Achtergronden van de oude verhalen en tradities rond Sint Nicolaas 4
Deel 1: Nicolaasjaar ― Nicolaasjaar 1 ― Nicolaasjaar 2 ― Nicolaasjaar 3 ― Nicolaasjaar 4 ― Nicolaasjaar 5 ― Nicolaasjaar 6 ― Nicolaasjaar 7 ― Nicolaasjaar 8 ― Nicolaasjaar 9 ― Nicolaasjaar 10
Deel 2: Nicolaaskerken a ― Nicolaaskerken b ― Nicolaaskerken c ― Nicolaaskerken d ― Nicolaaskerken e
‘De eerste Heilige na de Moeder Gods’
Sinterklaasdag 5 december 2021 startte het heilige Nicolaas jaar.
Ter ere hiervan werd een reliek van de heilige Nicolaas ― bisschop van Myra ― bijgezet in de neogotische basiliek van de H. Nicolaas te Amsterdam, waar ook de Nicolaas kaars werd ontstoken.
Naar aanleiding hiervan startte op het Wijsheidsweb een aparte Nicolaasjaar rubriek.
Machteld Roede
In de voorgaande aflevering werd bij het Joel feest en de Sinterklaas processies kort gewezen op de relatie met Wodans Wilde Jacht.
Deze aflevering gaat uitvoeriger in op de hemelgod die op zijn grijze paard door de winternacht galoppeert; de voorloper van sint Nicolaas en zijn schimmel ….
Wodan of Odin, de Germaanse respectievelijk Noordse oppergod
In de Germaans en Noordse mythologie ― met merendeels dezelfde goden en helden ― werd de strijd tegen het duister aangevoerd door de Germaanse hemelbestormende eenogige oppergod Wodan en zijn Noordse tegenhanger Odin. (Ik gebruik ze door elkaar).
Gehuld in een donkere mantel, vergezeld door zijn twee zwarte raven Huginn (Geheugen) en Muninn (Gedachten) en zijn twee wolven Geri (Gulzigheid, Gretigheid) en Freki (Vraatzucht, Vrekkigheid), joeg hij op zijn supersnelle achtbenige hengst Sleipnir door de wolken, zijn donkere duivelse slaaf Eckhart aan een ketting meeslepend. Hij bracht als zonnegod zonneschijn en geschenken, maar aan zijn strijdros moesten wel oogstoffers worden gebracht.
Godenbeelden
Vanaf ons verre verleden zocht de mens verklaringen voor de nooit uitblijvende afwisseling van dag en nacht, de soms extreme verschillen in het weer, het wisselen van de seizoenen, de langs de hemel bewegende zon, maan en sterren.
Er rezen vragen over de zin van ziekten en hoe te leven met de dood waar niemand aan ontkomt, vragen hoe het allemaal ooit begon en wat er mogelijk komt na de dood. Religie, in de meest uiteenlopende vormen, bood antwoorden, troost en houvast of dreigde met vreselijke straffen en gaf een ethisch kompas om goed en kwaad af te baken, hoe met de medemens om te gaan.
Schiep daarbij de mens goden naar eigen aangezicht?
Zeker is een relatie herkenbaar bij het vergelijken van de Noordse en de Oude Griekse mythologie tussen de aard en bezigheden van hun goden met het klimaat dat heerste in het gebied waar deze goden werden vereerd, hoewel er ook meerdere opvallende overeenkomsten zijn.
De Olympiërs
De meeste Griekse goden woonden ― omgeven door een veelvoud van mindere goden en halfgoden ― in grote luxe hoog op de berg Olympus waar het mediterrane Middellandse Zee klimaat heerste, met warme, droge zomers met veel stralende zonne-uren en milde winters.
