Plemp‘s Academische carrière (1633-1671)

0

Marcel Reyners

Plempius Vobiscus FortunatusAcademische carrière – anekdoten en faits diverspublicaties 1publicaties 2

Katholiek of protestant?

Afgaand op zijn afkomst en uitgebreide familie moet Plemp wel katholiek zijn geweest: zijn bekende oom Gysbert was zeer katholiek. Er waren 2 priesters jezuïeten in de familie, Petrus en Timotheüs Plemp, hij studeerde bij de jezuïeten in Gent.

Toch zijn er heel wat auteurs die ervan uitgaan dat hij oorspronkelijk protestant was en uit opportunisme overging tot het katholicisme want:

“als katholiek maakte hij geen kans op een carrière in de noordelijke Nederlanden”.

Monschamp citeert Patin die zei:

“Die meneer Plempius was een geleerde man, Hollander van geboorte en hugenoot die zich bekeerde tot het katholicisme om professor te kunnen worden in Leuven.”

Hoogleraar

Eind 1633 werd Plemp dus door Isabella Clara Eugenia, vorstin der Zuidelijke Nederlanden, van Amsterdam naar de universiteit van Leuven beroepen. Nauwelijks was hij in Leuven aangekomen, of hij werd tot president van het Breugel-college benoemd en enige dagen later aangesteld als koninklijk (regius) hoogleraar van de algemene grondbeginselen der geneeskunde (institutiones medicinae).

Om toegelaten worden moest Plemp echter eerst voldoen aan voorwaarden zoals vastgesteld door Joannes Sturmius, voorzitter van het Artsencollege:

“Op de zesentwintigste juli van het jaar 1633 was er een bijeenkomst van de hele medische faculteit, waar Vopiscus Plempius verscheen, die de (geloofs-)brieven presenteerde van de Meest Serene Prinses (Isabella) samen met de brieven waaruit bleek dat hij de doctoraatsgraad in Bologna had behaald, en met de kracht daarvan vroeg hij om toelating tot de faculteit en het college voor geneeskunde.

Op welk verzoek het bovengenoemde Hoofd van het College, na een voorlopige beraadslaging te hebben gehouden, besloot dat hij eerst een nieuwe titel moest krijgen en vervolgens een aanvraag moest indienen om te worden toegelaten tot de raad van de Medische Faculteit, en vervolgens, voordat hij zich kon aanmelden om les te geven, hij afkomstig zou moeten zijn van de raad van de universiteit.

Maar om indiener zelf toe te laten tot de faculteit en het college van de medische faculteit, moet hij zich conformeren aan de bestaande statuten van de medische faculteit. Natuurlijk moet hij op legitieme wijze bewijzen dat hij gepromoveerd is tot de graad van doctor aan een universiteit waar degenen die tot dezelfde graad zijn gepromoveerd, worden toegelaten tot de faculteit en het college voor geneeskunde.

Zo getuigt John Sturmius, voorlopig doctor in de geneeskunde en aan de medische universiteit.”

Vooraleer Plemp’s benoeming rechtsgeldig werd was hij dus verplicht, volgens de academische regelgeving, een doctoraatsthesis te verdedigen. Het onderwerp toont zijn niet aflatende aandacht voor filosofie, een adagium dat eeuwenlang gehuldigd werd: “een goede arts behoort ook een filosoof te zijn”.

De volledige titel luidt: Medisch-filosoof, of over geneeskunde en filosofie gecombineerd, een toespraak gehouden te Leuven toen hij begon met het openbare onderwijs in de geneeskunde. In het jaar 1633, op 3 oktober’.

Zijn benoemingsbrief dateert van 18 april 1634. Hierbij horen dit charter en de benoemingsbrief uit 1634.

President Breugel-college

Op 8 februari 1634 overleed Willem Wiggers, president van het Breugel college en op 10 april volgde Plemp hem op, en werd belast met de cursus van medische instituties, terwijl hij tevens werd benoemd tot kanunnik van de tweede stichting van St. Pieter.

Om tot president van het Breugel-college benoemd kon worden, zou Plemp clericus moeten zijn en zou hij de mindere wijdingen en de tonsuur moeten ontvangen.

