door ‘het vreemde’ fenomenologisch te ontmoeten
Erik Hoogcarspel
Wijsheidsweb, Lezing op de Ontmoetingsdag van de Quest for wisdom foundation, 23-06-2017
Inleiding
Ik zal beginnen met wat inleidende vragen als ‘Wat is levenskunst?’ en ‘Wat verstaan we onder cultuur?’ Daaruit zal blijken dat ons menselijk bestaan structureel incompleet is en dat dit de openheid mogelijk maakt waardoor we elkaar ueberhaupt iets te zeggen hebben. De ontmoeting met het vreemde in onszelf, de ander en die is ook een beetje eng. Het vreemde heeft een andere oorsprong, is heterogeen en daarom een bron van angst. De cultuur beschermt ons tegen het vreemde door rituelen en conventies; daarom zeggen de mensen: ‘Oost west thuis best’.
Er is echter een soort filosofie, een manier van denken die vooraf gaat aan de keuze tussen vreemd en eigen, deze heet ‘fenomenologie’. Daarin verschijnt het lichaam als zodanig als intercultureel en basis van elke cultuur. In deze beleving gaat het om thema’s als lijf, leven en dood. Dit is een ander niveau dan dat van de objectiverende wetenschap en de subjectiverende mythologie. Tenslotte moeten we dit niet zien als een afgerond betoog met conclusies, het ademt de geest van de eeuwige beginner.
Levenskunst
Op gevaar af open deuren in te trappen moeten we altijd beginnen met ons de betekenis van wat we gaan over denken helder voor de geest te halen. We beginnen met levenskunst. Wat is dat? Het betekent dat leven niet vanzelf gaat, dat het beter kan, dat je dit kunt leren en dat toepassen van wat je leert iets goeds is. Deze kunst is geen kunst die je in een museum vindt of in een concertzaal, het is iets om te doen en het moet iets met je doen. Levenskunst is er voor iedereen, wij hebben allemaal iets met deze kunst te maken en kunnen er baat bij hebben. Kunst brengt ook het vreemde met zich mee, het onverwachte dat we nog niet kennen, maar kunnen leren. In die zin zijn we allemaal kunstenaar en publiek. Kunst is altijd een samengaan van orde en chaos. Chaos brengt het vreemde in de wereld, het andere dat zich opent in de tussenruimtes die de orde openlaat en zich voltrekt in ons midden.
Cultuur
Als levenskunst intercultureel is, wat betekent dat dan? We leven allemaal in een cultuur, we worden door deze cultuur bepaald. Ons leven wordt er voor een groot deel door bepaald. De filosoof Marc Richir noemt cultuur de ‘symbolische instelling’, dus het instellen of beheren van symbolen in de openbare ruimte. Een symbool is een ding met betekenis, dus iets dat ons iets zegt over iets anders. Doordat symbolen elkaar betekenen vormen ze een netwerk van betekenissen, dit netwerk noemen we gewoonlijk onze wereld. Het netwerk van symbolen, de wereld, is er niet vanzelf. We moeten voortdurend leren hoe de wereld in elkaar zit, wat de feiten zijn. Er zijn altijd nieuwe feiten, er zijn altijd verrassingen en we hebben het nooit helemaal bij het juiste eind. De symbolen moeten voortdurend worden aangepast om te kunnen bemiddelen tussen het onverwachte en het verwachte.
Het is interessant te zien dat er twee antwoorden zijn op de voortdurende veranderlijkheid van de wereld. Cultuur gaat altijd een beetje te ver. Er zijn culturen met een lineair tijdsbeeld: die geloven dat er een soort rechte lijn te trekken is van het verleden naar een oneindige toekomst. Het gaat met andere woorden steeds beter of steeds slechter. Andere culturen hebben een cyclisch tijdsbeeld, alles komt steeds terug er verandert nooit iets. In zekere zin hebben ze beide zowel gelijk als ongelijk: het heden lijkt een beetje op het verleden, maar is ook steeds anders. Tijd is alleen geen gesloten systeem.
Onderweg
Ons leven is nooit voltooid, het is structureel onaf. Je raakt nooit uitgeleerd, er is geen grens aan het aantal feiten en er komen steeds nieuwe bij. Bovendien leren we allemaal op onze eigen manier, dus in zekere zin leven we allemaal in een andere wereld, onze eigen wereld. De filosoof Leibniz sprak in die zin van monaden, in zichzelf besloten eenheden. In de praktijk bestaan deze echter niet, omdat we met ons allen blijven leren, ook van elkaar. We leven niet onafhankelijk van elkaar, al denkt de huidige president van de VS daar anders over.
