Erik Hoogcarspel
Het raadsel van het boeddhisme
Als we naar de vele verschillende boeddhistische leraren luisteren en de teksten lezen waar zij zich op baseren dan raken we al gauw het spoor bijster. Bijna iedereen zegt de oorspronkelijke boodschap van de boeddha weer te geven, maar als dat waar zou zijn zou de boeddha behoorlijk in de war zijn geweest. Iedereen zegt namelijk weer wat anders en elk boek pretendeert een verbetering te zijn van alle andere boeken.
Het standaard excuus is dat de boeddha voor ieder een ander verhaaltje heeft verzonnen omdat niet iedereen even slim is. Dit wordt in het boeddhisme upāya kauśalya genoemd, didactiek. Het is dus individueel onderwijs avant la lettre. Net zoals als in het echte individuele onderwijs blijkt het echter niet erg succesvol te zijn, want zelfs deskundigen hebben allemaal hun eigen ideeën over wat de boodschap van de boeddha in essentie over gaat.
De overgeleverde teksten blijken zelfs de historische waarheid te verdraaien. We lezen daar bijvoorbeeld in dat de boeddha een prins was die het leed van de mensen besefte en net zo lang mediteerde tot hij een oplossing had gevonden.
We weten echter dat er geen koningen waren in de tijd en in de streek waar de boeddha leefde en dat hij dus geen prins was. We weten ook dat hij met dezelfde motivatie als vele anderen leerde mediteren. Verder zou de oplossing die hij had gevonden er op neerkomen dat we onze begeerte moeten opgeven. Daardoor zouden we in het nirvāṇa komen en niet meer worden wedergeboren.
Om onduidelijke redenen werd dit “de middenweg” genoemd. Er wordt dan uitgelegd dat je niet teveel moet genieten en niet te weinig. Het is wel duidelijk dat dit geen moeilijke en diepzinnige boodschap is. Iedereen weet dat je veel gelukkiger bent als je tevreden bent met wat je hebt.
De boodschap die ons wordt gepresenteerd is dus te simpel om door te kunnen gaan voor het revolutionaire nieuwe inzicht dat het boeddhisme toch voorgeeft te zijn en zoals het ook oorspronkelijk werd ervaren.
Feiten
Er zijn in dit verband drie feiten die niet kunnen worden ontkend.
- Het eerste feit is dat de boeddha zijn boodschap zo moeilijk vond, dat hij eraan twijfelde of iemand deze wel zouden begrijpen.
- Het tweede feit is dat hij op verschillende plaatsen in de overgeleverde teksten opmerkt dat zijn leer diepzinnig en moeilijk te begrijpen is. Hij waarschuwt met andere woorden ervoor zijn leer niet op te vatten als iets oppervlakkigs. Het is niet iets voor klein-burgerlijke luie en oppervlakkigheid weekend- of gelegenheidsboeddhisten, die hun wijsheid halen uit tijdschriften als Tricycle en Bodhi.
- Het derde feit is dat de leer van wedergeboorte en karma in zijn tijd in kringen van intellectuelen al gold als een vanzelfsprekendheid. De intellectuelen waren in die tijd de brahmaanse priesters, die de heilige offerteksten, de Veda’s uit hun hoofd leerden. De boeddha verwierp het wereldbeeld van deze brahmanen, dus het is niet erg waarschijnlijk dat hij deze leer zelf zou hebben verkondigd.
Teksten achteraf gecomponeerd, uit het hoofd geleerd en gecorrumpeerd
Nu zitten we met het probleem dat de boeddha zelf nooit iets heeft opgeschreven. Zelfs zijn leerlingen hebben dit niet gedaan. De teksten die beschouwd worden als zijn uitspraken, zijn door toehoorders achteraf gecomponeerd en uit het hoofd geleerd. Vervolgens zijn deze teksten mondeling doorgegeven. Sommige zijn pas vlak voor of tijdens het tweede concilie, dus 65 jaar na het overlijden van de boeddha, gecomponeerd.
Dit is groot probleem omdat in elke mondelinge tekst gedeeltes kunnen worden weggelaten of toegevoegd zonder dat je er achteraf niets van kunt merken. De meeste leerlingen van de boeddha waren bovendien bekeerde brahmanen of studenten, zij hadden al een Vedisch wereldbeeld.
Wereldbeeld van de brahmaanse leer en die van de Boeddha
Dit verschilde volgens de boeddha zelf radicaal van zijn eigen opvatting. Om dit duidelijk te maken, heeft de boeddha vaak woorden en structuren van de brahmaanse leer overgenomen, om er een nieuwe totaal afwijkende betekenis aan te geven.
De brahmanen spreken bijvoorbeeld over de werkelijkheid als iets met de eigenschappen ‘zijn’, ‘bewustzijn’ en ‘gelukzaligheid’.
De boeddha omschrijft deze als ‘vergankelijk’, ‘zelfloos’ en ‘lijden’.