“VFP med. Dr, uit Amsterdam afkomstig, opgeleid in Bologna, is tot het college toegelaten na een openbare les, waarbij niemand als voorzitter optrad, en nadat aan de administratieve verplichtingen was voldaan. Hij publiceerde al een boek over de oogheelkunde etc. en denkt over een nieuwe vertaling van Avicenna uit het Arabisch. Na de dood van De Vileers kreeg hij de leeropdracht praktische geneeskunde. Als regius-professor was hij belast met onderwijs in de Institutiones”.

Rector magnificus:

Verschillende bronnen vermelden dat Plempius tot viermaal toe tot rector werd verkozen, dit steeds voor de duur van een semester. Wel worden verschillende periodes opgegeven, eentje geeft zelfs het jaar 1631 op, terwijl Plemp slechts in 1634 benoemd werd tot hoogleraar. Barbier in Analectes 1898 is mijns inziens het meest geloofwaardig en duidelijk. Hij geeft volgende data: 1634 augustus, 1637 februari, 1647 februari en 1649 augustus.

Talenkennis

Uit de samenstelling van zijn bibliotheek mogen we afleiden dat Plemp verschillende talen kende (lezen en/of spreken): uiteraard Nederlands, Latijn en Grieks maar ook Spaans, Italiaans, en zelfs Arabisch, taal die hij studeerde in Leiden bij Golius. Over zijn vriend Golius meer bij de toelichting bij Plemp’s vertaling van de Canon.

Karakter

Verschillende biografieën benadrukken minder goede kanten van de man:

Zo was hij:

“hooghartig, en driftig en twistziek”; “voerde hij heftige polemieken”; “strijdlustig”; was hij eerder “berucht dan beroemd”; “had hij neiging tot twisten, trof personen meermalen door zijn scherpe kritiek; het scholastieke Leuven had hem in zij jeugd bedorven”.

Broeckx, in zijn ‘Notice sur Roland Storms’ van 1855, noemt hem:

“un des plus formidables joûteurs littéraires de l’époque” (“een van de meest geduchte duellisten van die tijd”.

Banga vat zijn karakter als volgt tezamen:

“Hij was zekerlijk een werkzaam man, van goeden aanleg en scherp oordeel. Zijn ongeluk was, dat hij in zijn vroege jeugd te Leuven onderwezen werd in een twistzieke redeneerkunde. Het gezag der kerk onderdrukte zijne neiging tot vrij onderzoek. Ware hij te Leiden goed onderwezen in de ontleedkunde, hij zoude mogelijk ven vele aanvallen zijner beoordelaars bevrijd zijn gebleven, terwijl hij nu, hooghartig en driftig van aard, op den hoogleeraar stoel gezeten, door een bitse tegenspraak hen nog meer verbitterde en zijn eigene rust verstoorde, waardoor zijn roem en goede naam bij de nakomelingschap schier vergeten zijn.”

Maar ook: hij gaf in zijn tweede uitgave van de Fundamenta ruiterlijk toe dat Harvey gelijk had met zijn beschrijving van de kleine en grote bloedsomloop, wat hij eerst te vuur en te zwaard had bestreden.

En Allard noemt hem:

“Vir ingeniosissimus, amicissimus et mihi familiarissimus”, “Een zeer geniale man, een bijzondere en allervertrouwelijkste vriend”.

Reinier De Graaf, leerling van Plemp, noemt hem in de aanhef van zijn brief dd. 14 maart 1669:

“de zeer beroemde medicus en professor” en “zeer bekende arts”.

Monchamps citeert M van Meenen, die zegt:

“dat Plempius de bijnaam kreeg van eeuwige twister en tegenstander van nieuwigheden”.

Plemp en Descartes

René Descartes (circa 1648) – Jan Baptist Weenix

«Si tu penses comme moi, tu es mon frère. Si tu ne penses pas comme moi, tu es deux fois mon frère, car tu m’ouvres un autre monde.»[1]

Amadou Hampâté Bâ (Ook toegeschreven aan Paul Valéry)

Plemp leerde Descartes kennen in Amsterdam in 1632. Ze bespraken geneeskunde en natuurkunde in het huis van een lakenkoopman in de Kalverstraat. Plempius werd later een voorvechter van het harde Aristotelianisme en distantieerde zich volledig van de Franse filosoof, met wie hij desondanks regelmatig bleef corresponderen en hem beschrijft als

“een zeer geleerde man, een zeer goede vriend en mij zeer dierbaar”.

Ook Baillet in zijn biografie van Descartes schrijft dat

“Descartes Plempius beschouwde als een van zijn beste vrienden en Plempius liet er tegenover niemand twijfel over bestaan dat hij het een eer en voordeel vond dat de vriendschap wederkerig was.”