We leren echter anderzijds wel alleen voor onszelf. We zijn ons bewust van onszelf, we hebben zelfbewustzijn. Bij levenskunst hoort te begrijpen dat er anderen zijn die daar ook last van hebben en dat dit zelfbewustzijn nooit volledig transparant is. Daardoor kunnen van elkaar leren wie we zijn. Daardoor kunnen we samen over zoiets als interculturele levenskunst spreken, gedachten uitwisselen en heeft dit zin voor ieder van ons.
Ook in onszelf ligt het vreemde op de loer, want we hebben er allemaal zo onze eigen ideeën over wie we zijn. We zijn onszelf als een ander, om met de woorden van de filosoof Paul Ricoeur te spreken. Het vreemde brengt echter het gemeenschappelijke voort, in dit geval het (zelf)gesprek. Het omgekeerde geldt ook, want mensen die totaal niets met elkaar te maken hebben en niets gemeenschappelijk, hebben elkaar niets te zeggen. Ze kunnen niet eens ruzie maken. Supporters van Feijenoord kunnen boos worden op supporters van Ajax, maar niet op de supporters van een Australische tennisvereniging. De grootste tegenstellingen en ruzies vinden plaats tussen groepen die veel gemeen hebben. Het vreemde is een integraal onderdeel van onze eigen wereld. De filosoof Georges Bataille zegt daarom dat een gemeenschap zonder vreemdelingen niet meer kan ademen. Dat is een duidelijk beeld, want bij elke ademhaling komt zuurstof van buiten in ons eigen bloed. We kunnen zelfs niet eens zeggen op welk moment vreemde zuurstof eigen wordt.
Het heterogene
Het eigene en het vreemde zijn dus wederzijds van elkaar afhankelijk en de grenzen zijn vaag en vloeiend. Dit maakt de ontmoeting met de ander problematisch. De confrontatie is onzeker, we weten niet wat we van de ander moeten verwachten. De ontmoeting is heterogeen. Het gelaat van de ander is bedreigend omdat het onvoorspelbaar is en oncontroleerbaar. De cultuur helpt om het gevaar te bezweren, het beperkt het aantal mogelijkheden door de ontmoeting een bepaalde vorm te geven door het ik en de ander een zeker gedrag voor te schrijven. We hebben een grote verzameling codes en symbolen waarmee we elkaar ervan overtuigen dat we niet erg onvoorspelbaar zijn. We groeten elkaar bijvoorbeeld altijd op dezelfde manier, daarmee stellen we elkaar gerust. Als de ander zich daar niet aan houdt, als iemand bijvoorbeeld weigert een hand te geven, ontstaat er een ongemakkelijke situatie. Er is een confrontatie van twee culturen, ieder houdt vast aan zijn eigen symbolen en er is geen interculturaliteit.
Een dergelijke confrontatie lijkt uit te lopen op een patstelling. Er is geen begroeting mogelijk die door beide partijen als zodanig wordt ervaren. Als één van beide toegeeft lijkt hij of zij verraad te plegen aan de eigen cultuur. Jean-Paul Sartre heeft verschillende malen beschreven wat er gebeurt als twee vreemden elkaar aankijken: elk moet kiezen tussen kijken of de ogen neerslaan en zich laten bekijken. Verdraagzaamheid is ook geen oplossing, want dat levert geen gemeenschappelijk ervaren begroeting op. De Nederlandse filosoof Paul van Tongeren heeft trouwens aangetoond dat dit begrip praktisch is verdwenen. Het betekent oorspronkelijk dat je ongemak accepteert dat door anderen wordt veroorzaakt. Ouders accepteren dat hun kind om een ijsje loopt te zeuren, al vinden ze dat niet leuk. Wat veel mensen tegenwoordig verdraagzaamheid noemen is onverschilligheid, het kan hun niets schelen wat een ander doet, zolang ze er maar geen last van hebben. Bij echte verdraagzaamheid heb je er juist wel last van, maar je verdraagt de last uit sympathie voor of solidariteit met de ander.
Oost west thuis best
Als er geen interculturaliteit is, is er ook geen interculturele levenskunst mogelijk. Moeten we dan de levenskunst alleen binnen een bepaalde cultuur zoeken? En zo ja: binnen welke? Of heeft elke cultuur zijn eigen levenskunst? De laat 18e eeuwse filosoof Hegel dacht van wel en was overtuigd van de superioriteit van de westerse christelijke cultuur. Een van zijn uitspraken is: ‘de universele geest slaapt in de Afrikaan, droomt in de Aziaat, maar is pas wakker geworden in de Westerse mens’. Zijn volgelingen, waartoe ook de Antroposofische beweging kan worden gerekend, raden daarom westerlingen af om zich met bijvoorbeeld yoga of boeddhisme bezig te houden, omdat dit je geest terugbrengt naar een cultuur die in het westen al is overwonnen.
