Rosalie de Wildt
VU Lezing voor hulpverleners en mantelzorgers, 16 april 2009 in Kasteel Essenburgh
Als je zorg draagt voor iemand anders lijkt het vaak of je tijd tekort komt. Tijd die je vroeger aan jezelf kon besteden. Toen was er meestal voldoende tijd voor ontplooiing, werk of vakantie, maar nu is het vaak schipperen en haasten. De dag lijkt soms gewoon niet voldoende uren te hebben om alles te kunnen doen wat je moet doen.
Omdat tijd, of eerder het gebrek daaraan in de praktijk van alledag, u als mantelzorgers zo vaak parten speelt, wil ik vanavond eens een filosofische blik werpen op wat tijd eigenlijk is.
Nog maar een paar duizend jaar geleden beleefden mensen ‘tijd’ heel anders dan wij dat nu doen. Tijd had toen helemaal niets te maken met horloges en klokken en al helemaal niet met haast. Tijd was er gewoon, het was een hoedanigheid, vergelijkbaar met de warmte van de zon op je huid of de frisse wind door je haren. Tijd kwam en ging, zoals de afwisseling van de seizoenen en het heen en weer gaan van eb en vloed.
Aristoteles
Het was pas zo’n 350 jaar v.o.j. dat de Griekse wijsgeer Aristoteles bedacht dat tijd, iets meetbaars zou zijn, net zoiets als ruimte, geen ongrijpbare hoedanigheid dus maar eerder een meetbare hoeveelheid.
Tijd, zei Aristoteles, is een ‘nu’, een punt die zich langs een lijn van het verleden via het heden naar de toekomst verplaatst. Wat geweest is kan niet meer terugkeren en is onherroepelijk voorbij.
Dat vonden we een prettige gedachte! Mensen meten de dingen nu eenmaal graag. We telden die afzonderlijke tijdspunten ijverig bij elkaar op en gaven er namen aan, zoals seconden en minuten en uren.
En om ons met al dat meten te helpen kwamen er klokken en horloges.
Een gevolg van Aristoteles’ ideeën over tijd is dat we het helemaal niet vreemd vinden, als er vanavond in dit mooie kasteel, telkens iemand even op zijn horloge kijkt om te zien hoe laat het eigenlijk is of bijvoorbeeld hoe lang dit mantelzorgcafé nog gaat duren.
Laten we samen eens een oude kerktoren beklimmen. U kent ze wel: van die oude torens die je via een krakerige wenteltrap kunt beklimmen.
De smalle trap wordt verlicht door raampjes die steeds zicht geven op wat er buiten is. Steeds als je even stilstaat om uit te rusten en naar buiten te kijken zie je de kleiner wordende velden of de huizen daar beneden. Je ziet mensen op de fiets en wit besneeuwde boomtoppen of een zwerm trekvogels.
Soms regent het daarbuiten maar aangekomen bij een volgend raampje schijnt de zon al weer uitbundig over de velden of de straten. Dan weer dwarrelen de bladeren van de bomen en bij een volgende blik naar buiten staan de takken alweer volop in de voorjaarsbloei. Terwijl je zo klimt en daarna weer daalt, zoals je dat eigenlijk ook doet als je gewoon aan het leven bent, merk je dat, naarmate de tijd verstrijkt, het uitzicht telkens wat veranderd is. Maar niet alleen daarbuiten verandert er steeds iets, ook de blik waarmee je zelf naar buiten kijkt is telkens anders.
Wat gebeurt er nu als je, en dat geldt voor velen van u hier vanavond, voor korte of langere tijd belemmerd wordt in het klimmen en dalen?
We kennen allemaal het verschijnsel dat bijvoorbeeld het wachten op je beurt in de wachtkamer van de tandarts heel lang lijkt te duren, of andersom dat een zonnige zomervakantie veel te snel voorbij was. Minuten kunnen uren lijken, maar uren soms secondes. Je zou bijna zeggen dat er nog een andere tijd is, een tijd die niets met onze klokken te maken heeft, maar eerder met onze beleving. Een tijd die zich dus niet laat indelen en meten, die zich gewoon niets aantrekt van onze horloges.
Een goed moment misschien om eens te kijken of de wijsbegeerte ons wat wijzer kan maken als het gaat om vragen over tijd en werkelijkheid.