Zijn hele leven bleef Plempius geïnteresseerd in filosofische vraagstukken.

In de eerste editie van zijn Fundamenta weerlegde Plempius de theorie van de bloedsomloop die tien jaar eerder was ontdekt door William Harvey (De motu cordis et sanguinis in animalibus, 1628). Hij werd echter rigoureus aangevallen op dit onderwerp door Descartes, die beweerde dat

“wanneer bloed het hart bereikt, het een hitte ervaart die het hart doet verwijden, wat op zijn beurt het bloed uit het hart en in de slagaders stuwt”.

Dit leidde tot een voortdurende correspondentie tussen beiden. Descartes stuurde hem verschillende exemplaren van zijn eerste werk, ‘De Verhandeling over de Methode’, zodra deze in 1637 was gepubliceerd.

In zijn laatste editie 1664 van de Fundamenta neemt Plempius duidelijk afstand van Descartes als hij in zijn voorwoord schrijft:

“De filosofie van Descartes, noch de methode om de waarheid in de wetenschappen te onderzoeken, moet worden bewezen. Zijn leer werd weerlegd door de kardinalen en door de apostolische uitspraak: en zowel deze, als de leer van de Theses Medicae, die de leer van de strenge censuur bevat, werden beperkt door de Theologische Faculteit. Fouten van Descartes zijn opgemerkt door dezelfde faculteit. Anderen brachten eveneens bovendien fouten aan.”

“Philosophia Cartesii non potest teneri a viro catholico.”
“De filosofie van Descartes kan niet door een katholiek worden aanvaard.”

Harvey en Plemp

Het enige teken in de Oudheid van de bloedsomloop was een pulserende pols maar hoe de vork precies aan de steel paste bleef eeuwenlang onbekend. Hoe het systeem van hart en bloedvaten in elkaar zat zoals beschreven door Galenus hield meer dan een anderhalf millennium stand. Galenus dacht het lichaam drie hoofdstructuren had die over alle anderen heersten, namelijk de lever, het hart en de hersenen. Voedsel wordt via het darmstel geabsorbeerd en als lymfevocht via de poortader naar de lever vervoerd. Dit orgaan vormde hieruit het bloed en belaadde het met pneuma[2] of (levens-)geesten. De distributie van het bloed gebeurt vanuit de lever naar alle delen van het lichaam door aders en voedingsstoffen worden uitgewisseld als een eb en vloed, van circulatie was geen sprake. Een grote ader bracht het bloed naar de rechterkamer van het hart.

Singer geeft een historisch overzicht vanaf de Griekse oudheid met Hippokrates, Erasistratus en Galenus. De beschrijving van deze laatste bleef gelden tot in de 15e eeuw tot Da Vinci nader onderzoek deed van hart en bloedvaten en daarmee de weg opende naar meer anatomisch en fysiologisch onderzoek met als lichtend voorbeeld Vesalius en zijn baanbrekend werk.

Dat vele vooraanstaande medici en geleerden Galenus’ beschrijving nog aanhielden bewijst de controverse die Harvey’s ontdekking van de gescheiden bloedsomloop veroorzaakte. Zo ook Plempius, die Harvey’s visie bestreed in zijn eerste editie van de Fundamenta in 1638. Maar in de tweede uitgave, verschenen in 1644, gaf hij ootmoedig en ruiterlijk toe dat hij verkeerd was:

“Primum mihi inventum hoc non placuit, quod et voce et scripto publice testatus sum; sed dum postea ei refutando et explodindo vehementius incumbo, refutor ipse et explodor; adeo sunt rationes ejus non persuadentes, sed cogentes: diligenter omnes examinavi, in vivis aliquot canibus eum in finem a me dissectis verissimas comperi”.

“In eerste instantie vond ik de ontdekking (van Harvey) niet correct, wat ik in woord en geschrift heb vermeld, maar later heb ik dat zelf heftig verworpen en afgekeurd en er me in verdiept en mijn zienswijze zelf afgewezen in die mate zijn Harvey’s denkwijzen overtuigend en terecht: ik heb ze zorgvuldig allemaal onderzocht door eigen dissectie bij levende honden en ze juist bevonden.”

Hiermee ontkrachte hij niet alleen de denkwijze van Galenus die eeuwenlang heeft standgehouden maar ook die van zijn leermeesters in Leiden zoals Heurnius en Falcoburgius die beweerden dat er openingen in het tussenkamerschot bestaan. Hij beschuldigde ze ervan zelf openingen te creëren met een stilet.