Niettemin zijn er veel westerlingen die zich met allerhande vormen van niet-westerse levenskunst, zoals yoga en mindfulness bezighouden en dit beleven als iets dat bij hen past. Dit begint vaak als het oppervlakkig overnemen van een kunstje, een foefje. Je gaat yoga doen om af te vallen, mindfulness om rustiger te worden en te voorkomen dat je afgebrand raakt, je gaat karate doen of gongfu om je veiliger te worden, enzovoort. Dat is nog geen levenskunst zoals we hebben gezien, want je kunt er niet in relatie tot jezelf over nadenken en over praten, je ziet het niet als een integraal deel van je leven, het is geen kunst. Iemand die een avondje in de week in het buurthuis schilderles neemt is nog geen kunstenaar. Je ziet dit vaak bij volksuniversiteiten waar mensen bijvoorbeeld eerst een jaartje yoga doen en vervolgens gaan bridgen of zich inschrijven voor een cursus beleggen. Iets beoefenen in het kader van een levenskunst, vraagt dat je het niet langer interessant vindt, maar dat het een integraal deel van je leven wordt. Het is niet langer interessant, maar vanzelfsprekend. Als je bijvoorbeeld hardlopen ziet als een aspect van je levenskunst, wordt het nastreven van hardloop-doelen, bijvoorbeeld het lopen van een marathon, iets vanzelfsprekends. Vaak heb je daarbij een voorbeeld nodig, iemand die je inspireert en die je kunt navolgen. Het bijzondere is dat zo’n ideaal voorbeeld een heel intieme indruk op je maakt, voorbij alle uiterlijke kenmerken van vreemdheid.
Fenomenologie
Om te kunnen begrijpen hoe het kan dat mensen zich een levenskunst van een andere cultuur toe-eigenen hebben we een interculturele basis nodig, een deel van ons leven dat niet door onze cultuur wordt gedomineerd. Dit is het gemeenschappelijke dat het vreemde mogelijk maakt. We kunnen dit ontdekken met behulp van een soort filosofie die ‘fenomenologie’ wordt genoemd.
In het begin van de 20st eeuw beschreef de Tjechisch-Duitse filosoof Edmund Husserl een nieuwe manier om de werkelijkheid te benaderen. Hij was op zoek naar een manier om zekere kennis te vinden en bedacht dat dit het beste kan door al je vooroordelen terzijde te laten en je open te stellen voor wat zich dan aan je voordoet. Laat de werkelijkheid zichzelf tonen en ga er niet aan knoeien. Fenomenon is Grieks voor verschijning, daarom noemde hij deze manier van denken de studie van wat verschijnt oftewel de fenomenologie.
Om dit te kunnen doen hebben we een bijzondere instelling van onze aandacht nodig. Gewoonlijk zijn we niet bezig met wat zich voordoet, maar met wat we verwachten of wat we ons kunnen herinneren. Dat moet wel. Dat hoort bij onze cultuur, bij elke cultuur. Mensen die dat niet goed kunnen, hebben verzorging nodig, ze zijn ziek en we noemen dat dementie. Je hoort nogal eens dat je in het hier en nu moet zijn, wel, dat is precies waar deze mensen voortdurend mee bezig zijn.
Als we echter onze cultuur, datgene wat we denken en verwachten van de wereld, dus onze voorstellingen, even bewust terzijde laten, komen de fenomenen te voorschijn. Husserl noemde dit ook wel epoche, het opschorten van elk oordeel, een term die gebruikt werd door sceptici, een filosofische school uit het oude Griekenland. Neem dit glas bijvoorbeeld, we vinden er van alles van, maar het moet zich eerst voordoen voordat we er iets van kunnen vinden. We verzinnen het glas niet. We kunnen wel een glas verzinnen, maar dat is niet een glas dat zich hier voordoet. Als we alles wat we van het glas weten en vinden even terzijde laten, dus de prijs, de functie, enzovoort, ervaren we het glas als fenomeen, als iets dat zich voordoet zonder meer. Let wel, we weten dat we er van alles van vinden en dat dit glas een geheel eigen plaats heeft tussen de andere dingen, maar daar denken we even niet aan. Husserl noemde dit een fenomenologische reductie, met andere woorden het herleiden (van de aandacht) tot het fenomeen. We hebben nu een indruk van het glas als fenomeen, maar we kunnen deze indruk niet verwoorden, want elk woord is de uitdrukking van een oordeel. Deze indruk is bovendien niet stabiel, soms verandert ze al terwijl we onze aandacht op het glas gericht houden, maar ze is in elk geval morgen anders, hoewel ook op een of andere manier hetzelfde. Kunstenaars proberen dit soort indrukken in kunstwerken weer te geven. Bij veel soorten meditatieoefeningen heb je net zo’n geesteshouding nodig: niet objectief en niet subjectief. Er is nog veel over te zeggen, want een fenomeen bestaat uit verschillende lagen, maar dat zal ik voor het moment laten rusten.
