Grondregels van de filosofie van het midden

0

Nāgārjuna, vertaling Erik Hoogcarspel

Hoofdstuk 6, 2005

Emoties[1]

1 Als er eerst een geëmotioneerde zou zijn zonder emotie en dan een emotie, dan zou de emotie afhankelijk van hem ontstaan: als de geëmotioneerde er is, komt de emotie.

De tegenstanders van Nāgārjuna komen met een ander onderwerp: je kunt de emoties toch niet ontkennen, want het boeddhistische pad, dat ook jij zegt te volgen bestaat uit het laten verdwijnen van emoties die leed veroorzaken. Het einddoel, heet het nirvāņa, de staat waarin emoties zijn geblust. Nāgārjuna brengt hier tegen in dat de emotie en de geëmotioneerde geen aparte substanties zijn, maar ook niet hetzelfde. Als ze substanties zijn, dan moeten ze ofwel als aparte substanties ontstaan ofwel als dezelfde. In het eerste geval hebben ze niets met elkaar te maken en is er één overbodig, in het tweede geval hebben we een gespleten substantie, een substantie die geen éénheid is en dat is onzin.

Men zegt vaak dat een emotie ontstaat als er iemand geëmotioneerd raakt. Dat betekent dus dat er een iemand geëmotioneerd moet zijn en dat er dan vervolgens een emotie ontstaat. Waar heb je dan een emotie voor nodig als de geëmotioneerde toch al geëmotioneerd is? Het enige dat er op zit is dus te veronderstellen dat de geëmotioneerde nog niet geëmotioneerd is als de emotie ontstaat.

2 Waar ontstaat de emotie als anderzijds juist de geëmotioneerde er niet is? Het maakt voor de geëmotioneerde niets uit of emotie er nu wel of niet is.

Waar ontstaat dan de emotie als het niet is bij iemand die geëmotioneerd is? Ontstaat boosheid niet bij een boos mens, of kunnen blije mensen of geraniums ook opeens boos worden? Anderzijds is de boosheid nu wel een beetje overbodig, want een boos mens is een boos mens, of hij nu boos wordt of niet. Je kunt ook zeggen dat een boos mens niet boos kan worden, want hij is het al en een blij mens kan niet boos worden, want dan zij kan niet blij zijn.

Er is nog één mogelijkheid: de boze mens en de boosheid ontstaan in samenhang.

3 Het in samenhang ontstaan van emotie en geëmotioneerde is ook onzin, want dan zouden emotie en geëmotioneerde onafhankelijk van elkaar moeten bestaan.

Dat blijkt dus opnieuw een probleem te geven: alleen van substanties zeg je dat ze in samenhang ontstaan en dat leidt tot de consequentie dat er een boosheid is zonder boos mens en omgekeerd. Anderzijds kun je ook niet zeggen dat boosheid en de boze mens een eenheid vormen, want dat ontstaan ze niet beide in samenhang.

Als we nu veronderstellen dat de boosheid en de boze mens wel apart ontstaan, dan kunnen ze toch wel in samenhang ontstaan?

4 Als er eenheid is, kan er geen samenhang zijn, want het ene is er dan niet in samenhang met het andere. Echter, juist als er apartheid is hoe zou er dan samenhang kunnen zijn?

Het probleem van de apartheid is juist dat er twee substanties zijn die zelfstandig bestaan en dus niets met elkaar te maken hebben en dan is er niets waardoor ze in samenhang met elkaar zouden kunnen ontstaan.

5 Als er samenhang zou zijn in geval van eenheid, dan zou het ene ook zonder het andere ergens mee samenhangen; als er samenhang zou zijn bij apartheid, zou het ene ook zonder het andere ergens mee samenhangen.

Dus als boosheid en de boze mens aparte substanties zijn, kunnen ze niet met elkaar samenhangen, maar als ze één substantie vormen evenmin. Willen we kunnen zeggen dat ze met elkaar samenhangen, dan moeten we er vanuit gaan dat ze twee aparte substanties zijn.

6 Als ze apart bestaan en samenhangen wat is dan de emotie en wat de geëmotioneerde? Hoe komt het dan dat ze in samenhang met elkaar ontstaan als het een feit is dat ze elk apart ontstaan?

Als ze samenhangen, dan wordt het onduidelijk wat de boze mens is en wat de boosheid, want ze kunnen niet van elkaar gescheiden worden en als ze apart bestaan, dan zou het puur toeval zijn als ze er tegelijk zijn. Hoe kun je dan spreken van samenhang?

7 Met welke reden stelt u zich dan voor dat beide in samenhang ontstaan, als het ook een feit is dat emotie en geëmotioneerde elk apart ontstaan?

8 U zegt dat de apartheid geen feit is en dus veronderstelt u samenhang en om te bewijzen dat ze in samenhang ontstaan veronderstelt u ook nog dat ze apart ontstaan.

Als je nu ontkent dat de boze mens en de boosheid apart bestaan en dat ze dus best met elkaar kunnen samenhangen, dan moet je om die samenhang te bewijzen ervan uitgaan dat ze apart ontstaan, want je kunt alleen spreken van samenhang tussen de boze mens en de boosheid als ze er alle twee zijn. Maar in dat geval is de samenhang een probleem.

9 Als het niet is bewezen dat ze apart ontstaan dan zeker niet dat ze in samenhang ontstaan; hoe stelt u zich voor dat ze in samenhang ontstaan terwijl ze apart ontstaan?

10 Net zo is er geen bewijs dat emotie bestaat, niet met en niet zonder een geëmotioneerde. Net zoals voor de emotie is voor alle fenomenen bewezen dat zij niet samen en niet apart bestaan.

Het denken in termen van substanties maakt zichzelf dus onmogelijk. Ofwel we veronderstellen samenhang tussen substanties, tussen de boosheid en de boze mens, tussen de roodheid en de rode vlag, tussen het huwelijk en de bruidegom, enzovoort, maar dan kunnen we die samenhang onmogelijk verklaren, zonder aan te nemen dat ze één enkele substantie vormen. In dat geval zijn we in de werkelijkheid van Parmenides beland: de werkelijkheid die één grote ronde massa is, waarin er nooit iets beweegt of verandert, waarin alles is wat het is zonder het minste verschil. Een wereld zonder substanties of die uit één substantie bestaat is echter een fantasie, het is niet de echte wereld waarin we leven.

Noot

[1] Nāgārjuna Grondregels van de filosofie van het midden Olive Press, Amsterdan 2005

Avatar foto

studeerde hedendaagse continentale filosofie in Groningen, richtte een boeddhistisch meditatiecentrum op en studeerde Aziatische filosofieën en religies. Hij doceerde hindoeïsme aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Tijdens zijn werk als docent en leraar schreef hij studieboeken voor zijn studenten en columns. Hij praktiseert meditatie en taiji quan.