Rosalie de Wildt
Lezing, juli 2005
Het is vreemd te bedenken dat het relatief nog maar zo kort geleden is dat Henri Bergson (1859-1941) een van de bekendste filosofen in Europa was. In onze tijd wordt hij nog maar weinig gelezen. Het hoogtepunt van zijn roem lag aan het begin van de vorige eeuw in de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog, maar ook de daarop volgende decennia bleef zijn invloed groot.
Zijn wekelijkse colleges aan het College de France, waar hij vanaf 1900 les gaf in de antieke wijsbegeerte, werden zo populair onder de intellectuele elite van Parijs dat ze steeds meer toehoorders trokken. De belangstelling nam alleen nog maar verder toe toen hij vier jaar later een leeropdracht in de moderne wijsbegeerte kreeg.
Al uren van te voren liep de collegezaal op vrijdagmiddag vol. Naast collega-wetenschappers en bekende schrijvers zoals Gabriel Marcel, Jaques Maritain en Charles Péguy, volgden ook veel dames uit de hogere Parijse kringen zijn lessen.
Bergsons populariteit bij vrouwen werd al snel door degenen die zijn evolutionistische en vitalistische filosofie bestreden dankbaar aangegrepen om hem laatdunkend ‘Philosophe des Dames’ te noemen, alsof die meer dan gemiddelde belangstelling van vrouwen voor wat Bergson te zeggen had de wetenschappelijke waarde van zijn gedachtegoed zou verminderen.
Die spottende kritiek zegt naar mijn idee meer over Bergsons opponenten dan over hem zelf. Als een levensfilosofie, die, zoals zal blijken, gebaseerd is op vermogen tot inleving en intuïtie, sterk de aandacht van vrouwen trekt, dient zij naar mijn idee juist met extra belangstelling bestudeerd te worden, daar vrouwen de ervaringsdeskundigen bij uitstek zijn op deze gebieden.
Kenmerkend voor Bergson is echter dat de roem hem nooit naar het hoofd steeg. Eenvoud was misschien wel zijn meest kenmerkende eigenschap. Jan Bor vertelt in een van zijn inleidingen dat toen Bergson ter gelegenheid van zijn intreerede als nieuw gekozen lid van de Académie Française het spreekgestoelte beklom, een podium dat tot zijn verbazing met uitbundige bossen bloemen versierd was, hij mompelde: ‘Mais … je ne suis pas une danseuse!’
De toekomst ligt niet vast
Wat sprak nu zo aan in zijn filosofische gedachtegang?
Toen Bergson zijn filosofisch werk begon werd de tijdgeest sterk beïnvloed door de snelle technische ontwikkelingen in de wetenschap. Ten gevolge daarvan ging men niet alleen de dingen, maar ook het leven zelf met een mechanistische blik bezien. De biologie deed verwoede pogingen het leven te vatten binnen organische processen. Het idee werd meer en meer dat het lichaam te vergelijken is met een machine. De gedachte was dat we alleen maar steeds knapper hoeven te worden om alles van de werking ervan te kunnen begrijpen. Men verklaarde het bestaan vanuit het deterministisch standpunt: alles ligt al vast en de filmrol behoeft slechts afgedraaid te worden om het vervolg mee te kunnen maken.
Bergson wierp zich, blijkbaar tot opluchting van zijn bewonderaars, als een van de felste bestrijders van het determinisme op. Hij trok ten strijde tegen de positivisten en aanhangers van het kantianisme en deed een poging aan te tonen dat de oude metafysische vragen wel degelijk legitiem zijn. Velen beschouwden zijn woorden als een bevrijding. Bevrijding van de onvrijheid, die het mechanisme en het determinisme nu eenmaal eigen is.
Bergson zette een ‘metafysica van de creativiteit’ tegenover de tendensen van zijn tijd, wellicht in een poging de mentaliteit in Europa weer ziel te geven. Daarmee is hij zeker geen anti-intellectualist, zoals men hem vaak ofwel prijzend ofwel verwijtend noemde.
Nooit wees hij de waarde van de analytische wetenschap van de hand. Integendeel, zijn kennis op het gebied van wetenschappen als de natuurkunde, de psychologie, de biologie en de sociologie was indrukwekkend en aan het schrijven van zijn hoofdwerken gingen jaren van gedegen studie in al takken van wetenschap vooraf. Wat is nu het centrale idee van Bergson?
