Rentia gaat nog steeds haar eigen weg!

0

Boerinnen in Afrika en de boerenstand in Nederland

Sieth Delhaas

November 2021

Vijfentwintig jaar geleden interviewde ik drs. Rentia Krijnen-Hendrikx over haar levensloop, die begon als boerendochter, via een opleiding en baan als landbouwhuishoudschool- en biologielerares en vanaf 1988 als coach van zo’n 1600 weduwen, respectievelijk boerinnen in Kenia.

In dat interview komt ook haar verhouding met niet alleen de boeren in Nederland ter sprake, maar ook die met de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NCB), nu Land- en Tuinbouworganisatie Zuid (LTO), waar ze — nota bene — in 1993 werd gevraagd als sociaal-werkster.
Daar kon ze doorgaan met wat ze na haar studie zelf had opgebouwd in haar werk met de boerengezinnen: in de gesprekken uitgaan van de verhalen die ze aan de keukentafels op de boerenbedrijven hoorde. In het pastorale team van de boerenorganisatie drong ze erop aan, dat die verhalen van de boerengezinnen meegenomen zouden worden in het beleid van de NCB. Ze vond dat het bestuur moest weten wat er door het beleid vanuit Den Haag met de boeren en hun gezinnen gebeurde. Ze zag dat de problemen van de boeren een structurele achtergrond hadden.

Herlezing van mijn interview met Rentia Krijnen-Hendrikx in 1997, maakt mij nu, november 2021 en in afwachting van een nieuwe kabinet, waar ook de positie van de boeren en de boerenbedrijven centraal staan, nieuwsgierig naar wat zij, als deskundige op dit gebied, heeft te zeggen.

www.kenyaproject.nl

Maar eerst een herlezing van haar levensverhaal en de boerenproblemen aan het eind van de 20e eeuw:

Rentia Hendrikx gaat haar eigen weg (1997)

Uit: De Bazuin, 13 juni 1997

Rentia Hendrikx (1944) uit Etten-Leur, boerendochter, landbouwhuishoud- en biologielerares, theologe, onderneemster, vrijwilligster-in-eigen-winkel en moeder van een dochter en twee zonen ontvangt vandaag de De Stem-Prijs 1997 van het gelijknamige Brabantse dagblad. De prijs bestaat uit een bedrag van tienduizend gulden en een plastiek die bisschop Muskens haar zal overhandigen.
Het geld is bestemd voor de drie projecten voor weduwen die zij heeft opgezet in Kenia.

“In 1988 raakte ik met Fons Geerts, een Mill Hill-pater die in Kenia werkte, in gesprek over mijn theologiestudie. Wat leuk dat je gaat afstuderen, zei hij, en dat dat kan in Nederland. Waar hij op doelde was dat ik dat als weduwe met drie opgroeiende kinderen kon doen. In Kenya worden vrouwen na de dood van haar man met haar hele bezit, met alles wat zij samen hebben opgebouwd, eigendom van de oudste zwager.
Dat leek me verschrikkelijk. Als iets me raakt als onrecht dan begint het bij mij te roeren. Ik had mijn opleiding en een weduwepensioen en voelde me vrij mijn eigen weg te gaan. Toen heb ik voorgesteld om mijn scriptie te verkopen en de opbrengst ter beschikking te stellen aan weduwen in het gebied waar hij werkte. Mijn voorwaarde was dat het geld voor honderd procent ten goede zou komen aan de vrouwen.
Een Keniaanse medewerkster van Geerts’ bisdom heeft het plan uitgewerkt. Weduwen kunnen nu een startbedrag krijgen voor een eigen bedrijfje. Het leuke is dat de vrouwen zelf hebben voorgesteld het geld te lenen en het, als ze kunnen, terug te storten in de gezamenlijke pot.
Op die manier zijn al meer dan vijftig vrouwen onafhankelijk geworden.”

Boerenkind

In Nederland heeft Rentia Hendrikx naam gemaakt als agrarisch theologe. Hoewel ze haar agrarische afkomst praktisch had afgezworen, kwam ze daar door haar afstudeeronderwerp helemaal in terug.

“Op de MMS was ik tussen Bredase meisjes het enige boerenkind en er werd op me neergekeken. Maar mijn vader stimuleerde mij en hij heeft al zijn acht kinderen laten studeren. Tegelijkertijd moesten we hard meewerken.
Dat gevoel van minder zijn als boerenkind is heel lang gebleven.”