Heraclitus
150 jaar voordat Aristoteles op de gedachte kwam tijd net als ruimte te gaan meten, leefde en werkte de Griekse natuurfilosoof Heraclitus in Ionië, dat lag aan de westkust van het huidige Turkije. Het was een gebied dat gekoloniseerd was door de Grieken. Heraclitus wordt wel beschouwd als een van de meest diepzinnige grondleggers van de Griekse filosofie. Hij liet zich, bij zijn denken over tijd, leiden door de continue verandering van alles om hem heen. De seizoenen veranderen, mensen worden ouder en gaan dood en er komen nieuwe heersers aan de macht.
Heraclitus’ conclusie was dan ook dat er niets is, dat blijvend is. Hij ging zelfs zover dat hij stelde dat als er dan niets hetzelfde blijft, je simpelweg kunt zeggen dat er niets echt ‘is’. Er is geen zijn … alleen maar worden. Je kunt zelfs niet van werkelijkheid spreken, want welk mens of welk ding je daarmee ook zou willen aanduiden, op het moment dat je erover spreekt is alles alweer veranderd.
Heraclitus had weinig achting voor geleerdheid in de zin van veelweterij. Hij vond dat de natuur ons meer dan genoeg leerde. Als we met open ogen gewoon om ons heen kijken, worden we wijzer dan levenslang met onze neuzen in geleerde boeken te zitten, was hij van mening. En als we dan goed om ons heen kijken zien we het steeds weer: in de ons omringende werkelijkheid verandert alles onafgebroken. De belangrijkste eigenschap van de werkelijkheid is eigenlijk dat alles steeds verandert.
‘We kunnen niet tweemaal in dezelfde rivier afdalen’
waren Heraclitus’ beroemde woorden:
Panta Rhei (je ziet het wel eens staan op huizen): ‘alles stroomt’.
We gaan zwemmen en klimmen weer aan de wal en terwijl we aan de oever stonden is de rivier veranderd want er is weer nieuw water toegestroomd, maar ook wijzelf zijn weer anders geworden. En als we dan weer gaan zwemmen, zijn we het natuurlijk nog steeds zelf en is de rivier ook nog dezelfde rivier, maar tegelijkertijd alles is ook anders omdat alles om ons heen voortging en veranderde, inclusief wijzelf.
Parmenides
In diezelfde tijd, dus ook zo’n 500 jaar v.o.j., had zich een groepje Griekse wijsgeren verzameld aan de westkust van Italië in het plaatsje Elea, dat lag ongeveer iets ten zuiden van het tegenwoordige Salerno.
Ook al geen gekke plek dus om wat gezamenlijk te filosoferen, daar aan die Middellandse Zee!
Een belangrijk denker van die zogenaamde Eleatische School, een wijsgeer die een zeer hoog aanzien genoot, was Parmenides. Parmenides zag net als Heraclitus natuurlijk ook dat de dingen in de loop der tijd steeds veranderden, maar hij verbond daar, grappig genoeg, een tegengestelde conclusie aan. Hij stelde dat juist omdat veranderingen gebeuren en dus ‘worden’ en niet ‘zijn’, ze niet werkelijk kunnen zijn.
Volgens Parmenides is er in werkelijkheid geen beweging en geen verandering, er is alleen maar een onveranderlijk eeuwig blijvend Zijn. Het zijn onze zintuigen die ons een wereld van voortdurend worden en vergaan voorspiegelen en dat is de bron van alle dwaling.
Onze ogen en onze oren bedriegen ons als het lijkt of, naarmate de tijd voortduurt, er telkens veranderingen plaatsvinden. Alleen als het je lukt om je niet in de war te laten brengen door alle veranderingen die je zintuigen je voorspiegelen, merk je dat er alleen maar ‘Zijn’ is en geen beweging. De werkelijkheid is onveranderlijk en ook wijzelf staan stil, ook al lijkt het in onze beleving niet zo.
Degenen onder u die wel eens mediteren of wat lezen over het Boeddhisme zullen misschien wel overeenkomsten zien met Parmenides’ gedachtegang.
Er waren dus twee hoofdgedachten over tijd in de Griekse oudheid, de beginperiode van onze Westerse filosofie: ofwel tijd is onveranderlijk, zoals Parmenides beweerde en het zijn onze zintuigen die ons bedriegen, ofwel onze zintuigen hebben gelijk, zoals Heraclitus stelde, en de tijd stroomt altijd maar door en alles en iedereen beweegt mee.