De term “zelfloos” is nog op een andere manier de ontkenning van de leer van de Veda’s, want een van de heiligste spreuken daarin is “dat ben jij” (tat tvam asi). Dit betekent dat ieder mens in zijn diepste zelf, zijn ātman of levensbeginsel, gelijk is aan het braḥman, het wezen van het universum.
De boeddha zegt juist dat dit zelf helemaal niet bestaat en dat er niet zoiets bestaat als een heelal buiten ons.
Zijnsleer
Het grote verschil is met andere woorden dat de boeddha het heeft over de werkelijkheid die we ervaren en de brahmanen het hebben over de werkelijkheid die in de heilige boeken wordt gedefinieerd, zeg maar de wetenschappelijke waarheid van die tijd.
Vaak wordt gedacht dat dit zogenaamde dualisme tussen twee werkelijkheden, die tussen ervaring en begrippen, een groot probleem is.
De werkelijkheid van de ervaring is die van ons lichaam, die van de begrippen is die van onze geest. Als beide nu verschillend zouden zijn, zou je nooit kunnen uitleggen hoe je geest je lichaam kan bewegen en hoe je geest pijn kan voelen als bijvoorbeeld een stukje van je lichaam met vuur in aanraking komt. Als lichaam en geest echter hetzelfde zijn, dan moet ofwel alles geest zijn ofwel alles lichaam, want iets anders is er niet.
In elk van beide verklaringen, we noemen ze zijnsleren of ontologieën, zijn het bestaan van lichaamsbeweging en pijn eigenlijk niet uit te leggen. Elk van beide mogelijkheden heeft zijn aanhangers, maar geen van beide doet recht aan onze alledaagse ervaring.
Er bestaat niets absoluut
De essentie van het probleem zit volgens de boeddha in onze opvatting van “bestaan”.
We denken dat “bestaan” zoiets moet betekenen als absoluut bestaan, er uit jezelf zijn, onafhankelijk van al het andere. In feite bestaat er echter niets absoluut. Elk ding bestaat alleen doordat het van al het andere afhankelijk is en al het andere is in zijn bestaan afhankelijk van het ene ding.
Dit wordt in het boeddhisme voorgesteld als een netwerk van spiegels waarbij elk element het geheel weerspiegelt en daarmee ook zichzelf. Deze voorstelling zet je echter op het verkeerde been omdat een spiegel onafhankelijk is van want hij weerspiegelt. De werkelijkheid bestaat volgens de boeddha echter niet los van onze ervaring.
Er is geen geest zonder lichaam, geen object zonder subject, geen wetenschap zonder ervaring en ga zo maar door. Als we een appel eten hebben we met twee werkelijkheden te maken: de ervaring van het eten van de appel en de begrippen: de prijs, de soort en allerhande andere economische en wetenschappelijk vastgestelde eigenschappen.
Naast de ervaring is er de kennis. Kennis en ervaring zijn op elkaar aangewezen. Als een appel niet smaakt wordt hij niet verkocht en daardoor wordt hij anders gedefinieerd in de wetenschappen. Als we anderzijds niet weten hoe we appels moeten laten groeien komen, ze niet in de winkel terecht.
Als we geloven in een absoluut bestaan komen er opeens een hoop onoplosbare problemen op ons af. We geloven opeens in een heelal dat op zich los van ons bestaat en daarom gaan we ons afvragen waar dat vandaan is gekomen.
Daardoor ontstaan er allerhande ingewikkelde verhalen over een god dit het gemaakt heeft of over een oerknal die zonder aanleiding heeft plaatsgevonden. We vragen ons opeens af wat we in dit op zichzelf bestaand heelal te doen hebben en hoe we er zijn gekomen.
Het gevolg is de vraag naar de zin van het leven en veel ingewikkelde verhalen, weer over een god, over evolutie, of tegenwoordig over karma en reïncarnatie.
Karma en wedergeboorte
Als we dus iets van het boeddhisme willen begrijpen, moeten we proberen de misverstanden over het begrip van het bestaan te verhelderen.
De Westerse wetenschap beschrijft ons een wereld waarin we zelf totaal niets te zoeken hebben. Daar worden we niet echt vrolijk van. Laten we daarom eens denken aan karma en reïncarnatie. Het woord karma betekent in de Veda’s oorspronkelijk het offer aan de goden en later ook het effect ervan.
In hedendaagse termen vertaald: als ik in de kerk een kaarsje brand voor Maria, dan is het karma van die rituele handeling in Vedische zin dat Maria verplicht is iets voor mij terug te doen. Later wordt deze wet van karma uitgebreid naar handelingen in het alledaagse leven. Als ik bijvoorbeeld ‘s nachts de auto van mijn buurman in de fik steek, dan zal mij als gevolg daarvan ooit iets vervelends overkomen, zelfs als niemand weet dat ik het heb gedaan. Het is met andere woorden een soort automatische vergelding.