Een fenomeen is een indruk met voorstelling. De afbeelding op de dia is eerst een fenomeen, je ziet dat een fenomeen ook zich gedeeltelijk kan tonen. In tweede instantie blijkt het een soort fenomeen dat onaf is. Je ziet wel iets, maar je kunt je er niets bij voorstellen. Bovendien zie je dat het fenomeen beweegt, trilt tussen verschijnen en verdwijnen. Een voorstelling zou het stabiel maken, maar nu is het een soort verschijnende leegte.
Het lichaam
Als we dan onderzoeken wat de interculturele basis is waar we naar op zoek zijn en we gebruiken de fenomenologische methode, komen we al gauw bij ons eigen lichaam uit. Een van de meest opvallende fenomenen is het eigen lichaam. Als we iemand ontmoeten, vragen we er vaak naar. We vragen dan ‘hoe gaat het met je’. Je hoort het vaak, maar je hoort zelden een uitgebreid antwoord. Het meest gebruikte antwoord is ‘goed’ en dat betekent weinig meer dan dat je niet verwacht morgen in een ziekenhuis te worden opgenomen. De manier waarop het met ons lichaam gesteld is, hoe we dat ondergaan, is moeilijk in woorden te vangen. Eigenlijk zou je een fenomenologische reductie op je lichaam moeten toepassen om precies te weten hoe het met je lichaam gesteld is. Het merkwaardige is nu dat zo’n vraag wel erg op prijs wordt gesteld. Het tonen van belangstelling voor de maner waarop iemand zijn lichaam ervaart, is kennelijk een blijk van sympathie en daarmee een erkenning van het belang van het lichaamsfenomeen. Het is ook intercultureel want het komt voor zover ik weet in alle culturen voor.
Gewoonlijk ervaren we ons lichaam nauwelijks, behalve als vorm van ongemak, wanneer we honger hebben, ongemakkelijk zitten, enzovoort. Als we ons fysiek prettig voelen, staan we er zelden bij stil. Ons lichaam is als het ware transparant, we zijn door ons lichaam heen met de dingen bezig. Bij iemand anders zien we vaak duidelijker wat er aan de hand is door naar zijn of haar lichaamshouding te kijken. Samen iets lichamelijks doen schept een soort vanzelfsprekende solidariteit, daarom nemen we iemand mee uit eten of gaan we samen dansen. Als je iemand die geen woord Nederlands kent de taal wilt leren, begin je met hem of haar lichamelijke activiteiten te laten doen en de woorden daarbij te laten herhalen, dit heet TPR (total physical response). Als iemand jouw taal niet spreekt, gebruik je gebarentaal, een taal die niemand hoeft te leren omdat deze gebaseerd is op een gedeelde lichaamservaring. Je wordt je echter van deze dimensie van lichamelijkheid pas goed bewust door de fenomenologische reductie, dan voel je de manier waarop je in je vel zit. Dan merk je hoe vanzelfsprekend het is. Het is niet bijvoorbeeld de lichaamservaring van de beroepssporter die met behulp van coaching en wetenschappelijke theorieën zijn lichaam ziet als een soort machine, een instrument om kampioen te worden.