Na een opleiding landbouwhuishoudkunde bij de zusters Ursulinen in Posterholt werd ze in de provincie Utrecht gevraagd in een functie voor streekverbetering. Twee jaar lang gaf zij
cursussen voor vrouwenorganisaties over voeding, huishoudelijke apparatuur, over diepvriezen en een goede gastvrouw-zijn.
De stof vond ze saai, maar de verhalen van de vrouwen interessant. Ze liep vast. Achteraf gezien wijt ze dat aan de moeilijke overgang van het platteland naar een kamertje midden in Utrecht.
Ze zegde haar baan op en hoe wel ze een uitkering volgens de WW kon krijgen —

“dat hoorden wij niet aan te vragen” —

stalde ze haar spullen bij haar ouders en ging als invalster aan het werk op de landbouw- huishoudscholen die de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NCB) toen overal had in Brabant. In die periode leerde ze Piet Krijnen kennen bij het katholieke jeugdwerk waarin ze beiden als vrijwilliger actief waren.

“Hij was vloerenveger bij een grootwinkelbedrijf. Vlak voor zijn wijding had hij de priesteropleiding verlaten. Dat was in die tijd nog een schande en met zijn opleiding kon hij nergens werk krijgen, zelfs niet in het onderwijs. Na een avondstudie sociale academie kreeg hij werk als personeelsfunctionaris.”

Ze trouwden en maakten voor die tijd vooruitstrevende afspraken over zorg en arbeid binnen- en buitenshuis.

Vervelende vragen

“Wij hadden onze eigen ideeën maar je praatte er niet over met anderen want die vonden dat vreemd. Piet heeft met datgene wat hij op het seminarie heeft geleerd nooit uit de voeten gekund. Dat heb ik achteraf wel begrepen. Hij zei altijd: ‘ik ben aan de kerk en aan de maatschappij kapot gegaan.’
Dat snapte ik toen niet.”

Haar man raakte overspannen door een schokkende gebeurtenis op zijn werk en zei uitdrukkelijk dat hij dood wilde.

“Hij had totaal geen gevoel meer. Dode ogen. Het heeft mij ontzettend geraakt dat iemand zo kan kijken. Hij was dood van binnen. Ik zei wel eens dat ik hem de rust die hij zocht best gunde. Maar wat moesten ik en de kinderen dan?
Dan zei hij: ‘ik weet dat ik die kinderen graag wou en ik weet dat ik van jou gehouden heb, maar Rentia snap het dan: ik voel niks meer. Ik voel alleen maar een geestelijke pijn die erger is dan alle lichamelijke pijn.’
Ik wist ten slotte dat ik hem los moest laten.”

Tijdens haar studie had ze geleerd dat een schokkende gebeurtenis een lithiumtekort in de hersencellen kan veroorzaken. Ze vroeg de behandelende psychiater dat te onderzoeken. Het resultaat was dat deze de behandeling stopte omdat zij zulke vervelende vragen stelde. Een half jaar later, in mei 1981, maakte haar man een eind aan zijn leven.

“Ik bleef achter met talloze vragen.”

Gustavo Gutiérrez[1]

Vloeken, schreeuwen, kwaadheid op haar man, de kerk, de medische wereld, stoppen met werken en een moedeloos jaar thuis op de bank veranderden in een zoektocht naar antwoorden. Antwoorden op vragen die verhuld of openlijk op verwijtende en beschuldigende manier werden gesteld; ook in condoleancebrieven.
Vragen van mensen die hetzelfde was overkomen.

“Een pastor-exegeet vroeg ik wat de bijbel over suïcide zegt, want ik kende de hele Bijbel niet. Hij antwoordde, dat de bijbel er niet over sprak.
Iemand stuurde me inschrijfpapieren voor de pas gestarte studie Theologie en Samenleving aan de Katholieke Theologische Universiteit (KTU) in Utrecht. In die studie hoopte ik antwoord te vinden op mijn vragen. Antwoorden kreeg ik niet, maar ik leerde er methoden om de juiste vragen te stellen.
Door de bevrijdingstheologie van de Latijns-Amerikaanse theoloog Gutiérrez leerde ik te beginnen bij de ervaring van mensen en niet bij de theorie. Bij mijn eigen ervaring dus. Dat was een bevrijding voor mij, die met katholieke dogma’s is opgevoed.”

Praktijk en theorie. Af en toe hield ze nog lezingen voor vrouwenorganisaties. Van deelneemster aan cursussen over rouwverwerking na suïcide werd ze zelf cursusleidster.