Als we deze leer combineren met die van wedergeboorte, ontstaat er een ingewikkelde situatie. We kunnen in dit leven gevolgen ondervinden van karma dat we ooit in één van de vele voorafgaande levens hebben veroorzaakt. De gevolgen van wat we nu doen kunnen zich weer doen gelden in een van onze volgende levens.
Er is bovendien aan deze cyclus van geboren worden, sterven en weer geboren worden geen einde te voorzien en dat is geen prettig vooruitzicht, want er kan van alles met ons gebeuren.
Daarom ontstond er al gauw er een behoefte aan manieren om daar een einde aan te maken. Die manieren vinden we vooral in de laatste delen van de Veda’s, de Upanishaden. Ze bestaan er voornamelijk uit het kweken van het besef dat de kern van jezelf identiek is met de kern van het universum. Dit besef is vooral interessant op het moment dat je dood gaat, want dan kun je ermee voorkomen dat je opnieuw wordt geboren. Als dit besef helemaal tot je door is gedrongen, kom je na je dood terecht in een prettige staat die verlossing, mokṣa, wordt genoemd. In het latere hindoeïsme zorgen de goden daarvoor, maar dan moet je daar wel je enthousiasme voor kenbaar maken.
In India worden al sinds eeuwen voor de boeddha karma en wedergeboorte als vanzelfsprekend beschouwd. Dit is erg handig voor de mensen die het goed hebben.
De mensen die het slecht hebben, hebben dit namelijk te danken aan karma van een vorig leven en je kunt ze maar beter niet helpen, want dan wordt dat karma niet uitgewerkt.
Als je het goed hebt, dan heb je dat ook helemaal aan jezelf te danken, want het komt door goed karma dat je zelf hebt gemaakt.
Karma in de boeddhistische teksten
Als de boodschap van de boeddha nu echt totaal nieuw was in India, dan kon die natuurlijk niet over karma en wedergeboorte gaan. Als we echter de boeddhistische teksten erop naslaan, dan blijkt dat de boeddha het in de overgeleverde teksten wel degelijk over karma en wedergeboorte heeft gehad.
Hoe kan dat? Sommige passages kunnen worden toegeschreven aan de invoeging van uitspraken van anderen of interpretaties die worden veroorzaakt doordat de toehoorders zich niet konden voorstellen dat de boeddha niets over karma en reïncarnatie zou zeggen. Er zijn echter daarnaast wel degelijk een paar passages die er erg oorspronkelijk uitzien en echt van de boeddha zelf lijken te zijn.
Wat zegt de boeddha dan over karma? Er is een passage waarin hij zegt dat zijn leerlingen op hun daden moeten letten omdat zij
“de erfgenamen zijn van hun karma”.
Dat is dus karma dat in dit leven werkzaam is.
Deze uitspraak zegt niets nieuws, want iedereen weet dat je geestesgesteldheid beïnvloed wordt door wat je doet en hoe je het doet. Als dat niet zo zou zijn, dan zou meditatie niets helpen. In een andere uitspraak definieert de boeddha karma als motivatie, omdat je alleen kunt handelen vanuit je wil. Iets per ongeluk doen is dus niet echt handelen. Ook dat klinkt niet erg ongewoon. Het toont wel aan dat karma iets is dat zich alleen in je eigen geest afspeelt. Het is dus niet iets dat absoluut bestaat.
Tenslotte is er een passage waarin de boeddha karma noemt als één van de mogelijke oorzaken van ziekte, naast medische oorzaken, overspannenheid en verandering van klimaat. Wat de boeddha dus karma noemt, is de invloed van je bedoelingen op je geestesgesteldheid en je gezondheid.
Dit kennen we allemaal. Als ik de auto van mijn buurman afbrand, blijft dat op mijn geweten drukken en ik moet altijd oppassen dat ik niet laat merken dat ik weet dat ik het heb gedaan. Dit kan zelfs leiden tot slapeloosheid en kwaaltjes. Bovendien zal ik er de volgende keer gemakkelijker toe overgaan om iemands auto in brand te steken als ik ruzie heb en dit maakt mij tot een wraakzuchtige pyromaan.
Dit soort boeddhistisch karma is geen magische vergelding die buiten de dader om plaatsvindt. De boodschap van de boeddha over karma is hier dus wel degelijk verschillend van wat in zijn tijd als vanzelfsprekend werd aangenomen.
Wedergeboorte
Hoe zit het dan met wedergeboorte? Om te beginnen kan volgens de boeddha er geen ik of ziel worden wedergeboren, want hij ontkent het bestaan ervan. De boeddhistische leraren zeggen daarom dat alleen het karma wordt wedergeboren, maar dan moeten ze wel het metafysische begrip van karma uit de Veda’s overnemen.
Dit gaat tegen de uitspraken in die we net hebben besproken, want dat karma zou in dat geval absoluut moeten bestaan.
Bovendien wordt karma hier niet opgevat als motivatie, maar als het absoluut bestaande gevolg of de neerslag ervan. Het is een raadsel hoe zo’n neerslag, die toch tussen iemands oren moet zitten, bij de uitwerking ervan opeens kan overgaan in een op zich bestaande uitwendige gebeurtenis.