En Aristoteles was degene die begon met het meten van tijd in minuten en uren, en dat is wat wij nu eigenlijk nog steeds doen.
Henri Bergson
Nu maak ik een grote sprong in de tijd en beland in het Parijs van rond 1900. Daar leefde en werkte een jonge Franse filosoof Henri Bergson, die in korte tijd erg populair geworden was. Hij trok volle collegezalen, die zo vol waren dat de Parijzenaars zelfs buiten op het plein op hun tenen voor de collegezaal stonden om door de open ramen ademloos te luisteren naar zijn verhaal.
Wat hij vertelde bracht hun opvatting over wat tijd is, flink aan het wankelen.
Hij vertelde over hoe op het moment dat we afdalen in onszelf er helemaal geen sprake meer blijkt te zijn van minuten en uren en weken en maanden.
Dat als er iemand overlijdt van wie we houden, geen weegschaal kan wegen hoe zwaar dat verdriet is en geen liniaal kan meten hoeveel tijd we bezig zullen zijn met het verwerken ervan. Dat als het gaat om een gemoedstoestand we dus ervaren dat er geen afgebakend begin en eind aan is. Verdriet gaat over in vreugde en vreugde in angst. Angst gaat weer over in onverschilligheid of overmoedigheid. De ene stemming wordt meegenomen in de volgende en drukt daar zijn stempel weer op.
Durée
En al kunnen we deze stroom van stemmingen niet precies aflezen op een klok toch ervaren we ze wel degelijk als een ontwikkeling in de tijd. Het verdriet komt na de vreugde, de onzekerheid na de schrik. Het lijkt in ons innerlijk dus om een ander, onmeetbaar, begrip van tijd te gaan. Bergson geeft een naam aan die soort tijd, hij noemt die stromende tijd: de duur of de zuivere tijd. Later bedacht hij ook dat die zuivere tijd niet alleen in ons bewustzijn te vinden is, maar ook daarbuiten. Om dat idee duidelijk te maken gebruikte hij het volgende voorbeeld:
Als ik een glas suikerwater voor mezelf wil klaarmaken dan moet ik, of ik wil of niet, wachten tot de suiker oplost. Dit ogenschijnlijk onbelangrijke feit is erg leerzaam. Want de tijd die ik met wachten moet doorbrengen is niet langer een wiskundige tijd, een tijd die je kan tellen. Nee, deze tijd valt samen met mijn geduld of ongeduld. Het gaat hier niet meer om iets wat gedacht, maar om iets wat geleefd wordt. De duur, de werkelijke tijd dus, heeft blijkbaar meer te maken met de kwaliteit van de dingen te maken, met hoe beleef ik de gebeurtenis, dan met hun kwantiteit: met hoeveel minuten en uren duurde het.
Tijdsdruk
Een leuke vraag is vanavond of het probleem van de tijdsdruk, een probleem waar we de meesten onder ons, denk ik wel eens mee te maken hebben, misschien iets te maken zou kunnen hebben met hoe we denken over tijd? Zouden we in onze gehaaste samenleving misschien wat op adem kunnen komen als we ons wat meer zouden richten op de beleefde tijd daar binnen in ons en wat minder op de door het menselijk verstand bedachte klokkentijd? En de hamvraag: zou tijd in plaats van een vijand ook een vriend kunnen zijn? Volgens Bergson zien we de dingen meestal alsof we door een immense caleidoscoop kijken. We zijn van jongs af aan gewend onze omgeving in stukken en brokken waar te nemen. Maar soms gebeurt het wel eens dat we, al is het maar even, met een onvertroebelde blik naar de wereld te kijken. Dat kan zijn tijdens een schitterende zonsondergang of als we een pasgeboren baby in onze armen houden of als we een mooi muziekstuk horen.
Zulke momenten bedoelde Bergson, denk ik, als hij sprak over zuivere tijd. En zo beschouwd is tijd eigenlijk hetzelfde als leven en dus iets waar we zelf deel van uitmaken, sterker nog iets wat we zelf ook ‘zijn’.
Als we de tijd zien als klokkentijd dan tikken de minuten en uren onverbiddelijk door en aan het eind van ons leven is de tijd op. Het gevoel van haast en tijdsdruk is ons helaas vaak meer vertrouwd dan ons lief is.