“Daardoor heb ik steeds praktijk en theorie kunnen combineren. Door een tip van de priester-politicus Herman Verbeek, die me vertelde dat er nog niemand vanuit de theologie aan agrarische vrouwen had gedacht, besloot ik vanuit hun ervaringen mijn afstudeerscriptie te maken. Zij zagen dat hun arbeid in de agrarische sector niet zichtbaar was.
Dat sloot aan bij wat de feministisch theologe Mary Daly over de onzichtbaarheid van vrouwen zegt. Die link heb ik gelegd. Mijn scriptie werd met twintig tegelijk verkocht. Boerinnen waren bezig hun arbeid in de politiek zichtbaar te maken en de argumenten vonden ze in mijn scriptie.

Mary Daly[2]

Zo kreeg ik het geld voor mijn Kenya-project bij elkaar. Langzamerhand werd ik overal gevraagd om lezingen en cursussen te houden, dus ik kreeg het steeds drukker.

Mijn freelance-werk heb ik in 1991 samengebracht in een eigen onderneming: het Theologisch Maatschappelijk Bureau Thema. Daar heb ik van pastores heel wat zure opmerkingen over gekregen in de trant van: ‘Ga je een eigen kerkje beginnen?’

Door de contacten met de boerinnen en de boerengezinnen en de problemen die daar spelen ben ik weer helemaal teruggekomen op mijn oorspronkelijke basis: de agrarische wereld. In 1993 werd ik gevraagd als sociaal-pastoraal werkster bij de NCB. In feite kon ik doorgaan met wat ik zelf had opgebouwd. Ik bleef mijn werk op mijn eigen manier doen, dus uitgaan van de verhalen die ik aan de keukentafels op de boerenbedrijven hoorde.

In ons pastorale team drong ik erop aan dat die verhalen meegenomen werden in het beleid van de NCB, Ik vond dat het bestuur moest weten wat er door het beleid met de boeren en hun gezinnen gebeurde. Ik zag dat die problemen een structurele achtergrond hadden. Aan die keukentafels kon ik in praktijk brengen wat ik in mijn theologische studie had geleerd: ik stelde de boeren en boerinnen vragen waarop zij hun eigen antwoorden konden zoeken. En dan kwamen ze er achter dat de agrarische crisis geen persoonlijke maar een maatschappelijke is.”

Na een jaar besefte Hendrikx dat de verschillende theologische visies binnen het werk niet vruchtbaar konden zijn en gaf ze haar baan bij de NCB op.

“Voortdurende conflicten over het agrarisch beleid dat gericht was op grootschaligheid kon ik niet rijmen met mijn visie: kiezen voor de zwakkere boeren.”

Haar eigen bureau

Haar eigen bureau Thema zet ze voort zoals ze het begonnen is. Het werk is uitgebreid met pastorale gesprekken. Agrariërs weten nu de weg naar haar huis te vinden.
Haar vrije tijd steekt ze in een winkeltje dat ze in haar garage is gestart. Ze verkoopt er oude spullen om de benodigde jaarlijkse drieduizend gulden bijeen te brengen voor de Keniaanse projecten. Vrouwen uit West-Brabant helpen haar.

22 Jaar open tuin t.b.v. het Kenyaproject

“Mijn tuin was al eerder belangrijk voor me geworden. Ik heb die 1200 vierkante meter zelf omgespit, bomen gerooid en de tuin van een speelveld voor mijn kinderen veranderd in een lusthof. Het wroeten in de grond maakte mij weer heel. Daar zitten een heleboel tranen en vloeken in.
Ik werk niet met chemische middelen en alles wordt gerecycled, Niets wordt er weggegooid. Vogels en insecten hebben het er naar hun zin.

De Open Tuin-dagen, die ik in juni en juli organiseer zijn een verademing voor de mensen die hier komen. De opbrengst ervan gaat ook in de pot voor de projecten in Kenya.

In mijn winkeltje en in de tuin komen gesprekken tot stand met mensen die met problemen zitten of meer willen weten over de vrouwen in Kenya. In mijn tuin krijg ik ideeën, of vind er rust als ik niet weet hoe ik verder moet.
Ik besef dat mijn studie, mijn werk, mijn biologische tuin en het Kenya-project op een zeer vruchtbare manier bij elkaar heb kunnen brengen.”

www.kenyaproject.nl

Wat zich afspeelt in het derde decennium van de 21e eeuw

Mijn interview met haar herlezend vraag ik me af hoe Rentia Krijnen-Hendrikx nu, eind 2021 — de hele wereld al twee jaar in de ban van een ernstige pandemie — na een wereldwijde klimaatconferentie in Glasgow, met weinig opzienbarende beslissingen van de aanwezige landen, aankijkt tegen specifiek de agrarische problematiek en de positie van de boeren.
Zou ze met haar vroegere werkwijze, uitgaan van de situatie van de boeren zelf, nog uit de voeten kunnen? Immers onze hele samenleving wordt al minstens net zo lang als zij in de agrarische sector werkzaam is, geconfronteerd met wat die klimaatproblemen betekenen voor het voortbestaan van de agrarische bedrijven en de gezinnen die daarvan moeten leven.