Zijn hele oeuvre is gefundeerd op twee belangrijke noties, die van de ‘durée réelle’, (de duur) en die van de ‘intuïtie’. In een brief aan zijn Deense vriend en collega Höffding noemt Bergson beide noties dan ook in één adem als hij schrijft dat:
… het eigenlijke middelpunt van mijn leer, de intuïtie van de duur is …
Zeno’s paradoxen
Bergsons dissertatie en eerste grote werk: Essai sur les données immédiates de la conscience, verschijnt in 1889. Hij is in die tijd leraar filosofie aan een middelbare school. Het proefschrift draait om het idee, de gedachte die overigens voor zijn gehele verdere werk richtinggevend zal blijken, dat tijd, naast de mechanisch in minuten en uren ingedeelde kloktijd, ook op een andere manier beleefd kan worden.
Meteen al in het tweede hoofdstuk maakt hij een onderscheid tussen de abstracte tijd, de tijd van de klok en de echte tijd, de stromende tijd. De laatste tijd noemt Bergson durée, duur. Bergson kwam op het idee van de durée toen hij de welbekende paradoxen van Zeno aan zijn leerlingen op de middelbare school moest uitleggen.
Volgens Zeno zou Achilles de schildpad, die bij een hardloopwedstrijd een voorsprong had gekregen, eigenlijk nooit in kunnen halen, want in de tijd die hij nodig had om voort te snellen en de schildpad te passeren, had de schildpad toch ook weer een stukje af kunnen leggen.
Maar, zoals ook Bergsons leerlingen wel wisten, ondanks die op het eerste gezicht logische redenering haalt Achilles de schildpad natuurlijk gemakkelijk in. Het lijkt alsof Zeno door zijn manier van denken de werkelijkheid niet kan bereiken. Bergson ziet in het feit dat wij dit verhaal van Zeno als een schijnbare tegenstelling ervaren een duidelijk voorbeeld van een, voor ons menselijk verstand, gebruikelijke wijze van denken.
Het spreekt vanzelf dat bewegingen altijd plaatsvinden in een deelbare ruimte. De conclusie dat bewegingen daarom ook zelf deelbaar zijn, is volgens Bergsons echter onjuist. Ons verstand laat ons denken dat een beweging te verdelen is in een oneindig aantal vaste punten, die elk een stukje van de lijn vormen. In werkelijkheid echter is elke beweging van zowel Achilles als van de schildpad een op zichzelf staande, voortstromende handeling. Nooit zullen we, volgens Bergson, de werkelijkheid kunnen reconstrueren vanuit een reeks van onbeweeglijke punten. En dat is nu juist wat ons verstand en bijgevolg de verschillende wetenschappen trachten te doen. Tijd wordt net als ruimte als stilstaand en derhalve als meetbaar gezien.
De baan van de voortvliegende pijl, die nooit op zijn bestemming zou kunnen aankomen, die andere paradox van Zeno, zien we ook weer als een reeks van onbeweeglijke punten, als een op ieder volgend ogenblik onbeweeglijk object en dus in feite voor altijd onbeweeglijk. Maar de pijl bewéégt en ‘is’ nooit op een bepaald punt. Ook bij het beeld van de gelanceerde pijl zien we, volgens Bergson, een duidelijk voorbeeld voor onze gebruikelijke manier van denken.
Echter, is zijn suggestie, we zouden niet de ruimte als aanvangspunt van ons denken moeten nemen, maar juist de beweging. We zouden niet het vaste en gedetermineerde als fundament van de werkelijkheid moeten beschouwen maar het ondeelbare, het veranderlijke.
Het nuttige verstand en de onmiddellijke ervaring
Om dichter bij de werkelijke tijd te komen, oppert Bergson in het Essay, moeten we de blik naar binnen richten en ons eigen bewustzijn gade slaan. Want voor Bergson openbaart de innerlijke waarneming meer kennis van de werkelijkheid dan ooit in de uitwendige, hoe scherp en geduldig ook onderzocht, kan worden gekend. De innerlijke ervaring is de sleutel tot de levensverschijnselen en ook de werking van de materie kan slechts vanuit die ervaring begrepen worden.