De Olympiërs hadden veel herkenbaar menselijke trekken. Zij genoten van het zonnige leven, vulden hun dagen met voortdurende verliefdheden, jaloezieën en ruziën over bastaardkinderen en met het elkaar trachten te overtroeven door het steunen of juist tegenwerken van oorlogen die de mensen met elkaar uitvochten. Hun karakters waren als de helder blauw schitterende Middellandse Zee, een enkele keer boos en woest, om snel weer stralend te sprankelen. Hun lieftallige godin van de liefde en de vruchtbaarheid Aphrodite werd zelfs geboren oprijzend uit het schuim van de baren van het blauwe water.
Na meerdere generaties en strijd om de macht was Zeus de hoogste in de hiërarchie. Als god van de regen en de donder kon hij verrassen door bliksemschichten naar beneden af te vuren. Naast nageslacht bij zijn echtgenote, zijn zuster Hera, verwekte hij bij zijn vele erotische escapades talloze kinderen bij andere godinnen en aardse schoonheden die hij in diverse gedaantes wist te verleiden.
Het wisselen van de seizoenen werd toegeschreven aan de mythe over de godin van het dodenrijk Persephone, de dochter van Zeus en zijn zuster Demeter, de godin van de landbouw en het graan.
Hoewel Demeter haar dochter streng bewaakte wist Zeus’ broer Hades, god van de onderwereld en de doden, haar te schaken en te ontvoeren naar zijn duisternis.
De troosteloos ronddwalende Demeter veroorzaakte een dorre winter en een hongersnood. Vader Zeus greep in, maar elk jaar moest Persephone zes maanden terugkeren naar de onderwereld, om in de lente en zomer weer bij haar moeder terug te keren en de mensenwereld genoot van het groei- en bloeiseizoen.
Tijdens haar zoektochten naar de verdwenen Persephone werd Demeter achtervolgd door haar broer de zeegod Poseidon. Ze verstopte zich in de gedaante van een merrie tussen een groep merries. Poseidon nam daarop de gedaante van een hengst aan en verwekte bij haar het mythologische gevleugelde paard Arion (Areion), dat o.a. door Hercules bereden werd.
Zonnegod(inne)en
Wereldwijd zijn zonnegoden belangrijk geweest.
Bij de oude Egyptenaren voer Ra met zijn zonneboot over de hemel en in het hindoeïsme bestuurt zonnegod Surya ― het juweel van de hemel, de oorzaak van dag en nacht ― zijn door zeven paarden getrokken hemelwagen.
Bij de oude Grieken wordt de blonde baardloze mooie zoon van Zeus en de Titanendochter de nymf Leto de zonnegod genoemd. Hij was echter toch vooral de god van de muziek, de dichtkunst en evenals zijn tweelingzuster Artemis van de jacht, en is belangrijker dan de mindere god Helios waarmee Apollo soms werd vereenzelvigd.
Helios ― de zoon van een Titanenpaar ― stuurde dagelijks de stralende zonnewagen, getrokken door vier gevleugelde, vlammen snuivende paarden of ook wel griffioenen.
‘s Morgens stijgt hij in het oosten vanuit de oceaan steil omhoog langs de hemelboog, om ‘s avonds in het westen weer steil naar de zee af te dalen.
Om vervolgens, als bij de oude Egyptenaren, ‘s nachts op de zonneboot zijn wagen weer terug naar het oosten te varen.
En ook in het Noorden werd oppergod Wodan als zonnegod vereerd, maar was het de zonnegodin Sol die elke dag op haar strijdwagen getrokken door twee paarden langs de hemel reed.
Afwijkend van de overige zonnewagen mythes werd ze werd achtervolgd door de wolf Sköll (Bespotting), die haar wilde verslinden. Hij wordt ook wel Fenrir genoemd, een van de monster kinderen van de god Loki. Haar broer de maangod Máni werd opgejaagd door de wolf Hati.
De Noordse mythologie
Veel van de oorspronkelijk oraal doorgegeven oude mythologie van Noordelijk Europa is later opgetekend in de Edda.
Daarvan bestaan twee versies:
De Oude Edda ― Sæmund’s Edda ―een middeleeuwse IJslandse bundeling van godenliederen en heldenliederen, gebaseerd op eerder mondeling doorgegeven verhalen.
