Angela Roothaan
28 november 2016, www.nieuwwij.nl/algemeen/een-sjamanistische-jezus/
In Spui 25, op woensdag middag 16 november, gaven vier sprekers in kort bestek hun leeservaringen met het nieuwe boek van Taede Smedes, God, Iets of Niets, en het door Manuela Kalsky en André van der Braak geredigeerde boek Tussen Waarheid en Wijsheid. Beide boeken peilen de stand van zaken in de witte, christelijke geloofswereld van nu, in het Nederland van nu, tijdens de voortgaande leegloop van katholieke en protestantse kerken.
Mijn eigen bijdrage, als één van de vier, begon met vast te stellen dat de theïstische traditie, die Taede Smedes beschrijft, feitelijk een christendom is dat dóór de Verlichting van de achttiende eeuw is heen gegaan. Geloven is in die traditie een kwestie van belijden dat God bestaat, één is, almachtig, enzovoort. In deze nadruk op het aannemen van bepaalde stellingen over God, zien we het effect van de rationalistische theologie die in de moderne tijd zo aan terrein won, als pendant van de rationalistische en kritische houding die ook zorgde voor de opkomst van de moderne filosofie en de moderne wetenschappen. Gelovigen die ná dat rationalisme terug proberen te grijpen naar wat religie voor hen eigenlijk existentieel betekent (en hun verhalen zijn aanwezig in Tussen Waarheid en Wijsheid), zoeken het in profetisch handelen, de eigen ervaring, een god-is-dood theologie, of in het combineren van elementen uit verschillende religieuze tradities.
Wat de post-Verlichtings-gelovigen met moeite zoeken is eigenlijk de verbinding tussen drie toegangen tot het heilige: intuïtief kennen, rituele praktijken en religieus vertrouwen. Zelf ben ik een andere weg gegaan: geïnspireerd door ervaringen in mijn jeugd, die ik nu sjamanistisch noem, ben ik gaan zoeken om in mijn vak, de filosofie, taal te zoeken om dergelijke ervaringen uit te drukken. Eén van de belangrijkste filosofische auteurs die ik daarbij gebruik is William James (1842-1910). Hij is vooral bekend als grondlegger, met zijn boek The Varieties of Religious Experience, van de godsdienstpsychologie. Hierin beschrijft hij hoe wij weliswaar leven in een tastbare, empirische wereld, die echter omringd en beïnvloed wordt door een wijdere, spirituele werkelijkheid. Een echo van zijn visie lees ik in Smedes’ beschrijving van religie als ‘het geheel van praktijken en overtuigingen die betrekking hebben op een persoonlijk besef van een transcendente dimensie van de werkelijkheid, dat wil zeggen een dimensie die de individuele mens of de werkelijkheid als geheel omgeeft en doordringt.’ (Smedes 2016, p. 248). James gaat wel verder dan Smedes doet, omdat hij in zijn pragmatisch waarheids- en werkelijkheidsbegrip het onderscheid tussen transcendentie en immanentie achter zich laat: waar is wat werkt, en als iemand bidt, wordt er echt werk verzet, want bidden heeft een effect in de wereld (minstens op de gemoedshouding van degene die bidt, maar er zijn ook wijdere effecten). In die visie wordt de scheiding tussen het gewoon waarneembare, het empirische, en hetgeen alleen in speciale ervaringen (visioenen, trance-reizen, openbaringen, meditatie of gebed) toegankelijk is uiteindelijk opgeheven. Het één doordringt het ander, en werkt erin door.
