Rosalie de Wildt
WW knipoog 24
Er zijn veel mensen die niet of niet meer geloven. Niet in God en ook niet in welke andere boven de mens verheven instantie dan ook. Zelfs ter verklaring van de wonderen der natuur volstaan deze Ongelovigen, telkens als de grenzen van het verklaarbare bereikt zijn, en dat is al gauw, met een onverschillig ‘het-is-nu-eenmaal-zo’.
En ze bevinden zich in goed gezelschap: de filosoof Kant bedacht namelijk ook al dat we alles wat een mens niet vatten kon, gewoon terzijde moesten schuiven. Want waarom ons vermoeien met zaken die ons bevattingsvermogen te boven gaan?
De Ongelovigen lijken bovendien een sterk punt te hebben om hun ongeloof te rechtvaardigen als je ziet wat al dat gegeloof wereldwijd voor ellende teweeg bracht en nog dagelijks brengt.
Nu ken ik twee soorten Ongelovigen, zij die zo geboren zijn en weer anderen die pas later in hun leven bekeerd zijn tot het grote Ongeloof. Wat bezielde met name de tweede groep in godsnaam om ogenschijnlijk uit vrije wil het hele concept van een hogere macht aan wie we de eindverantwoordelijkheid van dit zware bestaan zo prettig kunnen overlaten, op te geven?
Laten we, om een beter begrip van dit niet geringe deel van de mensensoort te krijgen, ze eens nader onder de loep nemen. Het eerste wat dan opvalt is de grote kracht waarmee sommige fanatieke Ongelovigen telkens wanneer de gelegenheid zich maar voordoet hun Ongeloof weten te verdedigen. Ze zijn vaak in staat met veel indrukwekkender elan en accuratesse dan menig gelovige in huis heeft, hun Ongelovigheid te onderbouwen. Hun ideeën worden, zoals we zagen, meestal kracht bijgezet door een voor de hand liggende onvrede met alle ellende die gelovigen over de hele wereld dagelijks veroorzaken of die ze, ook al vanwege datzelfde geloof moeten ondergaan.
Een argumentatie die degene die vanzelf steeds onweerstaanbaar een beetje gaat geloven als ze een herfstblad tegen het zonlicht houdt of haar neus in de zijdezachte haardos van een baby steekt, al snel in het nauw drijft. Want wie kan nou al dat kwaad dat uit naam van welke god dan ook geschiedt, recht praten?
Discussies over wel of niet geloven lopen meestal al snel muurvast. Het is moeilijk luisteren en reageren als appels met peren verward worden. De appel is dan het geloof in een of andere liefhebbende god of simpelweg in het mooie en goede en de peer is het ontzag voor de door de mensen opgerichte clubs met hun voor velerlei uitleg vatbare handleidingen die zouden leiden naar grotere macht en rijkdom.
Zelf lust ik graag een appeltje. Druk heb ik het er vaak wel mee: ik schil hem, rasp hem en mix hem tot moes, poets hem op als hij bedenkelijk dof is geworden of braad hem mee met het scharrelkippetje.
Nog even… en de appelboom bloeit weer. Zomaar.
[1] Bron: Apple Blossom — Hu Zhengyan, Ten Bamboo Studio Collection of Calligraphy and Painting; 十竹齋書畫譜; Shizhuzhai shuhua pu, British museum