Hoe kan het bijvoorbeeld dat de indrukken die ik heb van mijn brandstichting in het verleden opeens mijn eigen huis in lichterlaaie zet terwijl ik niet eens thuis ben? Als ik wel thuis ben en kom te overlijden, dan wordt er een ander geboren met de rest van mijn karma. Die krijgt dus te maken met de gevolgen van wat ik heb gedaan, wat niet eerlijk is. Het is ook onbegrijpelijk, want het is op mijn naam geschreven en ik ben er niet meer. Het zou bovendien betekenen dat het karma op zich bestaat, los van mij.
Er zijn sporen in de teksten die suggereren dat wedergeboorte de boeddha in de mond is gelegd. In enkele passages staat bijvoorbeeld dat de boeddha zich bij zijn ontwaken in enkele uren 100.000 vorige geboortes herinnerde; dat is meer dan 600 per minuut oftewel meer dan 60 per seconde. Dit is niet alleen erg onwaarschijnlijk, het is ook erg onwaarschijnlijk dat de boeddha zo iets gezegd zou hebben, want hij was zeker geen opschepper. Het is ook onaannemelijk dat hij zijn herinneringen zou hebben geteld.
Het grote aantal moet daarom wel een overdrijving zijn van een verteller die indruk wilde maken op zijn publiek, wat overigens in vele Indiase teksten voorkomt. Indiërs zijn dol op literaire overdrijvingen, hyperbolen. Bovendien zijn de herinneringen van de vorige levens weinig zinvol, het is allemaal oude koek. Het is veel waarschijnlijker dat de boeddha op dat moment begreep hoe een ego zich vormt en verdwijnt en daarbij een patroon herkende dat zich voor zover hij zich dat kon herinneren steeds heeft voorgedaan. Blijkbaar vond de auteur van de tekst dat niet stoer genoeg.
Het verschil tussen het boeddhistische en het Vedische wereldbeeld
De boeddha noemde zijn verlossing een ‘ontwaken’, bodhi, en hij heeft erna nog 40 jaar door het noorden van India gezworven terwijl hij overal onderricht gaf.
Dit is dus heel wat anders dan de verlossing van de brahmaan uit de cyclus van wedergeboorte, want die vindt pas plaats bij zijn dood.
Zelfloosheid
Bij zijn ontwaken werd de boeddha iemand zonder zelf, bij hem was het zelf “gestorven” en niet het lichaam. In de christelijke traditie wordt het zelf of de ziel gezien als dat wat een mens maakt tot wat hij is. Je kunt je ziel aan de duivel verkopen en wie zielloos is, is een zombie of een robot.
In de boeddhistische traditie wordt iemands identiteit daarentegen bepaald door zijn plaats in de wereld en niet van binnenuit. Als je dan geen ziel hebt, doe je niet mee met de wereld, of doe je dat alleen omdat je dat wilt en niet omdat je niet anders kunt.
Zelfloosheid is trouwens in die zin niet zo bijzonder als het lijkt, want we doen allemaal wel een iets voor een ander zonder dat we daar zelf baat bij hebben. Wij kennen allemaal momenten van dit soort zelfloosheid, van openheid, bijvoorbeeld als we iets moois zien of iemand graag willen helpen.
De kunst is alleen om dit bewust te doen en de staat van zelfloosheid te handhaven. Dat lukt dus niet en voordat we het weten zijn we weer met onszelf bezig. In die zin wordt ons ego dagelijks verschillende keren wedergeboren en dit is ook de enige manier waarop we zelf “erfgenaam” kunnen zijn van ons eigen karma.
Wat de boeddha dus wedergeboorte noemt, is het opnieuw ontstaan van een gevoel van gehechtheid van een zelf en aan een wereld en van het eigenbelang dat ermee gepaard gaat en dat was inderdaad heel verschillend van de heersende opvatting in zijn tijd.
Het motief
We hebben begrepen dat de boodschap van de boeddha toch wat meer subtiliteit in zich draagt en moeilijker te begrijpen is dan we eerst dachten. Ze paste niet in de metafysica van zijn tijd en is nu nog steeds voor de meesten van ons moeilijk te begrijpen. Wat we nu nog missen is het motief.
Wat is de onderliggende reden dat de boeddha deze oneigentijdse boodschap verkondigde? Wat is nu eigenlijk dat nirvāṇa dat de boeddha heeft gevonden en waarvan de boeddha dacht dat het belangrijk genoeg was om het aan de mensen te onderwijzen?
De boeddha zegt hierover:
“zo zocht ik het ongeborene en bereikte het” en “zo zocht ik het doodloze en bereikte het”.
Hoe heeft de boeddha dan bereikt wat hij zocht?