De Jongere Edda, een 18e-eeuwse versie met intrigerende illustraties, waarin de Oud-IJslandse geleerde Snorri Sturluson in proza de door hem verzamelde oude rijmverhalen weergaf, met wel een christelijke interpretatie.
Ook de Noordse mythologie kent een zonnewagen, een mythisch paard, een onderwereld en gouden paleizen. En een godin van de schoonheid, vruchtbaarheid en wellust Freya, de dochter van de zeegod Njord.
Evenals Zeus had ook oppergod Wodan naast zonen bij zijn echtgenote Freya veel kinderen bij andere vrouwen.
Maar terwijl de Olympiërs genoten van het zonnige zuiden weerspiegelt de Noordse mythologie het vaak barre klimaat van de gematigde zone, met naar het Noorden toe steeds minder zonlicht gedurende de lange winters.
Hun goden hadden met monsterlijke en ijzige reuzen te maken, en met de winterse duisternis in het mensenrijk en de boze demonen die dan te voorschijn kwamen. Wodan achtervolgde veelvuldig duistere figuren, donker als de grimmige lange koude winternachten.
Zoals de Oude Grieken het reuzen geslacht de Titanen kende, verhaalt ook de Noordse mythologie over vele in Odin’s tijd nog steeds aanwezige oerreuzen. Het waren dikwijls rauwe monsters met soms meerdere hoofden.
Ook het noorden kende vele godinnen, Asinnen, maar mij lijkt hun pantheon toch een uitgesproken mannen wereld. De echte heersers waren de goden, terwijl bij de Olympiërs ook godinnen als Hera, die echtgenoot Zeus vaak de les las, en Minerva veel gezag hadden.
Iemand wees me er echter op de latere middeleeuwse Edda bronnen door mannen zijn geschreven, met weinig oog voor de vrijwel zeker grotere bijdrage van de vrouwengodinnen.
Daarbij had Freya zeker macht. Ze trok soms ook mee ten strijde, want ze hield van vechten.
Asgaard
Het merendeel van de Asen en Asinnen ― een breed scala van hemel-, aarde- en zeegoden en godinnen ― woonden in het centrum van ‘alles wat is’, Asgaard.
Gebouwd door Odin en zijn broers met hulp van enkelen van de ― sterke, nog uit de oertijd stammende reuzen.
In het centrum stond het paleis van Odin van waaruit hij op zijn troon gezeten op alle negen omringende werelden uit kon kijken. Hij was omringd door de twaalf Asen, die samen met hem vergaderden hoe te heersen. Net als bij de Olympiërs waren de paleizen gemaakt van goud en edelstenen, waarbij ook de muren en vloeren met goud waren bedekt.
De Asinnen hadden een eigen paleis, en helden kwamen na hun dood in het Wahalla.
Een regenboogbrug verbond Asgaard met het mensenrijk Midgard, dat omgeven was door een niet te overschrijden oer-oceaan. Er onder lag de helse onderwereld.
Yggdrasil
Asgaard lag in het centrum van de eindeloos vertakte, altijd groene, sjamanistische levensboom en kennisboom Yggdrasill, die in zijn takken de Negen Werelden droeg.
Zijn stam was de wereld-as die liep vanaf de onderwereld, dwars door de mensenwereld, naar het hogere gebied van goden en helden.
Deze axis mundi wees de sjamaan hoe daar in extase te komen.
Wodan of Odin, de god van de wijsheid, strijd, tovenarij en leiderschap
Oppergod Wodan of Odin was de god van de kennis, wijsheid, strijd, oorlog, leiderschap, tovenarij, magie en extase, geneeskunst en ook het runen schrift. Odin, die graag een grote hoed droeg en zich als bedelaar of wandelaar vermomde, was de stamvader van de Noorse goden, de Asen.
De naam Woensdag, in het Engels Wednesday, is terug te voeren op Wodan. In Duitsland verving de katholieke kerk de aanduiding van de middelste dag van de week Wotanstag echter door Mittwoch.