Sjamanisme is een term die uit Siberië komt, en door sommigen antropologen gereserveerd wordt voor de praktijken van de speciale bemiddelaars tussen de alledaagse en de spirituele wereld, die traditioneel in deze regio optreden. Tegenwoordig is de term echter geglobaliseerd, en wordt zowel gebruikt voor nieuwe spirituele bewegingen die traditionele kennis toegankelijk maken voor mensen in moderne samenlevingen, als voor spirituele praktijken van nog meer traditioneel levende volkeren wereldwijd. Het sjamanisme nu, dat een toegang biedt tot heling en heil door contact met geesten en het geestelijke, biedt een mogelijkheid om de evangelieverhalen (de kern van het christendom) buiten de Verlichting om opnieuw te lezen. Verrassend genoeg komt dan een sjamanistische Jezus naar voren. Ik ben niet de enige die op deze manier de evangelies leest, diverse onderzoekers van het religieuze zijn deze weg gegaan. Zo is er de Zuid-Afrikaanse antropoloog van de religie Pieter Craffert, die in zijn boek The Life of A Galilean Shaman (2008) laat zien dat sjamanistische praktijken in de samenleving waarin Jezus leefde heel gewoon waren, en dat zijn optreden dan ook daar vanuit verhelderd kan worden. Er is de theoloog Marcus J. Borg, die in zijn boek Meeting Jesus Again For The First Time (1994) Jezus beschrijft als ‘a spirit person’ – iemand voor wie de ‘schermen van bewustzijn’ tussen het gewone en het spirituele domein, die in een religieuze ervaring voor een moment wegvallen, ongewoon doordringbaar zijn. (Borg, 1994, p. 34) En de theoloog en beoefenaar van trance reizen John J. Pilch die in zijn boek Flights of the Soul (2011), over spirituele ervaringen in de bijbelse wereld, de test van Jezus door de duivel beschrijft als één van de stappen die elke sjamaan-in-wording moet doorlopen: ‘Jesus demonstrates that he has acquired the necessary ritual skills to deal with and control the spirit world.’ (Pilch 2011, p. 116)
In mijn artikel “The ‘Shamanic’ Travels Of Jesus and Muhammad: Cross-cultural and Transcultural Understandings of Religious Experience”, in 2015 verschenen in het American Journal of Theology and Philosophy, heb ik de sjamanistische lezing van de betreffende teksten verder uitgewerkt. Zo lezen we in Lucas 4:1-14 hoe Jezus ‘vol van de heilige Geest’ de beproevingen door Satan ondergaat. Nadat hij deze test, die uitwijst welke geest het sterkste is, die van God of die van Satan, succesvol doorstaan heeft, keert hij ‘in de kracht van de Geest’ terug uit de woestijn, waarna zijn openbare leven begint. Prekend, maar vooral ook bemoedigend en genezend, trekt hij rondt. Ook in de verhalen die volgen worden zijn sjamanistische kwaliteiten zichtbaar gemaakt. Zo gaat hij door een boze menigte heen, waarbij ‘ze hem niet kunnen raken’ (hij is beschermd door de kracht van de Geest) (Lucas 4: 29-30) en blijkt hij macht te hebben over demonen (Lucas 4: 33-36). Ook bij Mattheus en Marcus vinden we een rijkdom aan ingrijpen in de geestenwereld door Jezus, zoals bij de uitdrijving van de boze geesten in een stel bezetenen in een kudden varkens (Mattheus 8:28-34), de genezing van een bezeten man (Mattheus 9:32-34), een bezeten meisje (Marcus 7:24-30) en een doofstomme man (Marcus 7:31-37). Bij deze laatste lezen we bovendien een heel specifieke beschrijving van sjamanistisch handelen: Jezus steekt zijn vingers in de oren van de man, en raakt diens tong aan met zijn eigen speeksel. Ook vandaag nog zien we dat sjamanen over iemand heen blazen of spugen, omdat adem en speeksel iets van de sterke, genezende geest die door de sjamaan te hulp wordt gevraagd, kunnen overdragen op degene die aan een ziekte of bezetenheid lijdt.
Om terug te komen op de gevolgen van de Verlichting voor religie in onze tijd: in de zeventiende eeuw zien we dat theologen het verkeren met de geestenwereld, en het geloof in de duivel en zijn handlangers beginnen te zien als verouderd bijgeloof, dat mensen ervan afhoudt om zelf de morele verantwoordelijkheid voor hun handelen te nemen. Een vroeg voorbeeld hiervan is Balthasar Bekker, die voor een rationele benadering van de bijbel pleitte in zijn De betoverde weereld. Hoe goed het motief van deze beweging ook was, de onttovering van de religie door het rationalisme heeft ertoe geleid dat vandaag de dag de christelijke traditie vaak als spiritueel leeg wordt ervaren, reden waarom religieuze zoekers zich wenden naar meditatiepraktijken uit andere religies, dan wel hun inspiratie proberen te vinden in een zich betrokken inzetten voor een rechtvaardiger wereld (of allebei tegelijk natuurlijk). Wanneer we ‘om de Verlichting heen’ lezen echter, zien we een Jezus uit de aloude evangelieverhalen tevoorschijn komen die wél met geesten omgaat, die bidt, visioenen heeft, trance reizen maakt, en vanuit een sjamanistische inspiratie zowel geschonden mensen wil helen, als hen de weg wil wijzen naar een vrijere, meer liefdevolle en rechtvaardige levenswijze. Als we, met de studie van Taede Smedes, vastgesteld hebben dat veel hedendaagse gelovigen niet meer naar de kerk gaan, zichzelf misschien zelfs atheïst noemen, en we in het boek van Kalsky en van der Braak gezien hebben hoe zulke gelovigen uit de witte, (post-)christelijke traditie hun weg zoeken in alternatieve tradities en praktijken, zou de sjamanistische Jezus het verdienen om van onder het stof vandaan te worden gehaald.