Het verhaal van zijn zoektocht vinden we in verschillende overgeleverde teksten. Hij was ervan overtuigd geworden dat het leven geen kans biedt op blijvend geluk: er is altijd de kans op ziekte, er komt ouderdom met gebreken en uiteindelijk volgt de dood. Bovendien zijn we zelfs als we alles hebben wat ons hartje begeert nog altijd aan het tobben.
De boeddha ging daarom in de leer bij verschillende meditatiemeesters, maar ook daar vond hij niet wat hij zocht. Vervolgens beoefende hij strenge ascese, maar ook dat bleef zonder resultaat. Uiteindelijk herinnerde hij zich een moment van diepe rust, dat hij ervoer tijdens zijn jeugd toen hij heel ontspannen naar zijn vader zat te kijken, die aan het werk was. Hij begon opnieuw met zijn meditaties, maar combineerde dat met deze ontspannen houding van loslaten van alles wat zich voordoet. Dit bracht hem uiteindelijk het inzicht en het ontwaken waar hij naar op zoek was.
De Vier Edele Waarheden en het achtvoudige pad
Als hij later zijn leer gaat onderwijzen, begint hij meestal met de zogenaamde Vier Edele Waarheden: het leven is onbevredigend, de oorzaak daarvan is dorst, als de dorst is opgeheven, is het onbevredigende opgeheven en de manier om dit te doen is een achtvoudig pad.
Vaak wordt in plaats van dorst gesproken van begeerte, maar het is niet toevallig dat de boeddha juist dit woord gebruikte. Hij bedoelde namelijk niet de begeerte in de gewone zin van iets willen hebben, maar in de zin van een soort plakkerigheid of identificatie van ons bewustzijn met onze ervaringen.
Dit wel praktisch, als we trek in koffie hebben is het bijvoorbeeld handig om te denken in termen van objectieve handelingen die we moeten doen om aan een kop koffie te komen. We kunnen er daardoor zelfs een machine voor maken of iemand betalen om het voor ons te doen. We zijn er zo aan gewend dat we daardoor we alles wat zich voordoet ervaren alsof het absoluut op zich bestaat.
Laten we als voorbeeld eens denken aan iemand die aanhanger is van een voetbalclub en kijkt naar een wedstrijd van zijn club. Deze persoon is helemaal gefascineerd door wat hij ziet en hij kan er niet van loskomen. Hij kan het proberen, bijvoorbeeld door zich voor te nemen zich in te houden en op een meer ontspannen, onverschillige manier naar de voetbalwedstrijd te kijken. Hij kan zelfs besluiten om in het vervolg alleen maar te kijken naar voetbalwedstrijden van buitenlandse clubs waarbij het hem niets kan schelen wie er wint.
De instelling die hij dan heeft, zou je de stoïcijnse instelling kunnen noemen, maar de boeddha was hier niet tevreden mee. Je moet nog steeds oppassen geen voorkeuren te ontwikkelen. Op die manier geniet je nog steeds niet echt van het kijken, er is nog steeds een zelf dat onrustig is. Dit zou alleen kunnen als je net zo kijkt als wanneer je naar muziek luistert of naar een schilderij kijkt.
Loslaten
Eén van de belangrijkste dingen die je dan moet loslaten, is de voortdurende neiging te denken dat zaken als winnen en verliezen en doelpunten, strafschoppen enzovoort echt op zich bestaan. Je zou je bijvoorbeeld kunnen voorstellen dat je naar een tv-programma zit te kijken waarin iemand naar een voetbalwedstrijd kijkt. Je ziet de emoties van de persoon en ook hoe deze voortkomen uit zijn kijkgedrag en zijn geloof dat de wedstrijd echt bestaat.
Deze houding wordt geoefend door vipassana-meditatie.
De leegte
Het is erg moeilijk om te vergeten wat je gewoon weet. Je kunt wel proberen een voetbalwedstrijd te zien als een esthetisch schouwspel, maar je ontkomt er niet aan op te merken dat er een doelpunt is gemaakt en dat de een wint en de ander verliest.
Het boeddhistische antwoord hierop is dat het niet zo erg is dat je begrijpt wat er gebeurt, maar dat je dit op hetzelfde moment moet loslaten. Je moet de fascinatie zien te voorkomen door er doorheen de leegte te zien. De leegte betekent dat wat je ziet niet op zichzelf bestaat, maar relatief, dat wil zeggen alleen in samenhang met de kijker en alle andere factoren.
Het spel met zijn regels en het winnen en verliezen zijn afspraken, geen op zichzelf bestaande zaken. Ze zijn er alleen maar doordat je denkt dat ze er zijn. De voetbalwedstrijd bestaat alleen voor zover je deze in gedachten meespeelt bij het kijken of luisteren. Het hele menselijke bestaan met zijn wereld en natuurwetten bestaat in dezelfde zin alleen maar voor zover wij daaraan meedoen en erop betrokken zijn, er “dorst” naar hebben. Het is leeg van een eigen bestaan en in principe dus niets waar je je druk over hoeft te maken. Als je dat wel doet, dan is dit uit gewoonte, maar je kunt er volgens de boeddha los van komen.
