder
die gezien wordt als Bevrijder,
was meedogenloos en sterk,
deed voor Toussaint[11] het ‘vuile’ werk.

Toussaint, in ruste en gezien,
bleef de baas van Dessalines
en dat beviel de wreedaard niet
(vandaar dat hij hem toen verried).

Dessalines wou alle macht,
maakt bij Leclerc Toussaint verdacht.
Zo zwart als inkt was zijn verraad:
een onzegbaar lage daad.

Toussaint Louverture in zijn cel in de Jura[15]

Toussaint Bréda zat in de luren
en Leclerc greep Louverture[16],
deed hem op de boot naar Brest,
Napoleon zorgde voor de rest,

zou van Toussaint het laatste vergen,
bracht hem spoorslags naar de bergen,
waar een koude cel gereed stond
en hij, na een jaar, de dood vond[17].

Leclerc kon veel successen melden
tot de gele koorts hem velde[18].
Toen vatten de inheemsen moed
en drenkten Haïtí in bloed.

Rochambeau volgde hem op
(veel zwarten kregen toen de strop);
hij bracht de Middeleeuwen mee,
verdronk er honderden in zee.

Maar ook een leider van Marrons
ging toen tekeer als ‘een van ons’
(maakte hij wat Fransen buit
dan stak hij hen de ogen uit).

Anno achttienhonderdtwee
kwam Rochambeau op het idee
de slavernij weer in te voeren
en het volk de mond te snoeren.

Bonaparte zei toen ‘Nee’,
gehoorzaamde een Assemblée[19].
Rochambeau vond dat maar zonde,
kocht toen wat Cubaanse honden[20].

Uiteindelijk, met tegenzin,
verliest hij toch van Dessalines
(die wordt Keizer van het land,
benoemt Christophe tot Commandant).

Dessalines kreeg later slaag:
(ook zwarten zagen hem als plaag).
In zijn gezicht getrapt, gewond,
zou hij ooit sterven als een hond.

Christophe wordt Koning van het Noorden,
pleegt tyranniek nogal wat moorden.
Het Zuiden blijft een Republiek
onder Pétion, Boyer en kliek.

Christophe heeft zeker goeds verricht,
het land bebouwd, scholen gesticht,
maar ging zich iets te vaak te buiten
tot zijn volk begon te muiten.

De muiters stonden voor de poort,
(nog even en hij was vermoord).
Het einde naderde met rasse schreden:
Christophe was nu bijna verleden.

Hij riep zijn vrouw en kind ten afscheid;
eenzaam was zijn korte doodstrijd:
het lot had hem genoeg getart,
hij schoot zichzelf recht in het hart[22].

Tonton Macoute, lid van het meedogenloze privélegertje van de Duvaliers[23]

Ik was ooit in Sans-Souci[24],
in Laferrière van Henri
(de Citadel[25] waar de kanonnen
bleven zwijgen en nooit wonnen).

Dit is de blik van de ‘macoute’[26]
voor wie een mens er niet toe doet,
een aanhanger van Duvalier
(de dokter[27] die van lieverlee

het volk onder zijn laars vertrapte,
met het Yankeegeld aanpapte
dat met uitgestoken hand
het slechtste voor had met het land.

Voor Christophe, in Laferrière[28],
geen richesse[29] maar poussière,
perspectief voor ruim twee eeuwen:
prooi van hongerige leeuwen.

