Erik Hoogcarspel
Bron: Boeddhistisch Dagblad, 6 april 2020
Stel je voor dat je op een avond even alleen bent op een balkon of in een tuin. Je kijkt naar boven, de hemel is helder en bezaaid met sterren. De sterren flonkeren, er zijn kleine en grote, heldere en minder heldere sterren.
Je realiseert je hoe veraf de sterren moeten zijn en de hoeveelheid ervan doet je duizelen. Je realiseert je hoe klein je bent tegenover dat machtige uitspansel, een stofje zonder enige betekenis. Je voelt je opgeslokt door een onmetelijke grootheid. Je voelt je oneindig klein en tegelijk verheven.
Dit is de ervaring van het sublieme. Het sublieme is een ervaring die ons een weg wijst uit de wereld van het vanzelfsprekende en is daarom van belang voor iedereen die serieus met het boeddhisme bezig is.
Een sublieme mythe
Over de wat deze ervaring eigenlijk inhoudt is heel wat geschreven, soms zonder dat het uitdrukkelijk genoemd wordt.
Een bekend voorbeeld hiervan is de Grotmythe van Plato.
In zijn boek ‘De Staat’ (Politeia, hoofdstuk VII 514A–520A) beschrijft deze filosoof een denkbeeldige grot waarin gevangenen zijn vastgebonden, op zo’n manier dat ze alleen een muur tegenover hen kunnen zien.
Achter hen brandt een vuur en voor dat vuur langs lopen mensen die voorwerpen op hun hoofd dragen. De gevangen zien dus alleen de schaduwen van de voorwerpen op de muur voor hen. Het spel van deze schaduwen is alles wat ze kennen, het is hun wereld. Ze praten onder elkaar over deze schaduwen en vormen er hun meningen over. Sommigen, die goed hebben opgelet, kunnen zelfs het opdoemen van enkele schaduwen voorspellen.
Dan maakt een gevangene zich los en weet, aangetrokken door een fel licht, de uitgang te vinden. Zij komt buiten en voelt de zon, ziet kleuren en dingen in drie dimensies. Een onbeschrijflijk gevoel van verwondering en vreugde maakt zich van haar meester. Na een hele tijd te hebben genoten van de kleuren en de zonnewarmte, bedenkt ze dat de andere gevangenen hier misschien ook heel blij mee zouden zijn. Ze gaat terug de grot in en vertelt haar medegevangenen wat haar is overkomen.
Omdat ze weer aan het duister moet wennen, maakt ze echter een onhandige en onaangepaste indruk. De medegevangenen verklaren haar voor gek.
Uiteindelijk, omdat ze er maar niet genoeg van kan krijgen om haar ervaringen te beschrijven, wordt ze vermoord en keert de rust weer terug in de grot.
Wat Plato hier probeert te beschrijven, is zijn interpretatie van wat er is gebeurd met zijn leraar, de filosoof Socrates, die hij erg bewonderde.
Deze is inderdaad ter dood gebracht omdat hij er maar geen genoeg van kon krijgen om mensen in de straten van Athene aan te spreken en te ondervragen over ethische kwesties, waarbij hij hen steevast met een mond vol tanden achterliet.
Plato nam aan dat Socrates ervaringen had van een hogere wereld boven de sterren, waar absolute goedheid waarheid en schoonheid heerste. Zelf had Plato vaak vol ontzag ‘s nachts naar boven gekeken, diep onder de indruk van de grootsheid van de sterrenhemel.
Er zijn tal van redenen om aan deze opvatting te twijfelen, maar zij is een model geworden voor de manier waarop in het Westen over kunst en mystiek wordt gedacht.
Het sublieme in de geschiedenis
Het eerste boek dat uitdrukkelijk over het sublieme ging, werd geschreven in de eerste eeuw door een zekere Longinus. Het heette eenvoudigweg ‘Peri Hypsos’ (Over het Sublieme). Longinus beschrijft daarin het sublieme als de overtreffende trap van schoonheid, vooral in de dichtkunst en retorica, is het een allure van grootsheid die de lezer verheft. Dit blijft lange tijd de standaard opvatting in de literatuur.
Edmund Burke
Het sublieme komt opnieuw in de belangstelling te staan door het werk van Edmund Burke ‘A Philosophical Enquiry into the Origin of Our Ideas of the Sublime and Beautiful’ (1757).