Mentaal vastklampen
Deze betrokkenheid wordt dus veroorzaakt door de dorst, een soort mentaal aanklampen aan ervaringen. Moeten we deze betrokkenheid dan maar afschaffen, doen alsof we niks met de wereld te maken hebben? Dat lijkt niet erg handig, we moeten eten en drinken en af en toe naar het toilet en het is niet erg waarschijnlijk dat je er gelukkig van wordt als je dat niet doet. De dorst is een geestelijke instelling die bestaat uit een zich vastklampen aan, niet kunnen relativeren, niet kunnen loslaten.
Dit gaat niet weg door ander gedrag, maar door een andere instelling. Iets dergelijks wordt trouwens ook beweerd door de wijsheidsscholen van de antieke Griekse filosofie en het daoïsme.
Hoe kunnen we leren loslaten?
We kijken naar een voetbalwedstrijd en we zien dat tijdens een aanval van de tegenstander een aanvaller zich in het strafschopgebied van onze favoriete club zomaar laat vallen, waarna de scheidsrechter een strafschop toekent. Zo mist onze club het kampioenschap en we zijn er woedend over. Hoe kun je zoiets nu loslaten, dit is toch een groot onrecht, dit kun je toch niet laten gebeuren?
De eerste manier om tot rust te komen is om de gebeurtenis te relativeren door er afstand van te nemen. Je kunt jezelf dan troosten door bijvoorbeeld te bedenken dat dit nu eenmaal vaak gebeurt bij voetbalwedstrijden en je van tevoren al hadden kunnen weten dat dit zou kunnen gebeuren. Dit is een strategie die de stoïcijnen de meditatio malorum noemen, de bezinning op tegenspoed.
De volgende gedachte zou dan kunnen zijn dat er niets bijzonders is gebeurd en dat je toch met plezier hebt gekeken. Een meer effectieve manier om er vrede mee te hebben, is wat je met een moeilijk woord zou kunnen noemen de intentionele modificatie, of zelfs intentionele transpositie.
Dat betekent dat je je betrokkenheid of gerichtheid op de voetbalwedstrijd verandert, modificeert, waardoor je gewoon iets heel anders gaat zien. Je kijkt bijvoorbeeld met de blik van een investeerder; de spelregels en de wil om te winnen worden dan totaal oninteressant en je ziet alleen mogelijkheden om wat te verdienen. Zo kun je ook proberen om belangeloos te kijken.
Wie dit probeert komt er al gauw achter dat dit moeilijk is, omdat we onze gedachten niet in de hand hebben.
Het opheffen van de dorst
Zowel boeddhisme, daoïsme en de wijsheidsscholen benadrukken daarom dat je veel moet oefenen. Alle oefeningen bestaan er in wezen uit je gedachten (en ervaringen) niets dan gedachten te laten zijn, zowel niets als gedachte.
De meest radicale transformatie is dan om het voetbalspel te zien als een spel van vorm en leegte, als pure verschijning, puur fenomeen. Deze intentionele transpositie, overplaatsing van de aandacht, is het doel van de boeddhistische meditaties en de enige manier om de dorst, het aanklampen aan ervaringen blijvend op te heffen.
Dit was wat de boeddha het opheffen van de dorst noemde.
Fenomenologie
Het begrip intentionele modificatie speelt ook een belangrijke rol in een soort filosofie die “fenomenologie” wordt genoemd, de leer van de verschijnselen. De term komt van de filosoof Edmund Husserl, de stichter van deze filosofische stroming.
Fenomenologie is de bestudering van de fenomenen. Deze fenomenen komen we niet op straat tegen, ze verschijnen niet in wat Husserl de “natuurlijke instelling” noemde. Om ze te leren kennen, moeten we onze aandacht veranderen, hem anders richten, er is dus een intentionele transpositie nodig en dat is in dit geval de zogenaamde fenomenologische reductie, het herleiden van ervaringen tot niets dan verschijnselen of fenomenen.
We moeten onze aandacht terugbrengen, reduceren, tot alleen de fenomenen overblijven, dus datgene wat zich aan ons voordoet. Om dit te doen, moeten we onze betrokkenheid bij de dingen ons heen als het ware even tussen haakjes zetten, even terzijde laten. Als ik bijvoorbeeld in de natuurlijke instelling naar een balpen kijk, dan schieten gedachten door mijn hoofd over zaken als de prijs ervan, de bruikbaarheid, wat anderen ervan vinden als ze mij ermee zien schrijven en hoe lang hij meegaat.
Al deze gedachten hebben als vooronderstelling dat de balpen een absoluut bestaand ding is in een absoluut bestaande wereld. Deze gedachten komen echter pas nadat de balpen aan mij is verschenen. Het is niet zo dat ik eerst een balpen verzin en dat deze vervolgens plotseling aan mij verschijnt. Op het moment van het verschijnen is dit zo vanzelfsprekend, dat ik me er gewoonlijk totaal niet van bewust ben.