Noten

[1] Bron: Kaart Haïti
[2] Bartolomé de las Casas (1484-1566). Hij schreef in 1542 (gepubliceerd in 1552) zijn Brevísima Relación de la Destrucción de las Indias.
[3] Bron: Bartolomé de las Casas (c.1484-1566), Archivo General de Indias
[4] Jules Ferry (1832-1893) was een Franse filosoof en Staatsman. Hij was voorstander van het kolonialisme.
[5] Slaaf die de plantage ontvluchtte.
[6] Bron: Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen (1789) — J.J.F. Le Barbier, Musée Carnavalet
[7] Tonton is Frans voor ‘Oompje’; ‘Macoute’ is Frans voor ‘zak’. Dus ‘Boemannen’.
[8] In 1794 werd door de Franse Convention de slavernij in Haïti afgeschaft als logisch gevolg van de Franse Revolutie (1789)
[9] In 1801. Hij moest de orde herstellen en met Toussaint afrekenen. Er was ook sprake van herinvoering van de slavernij.
[10] Jean-Jacques Dessalines was Inspecteur van cultures in West-Haïti. Hij liet boeren en plantageopzichters afranselen en soms executeren om een voorbeeld te stellen. Toussaint Louverture wendde zijn blik hiervan af, maar vond het een noodzakelijk kwaad. Hij vocht later tegen de Franse bezetter en versloeg de Franse generaal Rochambeau. In 1804 werd de onafhankelijkheid van Haïti uitgeroepen en Dessalines werd tot Keizer gekroond.
[11] Toussaint Bréda was karrevoerder en dierenverzorger op de plantage Bréda en kreeg later de bijnaam Louverture omdat hij bressen wist te slaan in de gelederen van de vijand (Frans ‘ouverture’ = opening). Hij was achtereenvolgens slaaf, vrijgelatene en slavenhouder. Hij had, iets uitzonderlijks, leren lezen en schrijven. Zijn grootste zwakte was zijn ijdelheid. Aanvankelijk vocht hij als generaal in het Franse leger. In 1801 voerde hij een nieuwe, overigens goed doortimmerde Haïtiaanse Grondwet in die hij door vertrouwelingen had laten schrijven en waarin hij tot Gouverneur Generaal werd benoemd. Dat werd hem door Napoleon niet in dank afgenomen die de Grondwet van Toussaint een belediging vond en ‘illegaal’. Napoleon stuurde toen Leclerc naar Haïti om orde op zaken te stellen.
[12] Bron: Napoleon Bonaparte als eerste Consul (1804) — Auguste Dominique Ingres, Curtius Museum.
[13] Bron: Generaal Charles Leclerc (1791-1802) — François Kinson.
[14] Bron: Toussaint Louverture (1743-1803).
[15] Bron: Toussaint Louverture in zijn cel in de Jura, Bibliothèque numérique.
[16] In 1802. Een wat oneerbiedige woordspeling. Toussaint is Louverture.
[17] Toussaint zat eenzaam en alleen gevangen in Fort Joux in de Jura. Napoleon bemoeide zich niet meer met hem. Na zijn dood in 1803 mocht zijn familie in Frankrijk blijven wonen waar ze een pensioen van de Franse Staat ontvingen.
[18] In 1802
[19] In 1794 had de Convention besloten de slavernij af te schaffen. In 1802 voerde Napoleon overigens de slavernij weer in op Guadeloupe.
[20] Deze waren speciaal afgericht om mensen aan te vallen.
[21] Bron: Henri Christophe (1816) — Richard Evans, Musée du Panthéon National Haïtien.
[22] Henri Christophe pleegde zelfmoord in 1820.
[23] Bron: Een Haïtiaanse Tonton Macoute
[24] Het mooiste paleis van Christophe. Hij woonde daar met zijn gezin en hofhouding.
[25] Christophe had de ‘Citadelle Laferrière’, een fort hoog in de bergen, laten bouwen voor het geval er ooit een Frans invasieleger zou komen. Dit is nooit gebeurd.
[26] Lid van het gevreesde privélegertje van Duvalier.
[27] François Duvalier was arts en heeft ook als zodanig in zijn jeugd nog gewerkt.
[28] Christophe lag begraven in de Citadel onder een laag ongebluste kalk.
[29] Christophe wilde Haïti ontwikkelen, vandaar de tegenstelling ‘richesse’ (rijkdom) en ‘poussière’ (stof).

Avatar foto

studeerde cum laude af in de Franse, Spaanse en Portugese taal- en letterkunde. Vanaf het begin combineerde hij zijn functies met werkzaamheden als literair vertaler. Fred de Haas vertaalde onder meer uit het Papiaments, het Frans, het Spaans en het Russisch. Hij is leider, zanger en gitarist bij het Latijns-Amerikaans ensemble Alma Latina.