Als we in staat zijn af te dalen in onszelf dan ontdekken we dat we de dingen direct ervaren en niet door begrippen gekleurd, zoals Kant voorstelde te denken of niet ‘gebroken’ door ‘symbolische vormen’, de theorie van bijvoorbeeld Cassirer. In de onmiddellijke ervaring, die niet versluierd is door welk symbool dan ook, beleven we de zuivere tijd helemaal niet als een reeks onderscheiden toestanden. Dan ervaren we de duur als een onafgebroken stroom.
Bergson ziet in het feit dat wij het verhaal van Zeno als een schijnbare tegenstelling ervaren een duidelijk voorbeeld van een, voor ons menselijk verstand, voor de hand liggende wijze van denken. Hij wijst er, zoals eerder gezegd, op dat in Zeno’s denken bewegingen blijkbaar gelijk zijn aan deelbare ruimte, terwijl de bewegingen zelf juist ondeelbaar zijn. Het is ons beperkte, op de dagelijkse praktijk gerichte, verstand dat ons laat denken dat een beweging bestaat uit het doorlopen van een oneindig aantal punten op een lijn. Maar in werkelijkheid is elke beweging van zowel Achilles als van de schildpad een op zichzelf staande, voort stromende handeling. Nooit, is Bergson van mening, zullen we de werkelijkheid kunnen reconstrueren vanuit een reeks van onbeweeglijke punten.
En dat is nu juist wat ons verstand en bijgevolg de verschillende wetenschappen trachten te doen. Ons nuttige verstand kan blijkbaar prettig uit de voeten met het meetbare, en weet niet om te gaan met het onmetelijke. Onze geest, ons bewustzijn heeft daarentegen juist als kenmerk de voortgang van ononderscheiden toestanden. Uit innerlijke ervaring weten we dat de verschillende gebeurtenissen zich als het ware in elkaar voort zetten in een ononderbroken stroom. De, weliswaar steeds van kwaliteit verschillende, toestanden in onze geest grijpen in elkaar vooruit en zijn dus onomkeerbaar. Een ononderbroken stroom van heterogene gebeurtenissen, die we kunnen ontdekken als we afdalen in ons eigen bewustzijn.
De methode van de intuïtie
Bergson wijzigt zijn aanvankelijke standpunt dat de durée slechts door innerlijke ervaring bestaat radicaal in zijn tweede werk Matière et Mémoire. Ook buiten ons, stelt hij nu, in de ons omringende fysische processen, is de durée waar te nemen. Om dit te verduidelijken geeft Bergson wel het voorbeeld van de tijd waarop je moet wachten voor een klontje suiker opgelost is in een glas water. Daar gaat altijd tijd overheen! En hoewel die tijd natuurlijk samenvalt met de psychologische durée, heeft ze een andere oorsprong. Het bewustzijn kan net zo goed losstaan van de gebeurtenis van het oplossen van de suiker. Ook als je er niet op wacht smelt het klontje wel!
De duur is in dit tweede werk dus niet meer het privilege van het bewustzijn, want ook fysische gebeurtenissen zijn gekenmerkt door de werkelijke tijd met de continuïteit en heterogeniteit die we zagen bij de innerlijke duur. Er is volgens Bergson slechts een verschil in spanning tussen bijvoorbeeld de duur van iets levends en de duur van materie. De onontkoombare wrijving tussen spanning en uitgebreidheid is een erg ‘spannend’ onderdeel van Bergsons theorie!
Voor ons belangrijk is dat Bergson in Matière et Mémoire de notie van ‘intuïtie’ introduceert.
Het is interessant om te weten dat Bergson lange tijd aarzelde om het woord intuïtie te gebruiken bij het beschrijven van zijn methode, vanwege de indruk die zou kunnen ontstaan dat hij het verstand door een of ander irrationeel gevoel wil vervangen. Het tegendeel is het geval; Bergson beschrijft hoe het gebied van de kennis zich juist uit zal kunnen breiden als we ons verstandelijk begrijpen niet als enige bron van kennis zien. De methode van de intuïtie is volgens Gilles Deleuze zelfs één van de meest uitgewerkte methoden uit de geschiedenis van de filosofie.