Bij een fenomenologische reductie probeer je het ding en de wereld niet weg te denken, maar ze terzijde te laten en je aandacht beperken tot het verschijnen. Je ziet het ding dan als verschijning, als fenomeen.
In de natuurlijke instelling is de balpen een ding in de wereld, in de reductie is deze een fenomeen dat alleen verwijst naar een wereld. Ik zie de balpen, ik weet dat hij niet in zijn eentje kan bestaan, maar daar denk ik even niet aan. Het gaat mij in zo’n moment puur om wat zich onmiddellijk voordoet. Dan blijkt al gauw dat de wereld er alleen is voor mij en dat de balpen mij nodig heeft om te verschijnen. Daarbij suggereert de balpen een band te hebben met een heel veld van andere mogelijke verschijningen, wat ik de wereld noem. De achterkant en de binnenkant van de balpen zie ik niet, die zitten in de wereld.
In de fenomenologie worden de fenomenen bestudeerd, bijvoorbeeld door te kijken naar relaties met andere fenomenen of de relatie met de aandacht. Je kunt je ook richten op de fenomenaliteit, het verschijnen zelf. Dan kan het nodig zijn om je aandacht nog meer te concentreren op een bepaald aspect, dus pas je nog meer reducties toe. De meest radicale reductie is de hyperbolische, waarbij je je aandacht alleen beperkt tot de manier waarop de verschijnselen of fenomenen verschijnen.
Boeddhisme en fenomenologie
In feite is de concentratie op de adem in de boeddhistische meditatie zo’n reductie van de aandacht tot alleen het verschijnen van verschijnselen zelf. Het gaat er immers niet om je adem te onderzoeken, je weet best dat je ademhaalt. De adem is echter iets dat uit zichzelf verschijnt. Als je je aandacht er maar lang genoeg op gericht houdt, ga je dit uit zichzelf verschijnen beseffen.
Er blijkt dus een nauwe verwantschap te bestaan tussen de boeddhistische meditatie en de fenomenologische reductie. Beide zijn een soort intentionele transpositie, je verandert je aandacht zo dat ze anders gericht is dan in het gewone leven.
Het moment van vrede en helderheid dat de boeddha in zijn jeugd ervoer, lijkt ook op de fenomenologische reductie.
Bij de meeste boeddhistische meditaties moet je je aandacht op je ademhaling richten, waarbij je dan al het andere moet proberen ter zijde te laten. Dat betekent dus dat je je aandacht beperkt tot de ademhaling als fenomeen. Je vraagt je niet af of je niet te snel of te langzaam ademt, of je wel diep genoeg ademt of wel genoeg met je buik. Je oordeelt niet en laat de adem gewoon ademen. De adem ademt zichzelf, juist doordat je hem zijn gang laat gaan.
Zo leer je alle fenomenen hun gang te laten gaan. Je merkt dat je er zelf niet meer aan te pas komt en opeens dat dit zelf even weg is. Het blijkt alleen een gedachte te zijn. Zo’n gedachte kun je alleen niet wegdenken, je kunt alleen wachten tot ze wegvalt.
De verschijnselen in het algemeen komen nergens vandaan en gaan nergens naartoe. Ze verschijnen terwijl ze verdwijnen. Zelfs als je je aandacht erop richt, dan nog gaat een verschijnsel even weg en komt weer terug, alsof je aandacht een soort vuurtoren is waarvan het ronddraaiende licht om de beurt delen van het landschap belicht.
Het grote verschil is echter dat er geen landschap is. Er is alleen dynamische leegte, relatief bestaan. Bij elke gedachte of afleiding ga je in intentionele transpositie, je probeert de gedachte of de afleiding als niets dan fenomeen te beseffen. Dat betekent dat je voorbij gaat aan wat het is en alleen het verschijnen beseft. De afleiding verschijnt gewoon en je laat het op zijn beloop. Lukt dat even niet, dan zit je opeens te dromen.
Samenwerking door verschil
Er is natuurlijk wel een verschil tussen fenomenologische studies en boeddhistische meditatie, maar waaruit bestaat dat eigenlijk?
De fenomenoloog onderzoekt de grondslagen van de werkelijkheid. Hij of zij streeft ernaar de mensheid te helpen aan een beter zelfbesef en misverstanden op te helderen.
Er is bijvoorbeeld een groot onbegrip tussen op de wereld en op wijsheid ingestelde mensen. De werkende mens wil geld verdienen, de wereld veranderen zodat de mensen er beter kunnen leven. Dit vindt hij of zij nuttig.
Filosofen en fenomenologen in het bijzonder merken op dat een leven zonder zelfinzicht juist nutteloos is. Alleen dit zelfinzicht kan een mens gelukkig maken, maar daarnaast verdienen natuurlijk ook de praktische zaken de nodige aandacht.