Odin stuurde ‘s morgens zijn twee zwarte raven Huginn (Geheugen) en Muninn (Gedachten) naar de Negen Werelden om hem ‘s avonds alles wat daar gebeurde in zijn oren te fluisteren. voedde zijn twee wolven Geri en Freki, maar zelf dronk hij alleen wijn.
Hij wordt wel de volmaaktste sjamanistische god genoemd. De naam Odin zou kunnen worden vertaald als ‘de meester van de extase’. Op zijn sjamanistisch paard Sleipnir reisde hij graag op en neer tussen zijn wereld en de onderwereld, tussen leven en dood.
Odin ― die de dichtkunst aan de wereld gaf ― was altijd op zoek naar meer kennis en wijsheid.
Hij gooide zelfs om een slok wijsheid te mogen drinken een van zijn ogen in de put der wijsheid die de reus Mimir in de wereld Jotunheim beheerde. Sindsdien droeg hij een ooglap.
Ook hing hij zichzelf negen dagen op aan Yggdrasil, de boom van de kosmos, om de kennis van de dood te vergaren. Hij werd gereanimeerd door de magie van de boom.
Donar of Thor, de dondergod
Bij de Olympiërs was oppergod Zeus zelf de god van de donder en bliksem, maar in het Noorden was de dondergod niet Wodan maar Donar ― of in het Oudhoogduits Thor ― een zoon van Wodan en de aardgodin Freya.
Hij was een dwarsliggend kind en werd daarom opgevoed door twee bliksemgeesten. Hij groeide uit tot een enorme man met een enorme kracht, die vervaarlijk met zijn enorme hamer Mjölnir kon zwaaien. Hij sloeg als sport graag reuzen dood, en was de ordeschepper tegenover de chaos.
Zijn woning stond niet tussen de overige Asgaard burchten, maar dichter bij de aardse wereld.
Hij was als een van de weinigen goed bevriend met de velen misleidende god Loki, al hadden ze eens ook een enorme ruzie
Loki, de god van de chaos en leugens
De ambivalente ― veelal boosaardige ― Loki, was de god van de chaos en leugens. Grappenmaker Loki was wel de zoon van vorstreuzen, maar hij trok met voorkeur op met de Asen in Asgaard. Hij was een onrustoker, een dwarsligger, die de overige Asen in het gevaar bracht, maar ze dan ook weer wist te redden.
Zijn kinderen bij twee vorstgodinnen waren allemaal monsters, zoals de wolf Fenrir die de zonnegodin Sol opjoeg.
Loki werd echter ook de moeder van de mythische goede hengst Sleipnir.
Eens wist een vijandelijke vorstgod ― de immense, ijzige vorstgoden woonden in Jotunheim, een van de Negen Werelden ― in vermomming Asgaard binnen te dringen.
Hij bood aan binnen zes maanden een muur om Asgaard te bouwen, onder bedinging dat hij als beloning de Zon, de Maan en Freya zou krijgen.
Een te zware taak voor zo’n korte tijd, dus gingen de goden akkoord. Loki gaf hem echter toestemming zijn extreem sterke paard Svadifari mee te laten helpen, waardoor zijn klus snel vorderde en op tijd klaar dreigde te zijn. De goden werden hierop razend op Loki en wilden hem voor eeuwig folteren. Als list veranderde Loki zich in een witte merrie en lokte Svadilfari’s nachts weg zodat hij overdag te moe was om goed te werken.
Zo mislukte de opdracht binnen de afgesproken termijn, waarop de razende vorstreus zijn identiteit onthulde en dreigde de muur tot een ruïne te slaan. Gelukkig keerde Donar net terug van een verre reis en sloeg met zijn magische hamer de reus te pletter.
Sleipnir
De merrie Loki werd drachtig van de hengst Svadilfari. Odin verbood Loki terug te keren naar zijn normale gedaante en eerst het veulen te werpen. Zo kwam de achtbenige Sleipnir ter wereld. (Een transgender sprookje avant la lettre).
