Ameen Carp
De Soefi-gedachte, 2011-09
Volgens recente onderzoeken zou slechts 25% van de Nederlandse bevolking nog kerkelijke diensten bezoeken en zich religieus noemen. De vraag rijst dan: wat kan het soefisme voor de rest van de bevolking betekenen?
Als we het woord geloof onderzoeken komen we ongetwijfeld bij het je richten op een macht, die ongezien het leven schept, in stand houdt en vernietigt. Een geestelijke macht, die in het hele universum aanwezig is, meer macht heeft dan een mens, door alles heen dringt — geen muren houden hem tegen — en die voor alle mensen gelijk is, ongeacht ras, natie, sexe. Zo komen we bij het woord ‘religieus’, religare — je met het hogere verbinden. Ik denk dat er veel mensen zijn die geen lid meer willen zijn van een geloofsgemeenschap omdat zij geen waarde meer hechten aan de dogmatische en autoritaire manier van leiding geven aan hun gemeenschap. Maar heel veel mensen die niet meer naar een eredienst gaan en geen lid zijn van een geloofsgemeenschap geloven ongetwijfeld ergens in. Het woord God is vaak een belemmering. Maar als men gelooft in ‘de waarheid’, in ‘liefde’, in een deugdzaam leven, is dat dan anders dan het leven van een religieus mens? God is een begrip, een aanduiding, van die macht die het leven schept, onderhoudt en tot zich trekt. Wanneer we op deze manier naar de verschillen kijken van gelovigen en ongelovigen, dan moeten we erkennen dat dit een onwerkelijk verschil is, door mensen gemaakt. Er zijn mensen die zich beroepen op uitspraken van Jezus als ‘de weg, de waarheid en het leven’ of ‘niemand komt tot de Vader dan door mij’ en daarom menen zij dat het geloof in Jezus Christus de enige ware weg naar God, het paradijs en de hemel is. Alle anderen noemen zij ongelovigen (ketters, heidenen), hetgeen ongetwijfeld een dwaalweg is, want niet-christenen hebben ook een geloof, ieder op zijn eigen wijze. Hier is niet de mens Jezus aan het woord, die de drager van de christusgeest was en die hem deze mystieke woorden deed spreken. Ongetwijfeld is ieder mens vrij zijn of haar eigen geloofsovertuiging te hebben, maar leidt dit niet vaak tot de gedachte ‘wij zijn op de juiste weg, de anderen niet’?
Eens ontmoette Hazrat Inayat Khan op de boot naar Amerika een jonge Italiaan en de twee begonnen een conversatie. De Italiaan, denkend dat Inayat Khan een priester was, zei: ‘Ik geloof niet in God.’ Inayat Khan antwoordde: ‘Waar geloof je dan in?’
De Italiaan reageerde: ‘Ik geloof in materie.’ inayat Khan concludeerde: ‘Dan zijn onze twee geloven niet zo verschillend, want ik geloof in geest.’
Als we begrijpen dat materie niets andere is dan een vaste vorm van geest, net zoals ijs een vaste vorm van water is dat bij hogere temperaturen verdampt tot gas, dan gaan we beter inzicht krijgen in de samenstelling van het universum.
God is geest, almachtig, alomtegenwoordig, aldoordringend. Alles is geest, geopenbaard in verschillende bestaansvormen. God, de bron van alle leven, zendt stralen van licht uit, die zich kleden, in hun gang naar manifestatie in de materiële wereld, met de instrumenten van gevoel, denkvermogen, verbeelding, herinnering (geheugen), wil (richting gevend vermogen) en een besef van het hebben van een eigen identiteit, het ik, het ego.
God als bron van oneindige intelligentie heeft zijn ultieme schepping, de mens, het vermogen gegeven de schepping (inclusief het eigen wezen) te onderzoeken en zich bewust te worden van zijn oorsprong, bestemming, creatieve vermogens, magnetisme en het vermogen andere geschapen wezens lief te hebben, te bewonderen, te ondersteunen en zich verantwoordelijk te voelen voor hun welzijn.
Een niet-religieus mens kan zich met deze visie evenzeer vertrouwd maken als een religieus mens. Of men God aanbidt of eenvoudig aanvaardt als scheppend beginsel is een persoonlijke keuze.
Ieder mens gelooft ongetwijfeld ergens in. Of dit nu is in eerlijkheid, betrouwbaarheid, fatsoen, goedheid of in een beginsel als waarheid, onzelfzuchtigheid, verantwoordelijkheidsgevoel (ik leef niet voor mijzelf alleen), het zijn alle stadia van menselijke evolutie. Als je gelooft in de waarheid als het ultieme beginsel, is het in wezen niet heel verschillend van een geloof in een opperwezen.
Er is een verschil in de visie van een religieus en een niet-religieus mens en dat is het geloof van de eerste dat God zijn schepping liefheeft, helpt, nabij is, vergeeft, geneest en naar verdere ontwikkeling leidt. De gelovige mens bidt en vraagt God om hulp. Als er dan toch een verschil is tussen deze twee categorieën mensen, rijst de vraag: wat heeft het soefisme de niet-religieuze mens te bieden? Ten eerste de visie dat alles uit geest geschapen is. Het geloof in materie is een resultaat van het denken, dat zich baseert op een geloof in alleen dat wat tastbaar, meetbaar, waarneembaar is. Dat is wat de wetenschap bestudeert. Maar kan men liefde, intelligentie, schoonheid, vreugde, extase, liefde voor de waarheid meten en met andere metingen vergelijken?