Dalton, in zijn boek ‘Doctrines of the Circulation’ van 1884 bespreekt uitvoerig wat Plempius vond van Harvey’s ontdekking, nadat hij door eigen onderzoek en experimenten overtuigd was van Harvey’s bevindingen. Hij citeert volgend voorbeeld uit de Fundamenta van 1644:

“We moeten dit aanvaarden, want het is bewezen door experimenteel onderzoek”.

“Zoek, bij een levende hond, een van de grotere venen in de lies, onderbindt het met een draad, ofwel grijp het vast met een forceps of met de vingers, en je zal zien dat het bovenste deel van de ader richting vena cava dichtvalt en leeg is. De andere kant integendeel, richting de voet zal opzwellen en lijkt harder dan de slagader; maar hef de ligatuur op en plots stijgt het bloed en de hardheid en uitzetting van de ader verdwijnt”.

Al die heisa was misschien niet nodig geweest als iedereen bij de les was geweest. Immers, de in Damascus geboren geleerde en medicus Ibn Nafis (1213–1288), nauwelijks 29 jaren oud, schreef als commentaar over de anatomie van het hart in een exemplaar van Avicenna’s Canon het volgende:

“…maar er is geen doorgang tussen deze twee holtes [rechter- en linkerventrikels]; want de substantie van het hart is vast in dit gebied en heeft ook geen zichtbare doorgang, zoals door sommigen werd gedacht personen, noch een onzichtbare die het overbrengen van bloed mogelijk had kunnen maken, zoals werd beweerd door Galen. De poriën van het hart zijn daar gesloten en de substantie is dik en er is geen doorgang tussen deze twee ventrikels; Als dat zo was, zou het bloed doordringen tot de plaats van de geest [links ventrikel]en bederven de substantie. Anatomie weerlegt de beweringen [van voormalige auteurs]; Integendeel, Het septum tussen de twee ventrikels is van dikkere substantie dan andere delen om de doorgang te voorkomen van bloed of sterke drank die schadelijk kunnen zijn. Daarom is de bewering van sommige personen om te zeggen dat dit plaats is poreus, is onjuist; Het is gebaseerd op het vooropgezette idee dat het bloed van rechts ventrikel moest door deze poreusheid gaan – en ze hebben het mis.”

“En om dezelfde reden bestaan er waarneembare passages (of poriën, manafidh) tussen de twee (bloedvaten, namelijk longslagader en longslagader). De longen bestaan uit drie delen, waarvan er één de bronchiën is, de ten tweede de takken van de Arteria Venosa en de derde de takken van de Vena Arteriosa allemaal verbonden door los poreus vruchtvlees.”

Het was El-Tatawi, Mohyi el Din, student aan de Universiteit Freiburg, die het commentaar van Ibn Nafis op de anatomische beschrijving van het hart van Avicenna herontdekte en beschreef in zijn thesis van 1924 ‘Der Lungenkreislauf nach el Koraschi: Wörtlich übersetzt nach seinim ‘Komentar zum Teschrih Avicenna’’. Meyerhof maakte dit wereldkundig in 1933 en dit startte een verhitte discussie over wie nu de eerste was die de longcirculatie ontdekte.

Aloud eindigt zijn artikel met een vraag:

“Een laatste interessante vraag is of Michael Servet, wiens boek gedateerd 1553 was, en later Colombus, Valverde, Vesalius en Harvey op de hoogte waren van het werk van Ibn al-Nafis over de longcirculatie dat meer dan 300 jaar eerder was gepubliceerd. Het aantal toevalligheden met betrekking tot deze vraag is vrij ongebruikelijk. Andrea Alpagus was een leraar aan de Universiteit van Padua in Italië en bracht 30 jaar door in Syrië om Arabische medische boeken in het Latijn te vertalen. Hij vertaalde het boek van Ibn al-Nafis dat de longcirculatie beschrijft, en dit werd in 1547 in Venetië gedrukt. Servet nam dit gedeelte letterlijk op in zijn boek Christianismi Restituto. Bovendien spraken Servet en Vesalius vloeiend Arabisch. Harvey behaalde zijn doctoraat graad aan de Universiteit van Padua in 1602; hij gaf een uitgebreide beschrijving van de bloedsomloop in zijn lezingen in 1616 en publiceerde zijn beroemde boek over dit systeem (Exercitatio anatomica de motu cordid et sanguinis in animalibus) in 1628. Het is aannemelijk dat deze Europese artsen wisten van Ibn al-Nafis en zijn beschrijving van de longcirculatie.”