Sleipnir ― de zoon van Loki en het oersterke paard Svadilfari ― was het sterkte en snelste paard dat bestond. Hij droeg Odin op zijn jacht door de hemel, door de Negen Werelden, ook naar de onderwereld. Door Sleipnir won Odin een race met een reus.
Hij was grijs, symbool voor de overgang tussen leven en dood. Hij was een van Odins sjamanistische hulp geesten, evenals de Walkuren of Odins wolven Huginn en Muninn. Hij werd een Fylgja (Oudnoors voor metgezel) genoemd, een bovennatuurlijk wezen of dier dat een iemand begeleidt bij zijn lot.
Overigens wordt wereldwijd in inheemse rituelen bij hun extatische reizen door de kosmos het door sjamanen bereiden van een achtbenig paard genoemd.
Hel, onderwereld en dodenrijk
Odin was ook de god van de dodenwereld.
In alle culturen kregen en krijgen de overleden aandacht. De eerste Moderne Mensen begroeven hun doden al zo’n 100.000 jaar geleden, samen met drinken, voedsel en grafgeschenken en er zijn uiteenlopende aanwijzingen dat ook Neanderthalers hun doden op een bepaalde manier te ruste legden en met bloemen omringden. Dit wijst er op dat al sinds de oudste tijden de mens heeft nagedacht over wat er mogelijk gebeurt na de dood.
Volgens de oude Grieken gingen de zielen van de overledenen naar het duistere rijk waar de zon nooit scheen van de onderwereld god Hades ― de broer van Zeus en de watergod Poseidon.
Volgens Homerus lag het Dodenrijk waar de wezenloze schimmen van de gestorvenen samenwoonden diep in de aarde in een gebied vol ondergrondse rivieren.
De Noordse mythologie sprak over Hel, Helheim of Niflheim, het ijskoude nevelrijk van Hel, de vorstgodin van de onderwereld, een dochter van Loki en een vorstgodin. Een van haar broers was de gevreesde wolf Fenrir.
De Walkuren ― diensters of dochters van Odin ― waren grimmige oorlogsgodinnen die op de rug van hellehonden de slagvelden afstroopten op zoek naar gevallen helden, die boodschapper voor Odin konden worden.
Later transformeerden ze tot schone maagden, met mooie harnassen, helmen en speren op paarden met vleugels.
De Walkuren brachten alleen wie grote dapperheid had getoond naar de hal van godin Freya of naar het Walhalla, de hal van Odin, gelegen in Asgaard.
De overige overledenen ― de minder dapperen, de zieken, ouderen, vrouwen, en mannen die een natuurlijke dood waren gestorven kwamen in het dodenrijk Hel.
Dat echter niet zo’n verschrikkelijke plaats was als de latere christelijke hel, al kwamen er wel ook moordenaars of anderen die gestraft dienden te worden.
De Hellehond bewaakte de toegangspoort.
Wodans Wilde Jacht
Veel is verhaald over Wodans Wilde Jacht tijdens de lange, donkere midwinternachten, waarbij een luidruchtige en razende jachtstoet door de lucht stormt om de boze machten te onderwerpen.
Als god van het dodenrijk voerde Wodan hierbij een op zwarte hengsten gezeten dodenleger aan van de geesten van door een geweldige dood gestorven voorouders.
Ze joegen onder meer op de wolf Fenrir, die de zon Sol verslond waardoor de nacht kwam.
(Mythes over zo’n wilde jacht zijn bij meerdere Indo-Europese volken terug te vinden.)
De nog steeds midwinter gehouden Nicolaasmaskerades (zie deel 3) zouden naast het verjagen van donkere demonen mede een overblijfsel zijn van de belangrijke voorchristelijke verering van de voorouders.
Zij konden vanuit het dodenrijk het leven van hun nakomelingen gunstig beïnvloeden wanneer er ritueel goed contact met ze werd onderhouden.