Er zijn onnoemelijk veel mensen, die nooit naar een kerk gaan en nooit bidden, maar goed voor hun kinderen zorgen, goede buren zijn, zich vrijwillig inzetten voor goede doelen. Zouden zij minder zijn dan religieuze mensen?
Het gevaar van religieuze mensen is dat zij neerzien op mensen die niet-religieus zijn. Dat leidt tot bekrompenheid, hooghartigheid en verstarring. Jezus leerde: ‘Oordeel niet.’ Wij moeten beoordelen, maar niet veroordelen. Veroordelen verdeelt, het verbindt niet.
Hazrat Inayat Khan noemde het menselijk hart ‘de tempel van God’. Wij moeten ervoor zorgen dat in die tempel alleen goede, reine, liefdevolle gevoelens leven. Dit geldt voor iedereen, religieus en niet-religieus.
En dan is er de liefde. Liefde voor de natuur, liefde voor dieren en planten, liefde voor muziek, voor kunst, voor schoonheid, voor harmonieuze relaties, liefde voor de medemens, eerst in het gezin, dan voor je vrienden, je collega’s, je lotgenoten in het grote avontuur van het leven. “Heb je naaste lief als jezelf”, zei Jezus. Hoe vanzelfsprekend en toch hoe moeilijk! Hoeveel tact, geduld, zelfbeheersing vraagt dat niet. Het leven is geven en nemen, wordt geleerd. Maar de liefde, werkelijk onzelfzuchtige liefde, verdraagt alle dingen en vergeeft alle dingen, zoals Paulus zo mooi zegt in zijn brief aan de Korinthiërs. De liefde maakt het hart zacht en doet het smelten. Zo leren de soefi’s ook oefeningen om het hart te doen smelten, opdat alle hardheid, jaloezie, beter-weten en egoïsme daaruit verdwijnt.
De gelovige mens gelooft dat God, het Alwezen, volmaakt liefde is. Het hele heelal is vervuld van liefde. Natuurlijk, er is ook strijd, maar ook veel liefde. Liefde tussen mensen, liefde voor het leven, liefde voor het vaderland, liefde voor waarheid, onzelfzuchtigheid, dienstbaarheid. Ook de niet-gelovige mens ervaart dit. En zoekt dit, beleeft dit. In het humanisme worden deze gaven van liefde, vriendelijkheid, behulpzaamheid aan de de mens toegeschreven. Voor de gelovige mens zijn ze goddelijke eigenschappen, die de mens reflecteert, ontwikkelt, zoekt als een veredeling van het eigen wezen.
Er bestaat een geloof bij sommigen dat alleen als men gedoopt is, men in de hemel komt. Maar ook de zogenaamde niet-gelovigen komen in de hemel, na een periode van zuivering. De mens is zo geneigd om zijn eigen opvattingen als de juiste te achten, als maatgevend. Maar zo verdelen wij het ene leven in vakjes en ontzeggen andere mensen de vreugde van het ontdekken van het ene leven, wat er is voor iedereen van welk ras, natie, geloof of sexe ook. In die geestelijke vrijheid leven wij, zodra de vakjes zijn opgeheven, de muren van de verschillende geloven zijn neergehaald en de mens werkelijk vrij is om de eigen reis te gaan naar liefde en wijsheid.
Als wij deze benadering willen volgen, rijst de vraag: Wat kan het soefisme bieden aan de zo genaamde ongelovige mensen? Zeker is dat het soefisme gericht is op God, het enige Wezen. En het gebed Saum is daarvan doortrokken. Maar God is liefde, waarheid, licht, zuiverheid en wie zou zich daar niet mee willen verenigen? Zou iemand die niet gelooft in God (de hogere macht), maar die wel aangetrokken wordt door de idealen van liefde, harmonie en schoonheid, die wel de eenheid van religieuze idealen kan aanvaarden, die wel gelooft in een ondogmatische levenshouding, geen soefi kunnen zijn? Als wij die persoon zouden afwijzen, zouden we erg dogmatisch worden. We moeten erg oppassen dat de Soefi Beweging en haar leden niet dogmatisch en star worden.
Hazrat Inayat Khan gaf de Boodschap voor alle mensen, waar ook ter wereld. Gaf hij die alleen voor religieuze mensen? Het lijkt mij niet. De goddelijke boodschap is voor iedereen, blank of bruin. Europeaan of Afrikaan, man of vrouw.
Als wij nadenken over het leven en zoeken naar wijsheid (Sophia) en zuiverheid (Safa) en vragen naar het doel van ons bestaan, komen we dan niet bij een oneindige geestelijke kracht, de bron van alle leven, alle liefde, alle intelligentie? Er zijn mensen die niet willen (en kunnen) geloven, omdat ze God niet kunnen zien. Maar kunnen we de waarheid en de liefde zien? Wij kunnen ze ervaren, maar niet zien, niet weten, niet aanraken. Is dat de hinderpaal? Wij moeten alle mensen accepteren en omarmen zoals ze zijn en proberen, ongemerkt, hen iets te laten zien wat wij zelf hebben mogen ervaren.
Zoals de hindoes zeggen:
‘Voer mij van duisternis naar licht, voer mij van onwetendheid naar weten, van gebondenheid naar vrijheid.’