Lijf, leven en dood
Fenomenologisch gezien is ons lichaam de manier waarop we aan de wereld deelnemen. Het is de dimensie waarin we anderen ontmoeten en onszelf begrijpen. Elke vorm van levenskunst begint daarom bij het lichaam. Het lichaam is de dimensie van geboorte en dood en dus van begeerte en vergankelijkheid. Alle vormen van levenskunst moeten hier mee om leren gaan. In de middeleeuwen en bij de filosoof Martin Heidegger is er het momento mori (gedenk te sterven), bij Nietzsche de eeuwige terugkeer van het gelijke, bij de stoïcijnen het amor fati (omhels je noodlot). De boeddha vertelde bij zijn eerste verkondiging dat hij dat had bereikt wat vrij is van geboorte en dood, de hindoes zeggen dat de dood een illusie is en de dàoïsten streven naar onsterfelijkheid. Het lichaam staat daarbij voorop. Je kunt zonder lichaam geen yoga doen, of taiji en ook niet mediteren. Als je mediteert, kun je het beste beginnen met je aandacht op je ademhaling te richten, alweer een aspect van je lichamelijkheid. Daarom zou ik met Nietzsche willen zeggen: ‘blijf de aarde trouw’. De aarde is hier het symbool voor ons concrete, doorleefde in de wereld zijn. Alleen wie met beide voeten op de grond staat kan omhoog springen en als je neer komt, heb je beide voeten weer nodig.
Omdat alle culturen een fysieke basis hebben ligt ook hier de basis van een interculturele levenskunst, zelfs het ontkennen van het lichaam is een manier om ermee om te gaan. De praktijk bewijst dat al. Iedereen kan yoga leren, of taiji, of dans of een muziekinstrument leren spelen. De alledaagse zorg van het lichaam is niet cultureel bepaald, alle mensen eten, drinken, beoefenen hygiëne en halen adem. Deze laag noemde Husserl de leefwereld, het is de praktische levenssfeer waar alle religies, rituelen en wetenschappen op zijn gebaseerd.
Geen objectiverende wetenschap
Levenskunst is geen wetenschap en wetenschap is geen kunst. De aarde is geen planeet in een eindeloze ruimte, het lichaam geen biologisch systeem en de geest geen netwerk van zenuwverbindingen. Wetenschap en techniek zijn niet intercultureel, maar cultuurloos, daarom kan een aap een iPad bedienen. Wetenschap en technologie zijn erg handig, maar je kunt er geen wijsheid mee opdoen. Het is wijs om wetenschap en technologie met mate te gebruiken, net zoals suiker in de thee of zout in de pap. De onsterfelijkheid van de daoïsten is bijvoorbeeld niet hetzelfde als je laten invriezen of een pillendieet, het is het overstijgen van geboorte en dood (hoewel in volksverhalen vaak over onsterfelijkheidspillen wordt gesproken). Het is een interessante filosofische oefening om je voor te stellen hoe je zou leven als je onsterfelijk zou zijn. Simone de Beauvoir heeft er een roman over geschreven en daarin is de onsterfelijke de ongelukkigste mens op aarde, die er alles voor over zou hebben om dood te kunnen gaan. Wetenschap en technologie zijn onsterfelijk, zij hebben geen weet van geboorte en dood, eenzaamheid en vriendschap.
Beginnersgeest
De fenomenologie is de kunst om het leven en het lichaam te bevrijden van wetenschappelijke en culturele vooroordelen. Zo ontstaat er een basis voor levenskunst. En tot je verbazing ontdek je dan dat deze levenskunst in alle culturen te vinden is. Er zijn tradities die erg de nadruk leggen op devotie voor de eigen leraar en traditie, maar als de resultaten die alleen binnen de traditie merkbaar zijn, wordt je er geen beter mens van. Dat is zoiets als een rijbewijs halen van een voertuig dat niet de straat op kan. Als voorbeeld kun je aan Scientologie denken, die haar eigen definities hanteerde van wat een beter mens is.
Fenomenologie moet voor de levenskunsten nog wel verder ontwikkeld moet worden. Ze wordt nu hoofdzakelijk beoefend binnen de muren van de universiteiten en daar heerst een felle competitie in het verzinnen van moeilijke woorden en ingewikkelde gedachtenconstructies. Daar is geen levenskunst. Wat dat betreft is er weinig veranderd. Toch zijn er uitzonderingen. Edmund Husserl, de oprichter van de fenomenologie, is talloze keren helemaal opnieuw begonnen, omdat hij nooit tevreden was. Hij was de eeuwige beginner, maar hij heeft een enorme collectie geschriften nagelaten. De fenomenologie van de levenskunst staat nog steeds in de kinderschoenen, maar misschien hoort deze instelling van de beginneling wel bij een interculturele levenskunst.
Noten
[1] Bron: Tablettes et poteries trouvées à Glozel, Uit: Retour sur l’affaire Glozel
[2] Bron: Edmund Husserl (circa 1910) – fotograaf onbekend
[3] Bron: Dance at Bougival (1883) – Pierre-Auguste Renoir, Museum of Fine Arts, Boston