De mystieke verbondenheid tussen de levenden en doden werd verstevigd door mannen vermomd als overleden voorouders op jaarlijkse bezoek bij de levenden te laten komen. De katholieke kerk gruwde er van en trachtte deze oude volkstradities te demoniseren.
De Wilde Jacht wordt ook wel de Wilde Heir (wilde menigte) genoemd, of Hubertusjacht, Wilde Jager, Tewkesjacht, Kiefkesjacht en Derk met de Beer. Het midwinterhoornblazen in Twente (zie deel 3) zou oorspronkelijk hebben gediend om Wodan te ondersteunen bij zijn Wilde Jacht.
De Wilde Jacht, tekst van de blackmetalband Countess
De oerstorm zal komen, Ekhart waarschuwt
De ganse nacht zal de storm razen eer hij luwt
Stilte voor de storm, onheilspellende rust
Bange kinderen worden door ouders gesust
Een wilde werveling in de duistere nacht
Wodan rijdt aan het hoofd van de Wilde Jacht
Zijn achtbenig paard raast door de wolken
Refrein
Wodan rijdt ― de Wilde Jacht
Wodan rijdt ― gehuil in de nacht
Wodan rijdt ― de christen beeft
Wodan rijdt ― het verleden herleeft
Wodan in de Lage Landen; Kerstening
Ook in de noordelijke gebieden van onze de Lage landen zoals (West) Friesland en Groningen werd Wodan tot rond 800 ― en nog lang daarna in mindere mate ― vereerd.
Niet alleen verwijst woensdag nog steeds naar de heidense oppergod, maar ook de plaatsnamen Woensel, Woensberg en Uden.
Trouwens, zes weekdagen zijn naar de heidense goden vernoemd, alleen zaterdag verwijst naar de Romeinse god van de landbouw Saturnus.
- Zondag ― zonnegodin Sol of Sunna
- Maandag ― maangod Máni
- Dinsdag ― god Týr, zoon van Wodan
- Woensdag ― Wodan
- Donderdag ― Donar
- Vrijdag ― Freya
In het noordelijk deel van ons land waren voor het begin van onze jaartelling grote gebieden eeuwen lang onbewoonbaar door de gestegen zeespiegel en verzilting. Vanaf de 7e-6e eeuw v.o.j. werden door het opwerpen van steeds meer wierden (wallen) (Groningen) en terpen (vluchtheuvels) (Friesland) in de moerasgebieden en het wat zakken van het water werden langzamerhand steeds grotere stukken weer bewoond door opeenvolgende emigratiegoven van uiteenlopende heidense Germaanse stammen, in het algemeen als Friezen aangeduid.
Het noorden was kort door de Romeinen veroverd maar rond het jaar 40 trokken zij zich definitief terug achter de (toenmalige) Rijn. De noordgrens van het uitgestrekte Romeinse rijk werd een honderden kilometers lange ‘Limes’ (Latijn grens) van tientallen met elkaar verbonden forten en versterkingen, vanaf Katwijk aan de Rijn (nu Katwijk aan Zee) onderlangs de grote rivieren tot voorbij Bonn.
Onder de Limes drong geleidelijk vanuit Rome en door kerstening door missionarissen uit o.a. Brittannië de christelijke leer binnen en steeds meer gaven het oude geloof van de voorouders op en lieten zich dopen.
Boven de Limes bleven tot de 8e eeuw de heidense Friezen, o.a. onder aanvoering van de machtige Koning Radboud, zich lang verzetten tegen de missionarissen.
Zoals tegen Willibrordus, die meer dan eens hard optrad en hun heilige voorwerpen kapot sloeg, ja Friezen liet doden.
Koning Radboud
Over koning Radboud zijn meerdere sages bewaard gebleven, zoals over het moment dat hij zich toch maar wilde laten dopen. Net voor de onderdompeling vroeg hij of hij zijn voorouders in de hemel terug zou zien. Toen hij hoorde dat zij in de hel verbleven omdat ze niet waren gedoopt trok Radboud schielijk zijn been ― dat al bijna in het doopwater stak ― terug onder de uitroep dat hij een hiernamaals samen met zijn adellijke voorgangers verkoos.