Ullmann komt tot dezelfde conclusie maar voor anderen, zoals Temkin en West, blijft er twijfel bestaan en zou Servetus niet op de hoogte zijn geweest van Ibn Nafis’ tekst.

Tulp

De klep in de dikke darm – thesis van Heiser, 1718.

Het ligt voor de hand dat Plemp, uit hoofde van zijn belangstelling voor anatomie, anatomische demonstraties van Tulp volgde. Zo is bekend dat hij aanwezig was in 1628 bij lessen van Tulp in het ziekenhuis: over het waterhoofd en over de valvula coli. Hij vond hem “een jongeling van grooten naam” .

Joost van den Vondel

Plemp leerde Vondel kennen via zijn oom, de dichter Cornelis Gijsbrecht Plemp. Vondel prees hem als “een eer der ranken van Galeen en Hippocraat”.

Vondels’ gedicht over Plemp verscheen als inleiding bij zijn vertaling van Cabrolius:

OP DE ONTLEDINGE DES MENSCHELIICKEN LICHAEMS, VERDVYTSCHT

Door V. F. PLEMP.

Ertijdts voerde ‘t Griecks ghewelf
In zijn voorhoofd, Ken u self,
Als een Goddelijcke lesse
Van die wijse School-Meestresse:
‘tSelve leert nu d’Artzen-School
Van den Schranderen CABROOL,
Wiens vernuft met pit van reden
‘tMenschlijck Lichaem gaet ontleden
Van den top af tot den teen;
Dies de Latynist voorheen
Van dien arbeyd hem most dancken,
Tot dat PLEMP, een eer der rancke
Van GALEEN en HIPPOCRAET,
Tot des Nederduytschen baet
Dese schatten uyt het duyster
Brenghend met een rijcker luyster,
Toonde, dat hy was een stut
Tot zijn krancken Landtsmans nut,
Wiens gedachten sich nu wennen
Om te recht te leeren kennen
Wat de Menschen-huyd omvangt,
Waer de Mensch van t’samen hangt:
Hoe de wijsheyd Gods gaet waeren
Door ons Zeenen door ons Aeren:
Hoe het kunstige geraemt
Alle kunstenaers beschaemt .
Soo nu yemand door dees wennis
Van den trap der sellef-kennis
Stijght tot kennis van Gods Throon,
Zoo eyscht PLEMP gheen andren loon.

Leerlingen van Plemp

Als rooms-katholieke Noord-Nederlander was Leuven de eerst aangewezen plaats voor Reinier De Graaf om zijn medische opleiding te beginnen, die hij later afrondde in de net opgerichte Universiteit van Leiden. Hij is een van de voortreffelijkste leerlingen van Plemp en bleef later in nauw contact met zijn leermeester.

Zijn neef, Franciscus Plemp, studeerde ook in Leuven. Hij schreef 2 boeken die vaak aan Plempius zelf werden toegeschreven.

Ook de Breeënaar Martinus Soers studeerde bij hem en publiceerde tijdens zijn opleiding een thesis over het gebruik van kina bij koortsende ziekten.

Veel informatie door: Banga, Tricot, Haan Broeckx, Allard, Kerkhoff, Vanagt, DELPHER.

Noten

[1] Zie: citations.ouest-france.fr/citation-amadou-hampate-ba/penses-comme-frere-penses-comme-108154.html
[2] Torello geeft volgende verklaring: “het Latijnse spiritus, en het Griekse pneuma betekenen op fysisch vlak, lucht, en ook adem of blazen, en zelfs wat we nu kennen als golf of trilling. Op filosofisch niveau blijven deze termen de betekenis hebben van “geest” of “spiritueel” in de metafysische betekenis”. En ook: “Het Latijnse “spiritus” verwijst niet alleen naar wat we bedoelen met geest, maar ook lucht of ademhaling”.

Avatar foto

studeerde Grieks-Latijnse humaniora aan het St Michielscollege te Bree, België, en daarna geneeskunde aan de Katholieke Universiteit Leuven en specialiseerde in verloskunde en gynaecologie, eerst in Leuven/Duffel en daarna in Sittard.

Schrijf een reactie