Bergson legt uit hoe het volgens hem mogelijk is naast het op het handelen gerichte kennen een andere manier van kennen toe te laten. Hij presenteert het intuïtieve denken voor als filosofische methode om de durée direct te ervaren. Door intuïtief te denken is het mogelijk door de onbewogenheid heen te breken en het leven in wording, de werkelijke tijd, te ervaren. Dankzij ons vermogen tot intuïtie kunnen we het ritme van het bestaan, het levenselan, bewust meemaken en voortzetten.
Het ‘élan vital’ waar Bergson in zijn derde en meest bekende werk telkens op terugkomt wanneer hij spreekt over een ‘scheppende evolutie’. L’ Évolution créatrice is dan ook de titel van dit werk en eigenlijk laat Bergsons hele filosofie zich met die woorden samenvatten. In de werkelijke tijd ligt de toekomst open en zijn we zelf bij machte ons bestaan te creëren. Maar daar is voor nodig dat we ‘de gebruikelijke denkarbeid omkeren’, aldus Bergson. In plaats van analyseren en indelen zouden we ons erop moeten toeleggen de durée te ontwaren en te ervaren dat alles wat geweest is invloed heeft op alles wat nu is. Zoals in een muziekstuk ook alle eerdere noten meegenomen worden, zo is het verleden nooit vergeten maar wordt in het heden vastgehouden. Het verleden vormt het heden, zoals ook verleden en heden weer voort zullen grijpen in een ‘toekomstig heden’, dat nog gecreëerd moet worden. In de werkelijke tijd is er geen onderscheid tussen heden en verleden.
Met gebruik van die veelomvattender, intuïtieve manier van denken blijven we in de lijn van het leven, bevinden we ons in het ritme van de echte tijd, bewegen we mee, zijn we vrij. De bron van Bergsons strijd tegen het determinisme, tegen de gedachte dat eigenlijk alles al vaststaat, is gelegen in zijn optimistische afkeer van een leven waarin er geen plaats is voor waarachtige creativiteit, dus geen plaats voor echte vreugde en echte vrijheid.
Bergson: een brug tussen Oost en West
De levende vlinder bestaat niet ter wille van het onveranderlijke omwindsel waaruit hij zich losmaakt, de rollen zijn net andersom. Zo moeten ook de concepten, de verstandelijke begrippen, de levende werkelijkheid dienen en ze niet naar hun hand willen zetten. Een filosofie is alleen belangrijk om haar visie op de werkelijkheid. Daartoe moet ze, aldus Bergson, in staat zijn ‘binnen te dringen in wat er gebeurt, meegeven met de beweging, de wording aannemen die het leven der dingen is’. Echte filosofie denkt met behulp van de intuïtie en keert op die manier, zoals eerder gezegd, de gebruikelijke denkrichting om.
Ten onrechte meent het merendeel van de westerse filosofen de waarneming te moeten vervangen door het conceptuele denken: ze hoeven de waarneming echter alleen maar uit te breiden en te verbreden. Net als een kunstenaar openbaart de echte wijsgeer ons wat er al is.
Hoe ziet Bergson nu de rol van de filosoof?
Een waarachtig wijsgeer is eenvoudig en bescheiden. Hij of zij kenmerkt zich door belangeloosheid ten aanzien van zichzelf en het eigen handelen, een solide kennis van feiten, geen overschatting van het conceptuele denken en vooral het vermogen tot intuïtief denken. Een denkwijze dus, en dit is belangrijk bij het bestuderen van Bergsons tijdsopvatting, die verstandelijk denken niet uitsluit maar eerder insluit.
Echte filosofie moet, volgens hem, zich niet alleen bezighouden met het vergaren van zoveel mogelijk wetenschappelijke kennis, maar dient vooral ook intuïtief te werk gaan. Alleen met de methode van de intuïtie is het mogelijk los te komen van het meetbare ruimtelijke denken, dat de stroom van het leven telkens even moet stilzetten, omdat er anders niet gemeten kan worden.
Door mee te gaan in de durée, de zuivere tijd, is het mogelijk het bestaan, dat onafgebroken in wording is, werkelijk te leren kennen.
Noten
[1] Bron: bossen-bloemen
[2] Bron: Proefschrift Henri Bergson
[3] Bron: Achilles en de schildpad — foto slideplayer.com
[4] Bron: L’ Évolution créatrice