Burke betoogt hierin dat het sublieme niets met schoonheid te maken heeft. Het is een eigensoortige ervaring. Het overkomt een mens als hij getuige is van natuurgeweld of krachten die zijn voorstellingsvermogen te boven gaan. Een noodzakelijke voorwaarde is wel dat hij zich veilig voelt, want anders wordt hij overmand door angst.
De positieve kant van de ervaring van het sublieme is volgens Burke niets anders dan dit gevoel van veiligheid dat verschijnt als reactie tegenover het enorme schrik aanjagende geweld.
Immanuel Kant
In zijn ‘Kritik der Urteilskraft’ (1790) gaat Immanuel Kant door op de weg die Burke is ingeslagen. Hij onderscheidt twee soorten van het sublieme: op grond van hoeveelheid en op grond van intensiteit. Het eerste noemt hij het wiskundige sublieme, bijvoorbeeld de overweldigende indruk van een enorme massa mensen en het tweede het dynamische, bijvoorbeeld de overweldigende indruk van een vulkaanuitbarsting.
Of dit een zinvolle onderscheiding is, wordt door sommigen betwijfeld.
In elk geval verklaart Kant, in tegenstelling tot Burke, de aantrekkingskracht van het sublieme niet uit het gevoel van veiligheid, maar uit het gevoel in aanraking te zijn gekomen met iets dat groter is dan we ons kunnen voorstellen.
We merken dat bij de confrontatie met het sublieme ons voorstellingsvermogen het af laat weten omdat het sublieme teveel of te intens is om te begrijpen. Op dat moment realiseren we ons dat we de werkelijkheid beseffen buiten ons voorstellingsvermogen om en komen we volgens Kant in contact met ons morele zelf.
De verlamming van ons voorstellingsvermogen maakt de ervaring tegelijk een beetje ongemakkelijk. We schrikken ervoor terug en zoeken weer steun bij onze alledaagse ervaringen. De ervaring van het sublieme omvat daarom voor Kant twee tegenstrijdige bewegingen van aantrekking en afstoting.
Rudolf Otto heeft dit later doorgetrokken in de mystiek met zijn boek ‘Das Heilige’ (1917).
Sublieme filosofie
De meest interessante opvatting is echter die van Schopenhauer. In zijn boek ‘Die Welt als Wille und Vorstellung’ (1818) legt hij uit dat we de wereld kennen via ons voorstellingsvermogen (dat de gegevens van onze zintuigen tot een begrijpelijk geheel maakt) maar ervaren door de wil tot leven. Dat laatste vat hij nogal breed op, je zou het vaak ook kunnen uitleggen als betrokkenheid. De boeddha noemde het ‘dorst’.
Schopenhauer
Schopenhauer is de eerste filosoof na de oudheid die oog heeft voor de affectieve kant van ons leven. Tijdens de ervaring van het sublieme wordt ons voorstellingsvermogen overbelast en laat het afweten. We grijpen mis, de levenswil vindt niets om betrokken bij te zijn. Daardoor ervaren we onze betrokkenheid met de wereld, ons ik, als een leegte. We schrikken van het sublieme omdat ons ik onbetekenend en nietig lijkt en overbodig. Als we dit zouden kunnen aanvaarden en ons ik zouden loslaten, dan zouden we volgens Schopenhauer bevrijd worden van de levenswil.
Wat Schopenhauer daar nog aan toevoegt, is dat de ervaring van het sublieme geen aan-uitknop is. Er zijn een hoop gradaties. De meest vage is een licht gevoel van bewondering voor iets moois, iets duidelijker is de ervaring van de weidsheid van een landschap en het komt al een beetje in de buurt bij de ervaring van ontzag voor iets dat gevaarlijk kan zijn.
Als je hier even over nadenkt, merk je dat de aantrekkingskracht van het sublieme erg vaak voorkomt, bijvoorbeeld bij het griezelen dat kleine kinderen leuk vinden, bij popconcerten (in het bijzonder in de stijl van Gothic en Metal), bij dancefestivals, massale rituelen, in tempels en kathedralen en tenslotte bij het gebruik van psychotrope middelen. Je kunt de aantrekkingskracht van het sublieme bovendien merken bij pubers die erg enthousiast worden als iets ‘te gek’, ‘far out’ of ‘over de top’ is.
Blijkbaar ervaren mensen op die leeftijd hun ik als beknellend en hebben ze behoefte aan manieren om dit te relativeren.