De kerstening boven de rivieren ging langzaam en zou ruim drie eeuwen duren. (De kerstening van Scandinavië begon pas in de 12e eeuw). Met heftige momenten van verzet, zoals toen Willibrord moest vluchten en een veertig jaar later toen in 754 Bonifatius met zijn medestanders bij Dokkum werd gedood.
De Oudsaksische of Utrechtse Doopgelofte einde 8e eeuw
Hoe zeer de vrees voor de heidense god Wodan nog een rol speelde in onze vroeg christelijke denkwereld illustreert een Utrechtse Doopgelofte uit het einde van de achtste eeuw waarmee iedereen die tot het christendom bekeerd wilde worden de heidense goden moest afzweren.
Een mengelmoes van Oudengelse, Oudnederlandse en Oudsaksische volkstaal en (potjes)latijn waarin de namen van Wodan, Donar en Saksnoot zijn te herkennen.
(Over de godheid Saksnoot, ‘genoot van de Saksen’ of ‘vriend van het zwaard’, een mythische voorouder van de koningen van Essex, is weinig bekend).
Utrechtse Doopgelofte (776–800)
Forsachistu diabolae?
(& respondeat:) “ec forsacho diabolae”.
Verzaak je de duivel?
(En hij geve ten antwoord:) “ik verzaak de duivel”.
End allum diobol gelde?
(respondeat:) “End ec forsacho allum diobolgelde”
En alle duivelsdienst?
(hij geve ten antwoord:) “En ik verzaak alle duivelsdienst”.
“End ec forsacho allum diaboles uuercum and wordum thunaer ende uuoden ende saxnote ende allvm them unholdum the hira genotas sint”.
En alle werken van de duivel?
(Hij geve ten antwoord:) “En ik verzaak alle duivelswerken en -woorden, Donar en Wodan en Saksnoot en alle demonen die hun gezellen zijn”.
Tenslotte
In deze aflevering is uitgebreid ingegaan op de godenwereld rondom de voorchristelijke heidense oppergod Wodan/Odin. Nog steeds herinneren oude volksgebruiken zoals de angstaanjagende Sinterklaas processies op de Wadden aan Wodans Wilde Jacht langs de winterhemel.
Omdat Wodan in het heidense noorden van ons land tot in de vroege middeleeuwen algemeen werd vereerd, en het tot in de 11e eeuw zou duren voor de Lage Landen geheel waren gekerstend, was er een lange periode van een overlap met het nieuwe christendom, inclusief de verering van de heilige Nicolaas.
Lang was het overwegen van het mogelijk bestaan van een ononderbroken lijn tussen de heidense Midwinterfeesten en de christelijke Sinterklaasgebruiken te controversieel voor de Nederlands etnologen.
Hoewel er toch wereldwijd bewijzen te over zijn dat bij het zich ontwikkelen van een nieuwe religie en opvattingen meerdere oude gebruiken en rituelen worden overgenomen en onder een iets ander jasje worden gehandhaafd.
Dat de zo bewonderde hemelbestormer Wodan transformeerde tot de in de donkere winternacht op zijn schimmel over de daken rijdende zo geliefde sinterklaas is echter niet zo ondenkbaar.
Sinterklaasje over ‘t dak
Zachtjes gaan de paardenvoetjes:
trippel, trappel, trippel, trap.
‘t Is het paard van Sinterklaasje:
stippe, stappe, stippe, stap.
‘t Schimmeltje draagt met gemak,
Sinterklaasje over ‘t dak.
‘t Schimmeltje draagt met gemak,
Sinterklaasje over ‘t dak.
‘t Paardje kan de weg wel vinden:
trippel, trappel, trippel, trap.
In het held’re maneschijntje:
stippe, stappe, stippe, stap.