Tijd als vriend
Anders wordt het misschien als we, zoals Bergson voorstelt, door ervaring geleerd hebben dat aan het leven zuivere tijd ten grondslag ligt, sterker nog dat de stromende, werkelijke tijd niets anders dan het leven zelf is.
Maar hoe merken we nou of we wat dichter bij die werkelijke tijd zijn gekomen?
Volgens Bergson waarschuwt het leven ons met een ‘heel precies’ teken als het doel van het bestaan bereikt is: en dat teken is vreugde. Hij doelt hier niet op het vluchtige plezier van een verre vakantie of van spannende, grensverleggende parachutesprongen, maar hij spreekt over het gevoel van intense vreugde dat ons in het dagelijks leven zomaar kan overvallen, soms op momenten dat we er totaal niet op bedacht zijn. Het zijn momenten waarop we misschien even opgaan in de zuivere tijd, in het stromende levenselan dat, volgens Bergson, ons bestaan fundeert en van zuurstof voorziet. Onverwachte en welkome adempauzes die ons jachtige bestaan even stil doen staan en doen opleven.
Het is de vreugde van een moeder die haar spelende kind gadeslaat of die van een oude man die de nerven van een herfstblad tegen het zonlicht, aandachtig bewondert.
Ter afsluiting dit waargebeurde verhaal
Er was eens een Amerikaanse toerist die in India op vakantie was op de dag dat er een pelgrimstocht naar de top van de heilige berg plaatsvond.
Duizenden mensen beklommen het steile pad naar de bergtop. De toerist die regelmatig hardliep en aan krachttraining deed, dacht dat hij in een goede conditie verkeerde en besloot daarom ook te gaan, want hij wilde het wel eens meegemaakt hebben. Na twintig minuten kwam hij adem te kort en kon hij bijna geen stap meer omhoog komen, terwijl de vrouwen met baby’s en broze oude mannetjes met stokken hem met gemak passeerden.
‘Ik begrijp er niets van’, zei hij hijgend tegen zijn Indiase metgezel. ‘Hoe is het mogelijk dat deze mensen het wel kunnen en ik niet’?
Zijn vriend antwoordde:
‘Dat is omdat jij alles als een test ziet ― een typisch Westerse gewoonte. Je ziet de berg als je vijand en je gaat op weg met de wens hem te verslaan. Natuurlijk vecht de berg dan terug en hij is sterker dan jij. Wij zien de berg niet als een vijand die verslagen moet worden. Wij klimmen met het doel één te worden met de berg, en daarom tilt hij ons vreugdevol op en draagt ons naar boven.’
Mijn wens is dat u de komende tijd, als het weer eens lijkt of u helemaal geen tijd van leven hebt en alsof er geen einde lijkt te komen aan al het gehaast, nog eens denkt aan de berg, die net als de tijd blijft terugvechten als hij bestreden wordt, maar die u ― als u er bevriend mee kunt raken ― ook kan optillen en naar boven dragen.
Noten
[1] Bron: Stopwatch ― ontwerper Lookang
[2] Bron: Het beklimmen van de toren ― foto Torenmuseum Goedereede
[3] Bron: Drachme van Ionië (tweezijdig, 258-circa 202 v.o.j.) ― foto cgb.fr, Voorzijde met diadeem gedrapeerde buste van Artemis met aan de rechterkant, de boog en pijlenkoker op de schouder, achterzijde: Protoom van een knielend hert, de kop naar links draaiend; in het veld rechts een kleine bij.
[4] Bron: Panta Rhei – Hubert van Lith, fontein en kunstwerk; foto Lempkesfabriek, met teksten van Victor E van Vriesland, Eindhoven
[5] Bron: Site van Velia (Elea) – foto AlMare, Campania (It)
[6] Bron: Henri Bergson – foto Henri Manuel, United States Library of Congress’s Prints and Photographs division
[7] Bron: Suikersiroop maken – still uit YouTube
[8] Bron: Tibetan pilgrims during Kailash Kora – foto Jean-Marie Hullot, de kora (circuit) van Mount Kailash (6714 m) is één van de belangrijkste pelgrimsroutes in Azië. Al sinds de pre-boeddhistische tijden is het een pelgrimstocht, die spirituele, culturele en fysieke dimensies combineert.