Heb jij, Rentia, al die jaren na jouw vertrek bij de NCB/LTO de ontwikkelingen in deze sector gevolgd?
Een Nederlands en een Engelstalig verslagboek als afsluiting van de 28 jaren werken voor dit Keniaproject

“Ja, ik ben dat blijven volgen. Ik zie nu twee soorten ontwikkelingen:
Allereerst die van stoppende boeren omdat ze geen opvolging hebben. Als tweede factor de te lage prijzen en te hoge kostprijzen, dus geen inkomen voor de boeren.
Dan zie ik nieuwe vormen van ‘boeren’.
Enerzijds een natuurontwikkeling met subsidie, zoals nesten sparen bij het bewerken van het land, wandelpaden aanleggen voor de burgers door weilanden en akkers, waar burgers anders niet mogen komen en daar horen ook fietspaden bij. Daar worden boeren door de overheid voor betaald.
Daarnaast recreatie op de boerderij, met boerencampings, speeltuinen en restaurants. En als laatste de zorgboerderijen. Zorgboerderijen voor ouderen en dementerende mensen en werk voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Ik volg deze nieuwe ontwikkelingen op de provinciale televisiezenders. Daar, dus in de provincies zelf, gebeurt veel meer op het platteland, dan wij in de kranten lezen. Je ziet dan dat er heel veel op het platteland, vooral onder de jonge boerinnen en boeren, gaande is.”

Wat ze hoort en ziet in die programma’s is al zo structureel, dat zij vindt dat er gesproken kan worden van positieve ontwikkelingen niet alleen, maar ook dat deze zoden van voortbestaan aan de dijk zetten.

“Bijvoorbeeld in Friesland zijn er hele georganiseerde bedrijven, die op deze manieren werken. Dat zie ik dan op een Friese zender. Maar landelijk dringt deze ontwikkeling veel te weinig door. Ook niet via de landelijke media.”

Maar in jouw tijd, toen je met de boeren persoonlijk sprak, hen cursussen gaf om hen een beter zicht te geven op waar hun plek was in die wereldwijde economie van de agrarische ontwikkelingen, is hun kijk op het grote geheel in die vijfentwintig jaar veranderd? Want toen jij in de negentiger jaren met hen werkte, begreep ik, dat zij zich nauwelijks bewust waren van hun plek in die wereldwijde economie.

“Nu het gaat over klimaatproblematiek, heb ik de indruk dat zij zich veel meer bewust zijn van hun positie wereldwijd en dat die volgende generatie boeren bereid of in staat is daar meer over mee te praten en ook een rol in het geheel te spelen.
Vijfentwintig jaar geleden wisten de boeren heel goed dat zij in de landbouweconomie het tweede grote exportland van agrarische producten in de wereld waren. En met name de grote boeren die zelf rechtstreeks aan die landen leverden, bijvoorbeeld varkens, allerlei tuinbouwproducten, pootaardappelen de hele wereld over. Dat waren allemaal grote boerenbedrijven. Maar er is langzaamaan een bewustwording gekomen bij vooral de kleinere boeren met de vraag moet het zo doorgaan?”

Jij hebt in die jaren veel gewerkt, — zoals jij het noemde — ‘aan de keukentafel gezeten’ bij boerengezinnen en met hen gesproken over een sociaaleconomische problematiek. Hoe was je zelf op die aanpak gekomen?

“Door mijn studie ‘Theologie en Samenleving’ — dus geen kerkelijke theologie. Mijn man had theologie gestudeerd op het seminarie en ik ging na zijn overlijden theologie studeren in Utrecht. Een heel nieuwe studie in de jaren tachtig. Mijn boeken gingen over theologie en samenleving. Daar zag ik heel andere dingen in dan ik ook vroeger in mijn katholieke opvoeding thuis had geleerd en van de priesters op school en in de kerk.
Ik zag waaruit en hoe al die zogenoemde kerkelijke waarheden waren ontstaan. Bovendien bedacht door mannen in allerlei sectoren van samenleving en kerk. Op de universiteit moesten wij zelf nadenken en een eigen visie ontwikkelen.
Ik heb in die theologiestudie ook een stuk economie gehad en leren zien wat het kapitalistische systeem aan boeren gedaan heeft. Onder die boeren waren er steeds meer, die niet meer geloofden in de oude leer. Daar kwam ik aan de keukentafel. En mijn werkwijze was: vragen stellen.”