Bodhisattva’s zijn niet knus
Sommige lezers zullen nu opmerken dat het ik letterlijk geen grootte heeft, dus niet als nietig kan worden ervaren. Dat dit toch gebeurt (probeer het maar), komt doordat we ons met ons lichaam identificeren.
Ons ik is het netwerk van al onze behoeftes en verlangens en het wordt gesymboliseerd door ons lichaam, de manier waarop we van deze wereld deel uitmaken. Tijdens de confrontatie met het sublieme komen we in een situatie waarin de maat van ons lichaam geen enkele betekenis meer heeft. We passen niet meer bij wat we ervaren en daarmee valt de wereld voor ons weg. We merken hoe lichaam en wereld bij elkaar horen.
Dit komen we weer tegen in onze meditaties, in het bijzonder bij de visualisaties waarin we ons lichaam als bijzonder groot voorstellen, of transparant met allerhande gedoe erin van goden, letters, knooppunten en kanalen.
We komen het ook tegen in de ervaringen van leegte, of van de apramāṇās (onmetelijkheden of brahmavihārās) of de immateriële jhanās met de ervaringen van oneindige ruimte en bewustzijn.
Als de ervaring van het sublieme bestaat uit het besef van de nietigheid van het ik, dan is het een mogelijke aanloop naar het besef dat het ik in wezen niet bestaat. Het is een opening naar een ruimtelijke manier van ervaren, waarin er geen middelpunt is. Een ervaring van de werkelijkheid als een dynamisch netwerk van afhankelijkheden, een spel zonder begin of einde.
In de Prajñāpāramitā-teksten wordt gezegd dat het voor iemand die bang is om het sublieme in zijn leven te laten het niet mogelijk is om de leegte te begrijpen. Zo staat er in de Vajracchedika (vers 14):
“Toen dit tegen hem gezegd was, zei de Verhevene tegen de eerwaarde Subhūti: ‘Zo is dat, Subhūti, zo is dat. De wezens die niet zullen beven als zij de leerrede die hier is uitgesproken (horen), die niet beangstigd zullen zijn en niet tot angst zullen vervallen, zullen verrukt zijn. Waarom? De Tathāgata heeft geleerd dat de hoogste volmaaktheid de afwezigheid van volmaaktheid is. En ontelbare boeddha’s leren ook de hoogste volmaaktheid die de Tathāgata leert, daarom heet het ‘de hoogste volmaaktheid’.”
In het boeddhisme is het sublieme belangrijk
In het boeddhisme is het sublieme dus belangrijk. Het maakt de beoefening concreet en serieus, daarom ontbreekt het in de al te knusse meditatie- en mindfulness-cursussen die allemaal zo gezond en nuttig voor je zijn en waarmee je ‘investeert in jezelf’.
Het sublieme hoeft niet op te komen in de natuur of in idyllische landschapjes. Op een dag moest ik naar een bouwsupermarkt en ik ging even op een paaltje zitten om op te schrijven wat ik precies nodig had.
Het was op een stukje lang geleden verlaten haventerrein, maar de hijskranen stonden er nog. Toen ik zo naar de kranen keek, realiseerde ik me wat een massa staal daar stond en dat een fractie daarvan mijn lichaam onverbiddelijk zou verpletteren. Ik besefte dat ik me die massa en het gewicht ervan onmogelijk voor kon stellen en zat daar gedachteloos. Het was een verpletterende indruk en het duurde maar even.
Ik keek naar de weg en het was er niet meer, maar toen ik weer naar de hijskranen keek, kwam het terug. Even maar. Zo’n moment blijft je bij al is het niet te vangen.
- Burke, E. (1999). A Philosophical Enquiry into the Origin of Our Ideas of the Sublime and Beautiful. Oxford: Oxford U.P.
- Ensink, J. (2005). (red. E. Hoogcarspel). De Grote Weg naar het Licht. Rotterdam: Asoka.
- https://en.wikipedia.org/wiki/Sublime_(philosophy)
- Vandenabeele, B. (2015). The Sublime in Schopenhauer’s Philosophy. New York: Palgrave Macmillan.
Noten
[1] Bron: Milky Way
[2] Bron: de staat, boek 7
[3] Bron: A_philosophical enquiry into the origin of our ideas of the sublime and beautiful
[4] Bron: Gandharan depiction of the Bodhisattva (the future Buddha Shakyamuni) prostrating at the feet of the past Buddha Dipankara.