Rosalie de Wildt
WW knipoog 13
Waarom geven we eigenlijk steeds van alles en nog wat? En aan wie geven we ogenschijnlijk zo ruimhartig? Wat hebben we dan eigenlijk allemaal in de aanbieding? Hoe en wanneer kan je trouwens het beste iets geven en waar komt je gift een beetje tot zijn recht?
Kortom alle vraagwoorden in onze taal lenen zich voor even zovele minder of meer geijkte vragen omtrent het o, zo menselijke en wellicht evolutionair bepaalde fenomeen van het wegschenken van gunsten en dingen met als onderliggende drijfveer het van jongs af aan er in gehamerde motto ‘voor wat hoort wat’.
Voor de hand ligt inderdaad dat we simpelweg geven om later weer te ontvangen. Als we bijvoorbeeld iemand aandacht schenken, doen we dat meestal in de verwachting dat de ander vervolgens ook interesse gaat opbrengen voor ons. Dus dat er een uitwisseling plaats zal vinden.
Helaas is de ervaring dat we in ons verlangen naar wederkerigheid vaak teleurgesteld worden. Een blocnotevelletje met:
Are you listening or are you just waiting to talk?,
hangt al jaren op mijn wc…
De laatste levensjaren van mijn ouders bestonden voor mij uit steeds meer geven in de wetenschap dat er steeds minder terug zou komen. Hoe moe ik er ook regelmatig van werd, het bleek in retrospectief een volkomen natuurlijke manier van geven.
Zomaar geven… Na hun dood kon en wilde ik niet stoppen met dat soort geven en ik meldde mij aan bij het plaatselijke bejaardenhuis om als vrijwilligster eenmaal per week een nog thuis wonende groep beginnend dementerenden te begeleiden. Zo organiseerde ik af en toe een waar sjoeltoernooi en liep te balanceren met bladen boordevol advocaatjes.
Op een keer toen de middag voorbij was en onze wangen nog roodgekleurd waren van al die feestelijkheid knoopte ik de jas van een leuke vrouw dicht en vroeg of ze genoten had van het sjoelen.
“Sjoelen”, sprak ze verbaasd, “dat heb ik nog nooit gedaan.”
Zingend fietste ik naar huis.