Rentia noemt het voorbeeld van een boer, die ruzie had met zijn zoon. Die was zijn opvolger en hij wilde het anders gaan doen. De vader raakte daardoor overspannen, want generaties lang was er op dezelfde manier gewerkt en nu wilde de zoon het anders doen?

“Ja natuurlijk”, zegt Rentia, “want die jongen had de hogere landbouwschool gedaan en iets anders geleerd dan al die generaties voor hem.”

Hadden die jongeren, die doorgeleerd hadden ook het inzicht zoals jij dat leerde op de universiteit, dat de boeren gebruikt werden door het kapitalisme, of kregen zij door dat je door het anders te doen sneller veel geld kon verdienen?

“Nee, daar ging het niet over. Het ging om de sociale impact, die zo’n ruzie had in het gezin. En dan riepen ze mij er bij. Wat ik tot mijn verbazing merkte is, dat ik op een heel andere manier tegen het leven was gaan aankijken en tegen wat ik geleerd had.
Ik zei geen ja en amen meer, wat ik vroeger ook deed net als die boeren. Maar doordat ik vragen ging stellen over hoe de boer het gewend was en zijn de zoon, die het anders wilde gaan doen, zijn eigen visie liet vertellen, kreeg de boer van mij de opdracht om een week na te denken over een aantal vragen. Onder andere over: ‘hoe deed je vader het?, waarom doe jij het ook zo?’ Enzovoort. Na die week vertelde hij wat hij zelf had uitgevonden, soms samen met zijn vrouw, soms ook alleen. En daar mocht hij niet over praten met zijn vrouw. Evenmin als met die zoon.”

Rentia vertelt, dat ze het met de boerinnen aan wie ze cursussen gaf net zo aanpakte.

“Die hadden ook bepaalde gewoontes door hun opvoeding als boerendochters, die meestal na de lagere school geen onderwijs meer hadden gekregen. Ze vroegen aan mij, ook een boerendochter:

‘Wij zijn net zo oud als jij, waarom mocht jij wel naar school en waarom ik niet?’

Ik vertelde hen dat dat te maken had met de visie van mijn ouders.
En de boeren vroegen: ‘wie van jullie gezin is boer geworden?’”

Rentia:

“Niemand dus, want niemand had er zin om onze vader op te volgen. Mijn vader mocht niet studeren. Als enige zoon moest hij boer worden. Daar heeft hij zich helemaal in gegeven, maar wel veel cursussen gevolgd.
Later zei hij: ‘ik vind het boerenvak het mooiste van de wereld, vanwege het vrij zijn en het werken in de natuur. Daarom mochten wij, acht kinderen, allemaal studeren.’

Dan zei ik tegen zo’n boer: misschien is dat mijn antwoord. Zo bracht ik mijn antwoord: vragender- en vertellenderwijs.”

Rentia nu
Dus eigenlijk hielp jij ze met nadenken over hun eigen situatie, terwijl de boerenorganisatie, waar de boeren zelf lid van waren, al generaties lang, zei of voorschreef hoe die boeren het moesten doen.
En als zo’n boer dan geen succes had met zijn bedrijf dan zou dat aan hemzelf, zijn onkunde of zijn gebrek aan inzet liggen?

“Inderdaad. En ik probeerde vervolgens vanuit mijn kennis, onder andere ook door mijn lange periode werken vanuit mijn hbo landbouw- en huishoudopleiding, zowel de boeren als de boerinnen zelfstandig na te laten denken.”

Zijn de boeren, die het nu anders willen of al anders doen, in staat om het beleid van de overheid en van de machtige landbouworganisaties te veranderen? Je hoort toch nog steeds hun adagio, dat Nederland een grote wereldwijde taak heeft te vervullen om de wereld van voedsel te voorzien?

“Met die mening ben ik het volstrekt oneens. Ieder land heeft de soevereiniteit en de mogelijkheden om de eigen bevolking te voeden.”

Noten

[1] Bron: Gustavo Gutierrez
[2] Bron: Mary Daly, Feminist Thealogian

Avatar foto

deed freelance journalistiekwerk en zeven jaar hoofdredacteurschap bij een regionaal kerkblad, een theologie-opleiding Daarnaast ook cursussen en lezingen — tussen 1990 en 2005 vanuit haar Werkplaats ‘In de Weegschaal’ te Vught —, tegelijkertijd een studie cultuurwetenschappen bij de Open Universiteit en last but not least de driejarige cursus ‘Filosofie Oost-West’ te Utrecht.