Rosalie de Wildt
WW knipoog 23
Volgens Henri Bergson lachen we voornamelijk om onszelf bij de les te houden. Als vertrouwde zaken botsen met onverwachte gebeurtenissen ervaren we de situatie ofwel als tragisch ofwel of komisch.
Ervaren we de gebeurtenis als grappig dan strijken we de verstorende ‘hobbel’ vaak door wat lachen weer recht. Als er grenzen overschreden zijn, willen we best meewerken aan het herstellen van de orde in de samenleving door het bekende hortende en gierende geluid te maken.
Dat snuivend herstellen van het systeem gaat ons vaak redelijk goed af. De pret neemt vooral flink toe als hij gedeeld wordt met anderen die ook de humor van de situatie inzien en die ook, net als wij, bereid zijn het onverwachte weg te lachen.
Het komische komt trouwens vaak om de hoek kijken als het om mensen gaat, waarvan het mechaniek op de een of andere manier weigert: iemand waarvan we het niet verwachten, bijvoorbeeld omdat hij nog jong is, struikelt over een opkrullend kleedje of botst pijnlijk tegen een deurpost. Wat is er leuker dan dat? Terwijl ik het opschrijf merk ik dat ik al begin te grinniken.
Om dieren echter lachen we nooit behalve als ze menselijke eigenschappen vertonen. Een hond die van de trap stuitert roept slechts medelijden en schrik op, maar als een mens van diezelfde trap glijdt, kan dat reden zijn tot onbedaarlijke en onstuitbare pret.
Onschuldiger lijkt het te lachen om grappen die met taal te maken hebben: bijvoorbeeld als iemand zich verspreekt. Er kan ook ‘bewust’ gekozen worden anderen in verwarring te brengen door bijvoorbeeld het tekortschieten van de taal te benadrukken of de dubbele betekenis van een woord of uitdrukking uit te buiten in een poging de lachers op zijn hand te krijgen. Cabaretiers leven van het accentueren van de onvolkomenheid van ons systeem. Hoe onverwachter de verstoring van de mechanische en verstandelijke manier waarop wij mensen ons leven denken te moeten inrichten, hoe harder we lachen.
Niemand lacht om een teer madeliefje of een overvliegende zeemeeuw.
Moeten we wel zo blij zijn met dat menselijk vermogen tot lachen? Is het wel zo’n aantrekkelijke eigenschap die humor, die toch in bijna iedere contactadvertentie, naast het houden van strandwandelingen en het lezen bij open haarden, als belangrijke aanbeveling gepresenteerd wordt?
Om twee redenen echter zou ik willen pleiten voor het doorgaan met lachen, in afwachting van een betere manier om het leven vol te houden:
Allereerst vervult het komische de rol van klokkenluider.
Als het lachen ons vergaat en niemand de humor meer inziet van het reilen en zeilen in ons quasi-geordend bestaan dan is er helemaal geen verstorend element meer om onze afgeslotenheid en onvrijheid aan het licht te brengen.
Bovendien is het lachen, net als het huilen overigens, een mogelijkheid tot verbroedering want, al is het vaak om heel verschillende zaken, overal ter wereld lachen en huilen mensen om de zwaarte van het bestaan.