Fenomenologie laat zien dat beide vormen van handelen met elkaar verbonden zijn, zelfs niet zonder elkaar kunnen bestaan. Er is geen materiële nuttige wereld die apart bestaat van een geestelijke nutteloze wereld. In de huidige klimaat-crisis komt bijvoorbeeld de vraag naar voren naar wat een goed leven is.
Dit kun je niet met wetenschap oplossen, want het gaat over geluk, de relatie tussen mens en wereld en daarom over fenomenen en de macht die ze hebben over de mens. Een fenomenoloog wil dit naar het veld van de begrippen brengen, het bespreekbaar maken, zodat we erover kunnen discussiëren. Ze geven daarom geen meditatie-cursussen.
Een boeddhist wil zijn leven transformeren of op een hoger plan brengen. Ook hij of zij ontkomt niet aan de praktische zaken, je mediteert nu eenmaal niet zonder lichaam.
Door te mediteren wil hij of zij de mensheid op den duur tonen wat een gelukkig leven is. Het gaat in beide gevallen om geluk, maar de boeddhist begint met zichzelf en zijn eigen lichaam, terwijl de fenomenoloog zich richt op de begrippen. De resultaten schrijft hij op voor anderen, zodat zij het werk kunnen voortzetten. Een boeddhist wil persoonlijk ervaren en tonen, een fenomenoloog wil ontdekken en uitleggen.
Het besef van het relatieve van het bestaan
In feite komen ze elkaar tegen in het besef van het relatieve van het bestaan, waarbij ook elk individu alleen bestaat in relatie tot de rest van de mensheid en omgekeerd.
Bovendien heeft de meditatie van de boeddhist geen zin als hij of zij de woorden mist om de resultaten ervan uit te leggen. Juist de fenomenologie kan helpen om een begrippenstructuur te ontwikkelen waarmee meditatie-ervaringen en -methoden kunnen worden vergeleken en begrepen.
De huidige verwarrende situatie in het boeddhisme waarin elke traditie opgesloten zit zijn eigen begrippennetwerk kan eindelijk worden doorbroken. Een fenomenoloog heeft zonder ervaring niets uit te leggen, al zijn er helaas nog teveel die denken dat hun taak er uit bestaat om boeken over boeken te schrijven.
Daarom is er boeddhistische filosofie, die veel overlap heeft met de fenomenologie, en denken fenomenologen na over het menselijk bestaan en de lichamelijkheid.
Mindfulness
Tenslotte kunnen we nu begrijpen wat het probleem is bij de tegenwoordig zo populaire mindfulness.
Vaak wordt gezegd dat het erom gaat om alles wat je denkt bewust te worden. Dit ligt in het verlengde van de psychoanalytische beweging die ook stelt dat je het onbewuste “onschadelijk” moet maken.
Als je echter elke gedachte uitdrukkelijk probeert te herkennen en zelfs gaat benoemen krijg je het erg druk. Je komt niet tot rust en bovendien kom je niet verder dan het niveau van de begrippen.
Dat komt omdat je dan elke gedachte (of indruk) serieus gaat nemen. Je komt er dus niet aan toe de intentionele transpositie toe te passen. Je herkent elke gedachte en indruk op zijn inhoud en niet op zijn verschijnend verdwijnen. Daarmee blokkeer je de ervaring van leegte.
Mindfulness is dus niet boeddhistisch al is het er wel van afgeleid. Het gevolg is dat mindfulness een instrument wordt in het onderwerpen van werknemers in plaats van ze te bevrijden.
Werknemers worden gestimuleerd om het beste uit zichzelf te halen, terwijl het boeddhisme leert dat het beste voor eeuwig in jezelf verankerd blijft.
Je moet je er alleen voor openstellen.
Noten
[1] Bron: a wallpainting in a Laotian temple, depicting the Bodhisattva Gautama (Buddha-to-be) undertaking extreme ascetic practices before his enlightenment. A god is overseeing his striving, and providing some spiritual protection. The five monks in the background are his future ‘five first disciples’, after Buddha attained Full Enlightenment.
[2] Bron: Pali canon
[3] Bron: Netwerk van spiegels
[4] Bron: The Hindu goddess of knowledge, learning and creative arts, Sarasvati, is sometimes depicted alongside a swan, which is a symbol of spiritual perfection, liberation and moksha. The symbolism of Sarasvati and the swan is that knowledge and moksha go together.
[5] Bron: Pali-handgeschreven-tekst
[6] Bron: Buddhist relief from the Dazu Rock Carvings (China, between 1177-1249, 8 m tall) Mara, Lord of Death and Desire, clutches the Wheel of Reincarnation
[7] Bron: Tibetaanse en Nepalese boeddhistische godheden Nairatmya en Hevajra in omhelzing. Nairatmya is de godin van de leegte en van de realisatie van Anatta (niet-zelf, niet-ziel, onbaatzuchtigheid).
[8] Bron: Global Vipassana Pagoda, in Mumbai where Vipassana meditation is taught in the tradition of Ba Khin.
[9] Bron: Edmund Husserl (1900)
[10] Bron: een boeddhabeeld als tuinkabouter