‘t Paardje is nog lang niet moe,
maar ik moet naar bedje toe.
‘t Paardje is nog lang niet moe,
maar ik moet naar bedje toe.
‘k Hoor de vlugge paardenvoetjes:
trippel, trappel, trippel, trap.
In mijn lekkere warme bedje:
stippe, stappe, stippe, stap.
En ik droom van Sinterklaas,
en zijn zwarte Pieterbaas.
En ik droom van Sinterklaas,
en zijn zwarte Pieterbaas.
Op de hoge, hoge daken
Op de hoge, hoge daken
Rijdt de bisschop met zijn knecht
Wil je weten, lieve kind’ren
Wat hij tot zijn knechtje zegt:
Kijk eens even beste Piet
Of j’ ook stoute kind’ren ziet
Kijk eens even beste Piet
Of j’ ook stoute kind’ren ziet
Pieter gluurt door elke schoorsteen
En hij noemt de goede Sint
Die geduldig zit te wachten
Ieder ongehoorzaam kind
Alles ziet die slimme Piet
Zich vergissen kan hij niet
Noten
[1] Bron: Icoon van St. Nicolaas de Wonderdoener ― kunstenaar onbekend, Petrodolinskoe, Oekraïne
[2] Bron: Germaanse oppergod Wodan (1863) ― kunstenaar onbekend
[3] Bron: Zeus, Griekse god van de donder (250) ― foto Marie-Lan Nguyen, uit Smyrna, Louvre Museum
[4] Bron: Demeter rejoiced, for her daughter was by her side (1914) ― Walter Crane
[5] Bron: De zonnewagen ― foto van het Nationale Museum van Denemarken
[6] Bron: The Wolves Pursuing Sol and Mani (1909) ― John Charles Dollman (p. 8) uit Guerber, H.A. (Hélène Adeline). Myths of the Norsemen from the Eddas and Sagas. London: Harrap.
[7] Bron: Edda van Snorri Sturluson (18e eeuw) ― kunstenaar onbekend, Icelandic National Library
[8] Bron: Freya (1890) ― James Doyle Penrose
[9] Bron: Frigga Spinning the Clouds (1909) ― John Charles Dollman (p. 42) uit Guerber, H.A. (Hélène Adeline) . Myths of the Norsemen from the Eddas and Sagas. London: Harrap.
[10] Bron: Freya (1901) ― Johannes Gehrts
[11] Bron: The Ash Yggdrasil (1886) ― Friedrich Wilhelm Heine
[12] Bron: Yggdrasil, met in het centrum het goden verblijf Asgaard – gemaakt voor Escalda
[13] Bron: Noordse oppergod Odin en zijn twee raven Huginn en Muninn (18e eeuw) ― uit Snorri Sturluson, Árni Magnússon Institute in Iceland
[14] Bron: Noordse dondergod Donar of Thor (rond 1905) ― Max Friedrich Koch
[15] Bron: Loki met zijn uitvinding, het visnet (18e eeuw) ― uit Snorri Sturluson, Árni Magnússon Institute in Iceland
[16] Bron: Odin dendert op Sleipnir (1895) ― Gjellerup, Karl. Den ældre Eddas Gudesange. Foto uit een herdruk in 2001 bloodofox
[17] Bron: Hel met haar hond Garmr (1889) ― Johannes Gehrts
[18] Bron: Walkure (1912) ― Arthur Rackham
[19] Bron: Wodans Wilde Jacht (1872) ― Åsgårdsreie van Peter Nicolai Arbo
[20] Bron: Willibrordus predikt het Christendom aan de Friezen (circa Georg Sturm, muurschildering grote hal in het Rijksmuseum
[21] Bron: Radboud die zich op het laatste moment niet liet dopen (vermoedelijk begin 16e eeuw) ― foto Ruben de Heer, borduursel, Museum Catharijneconvent, Utrecht
[22] Bron: Odin rides to Hel (1908) ― Sæmund’s Edda, geïllustreerd door William Gershom Collingwood, p. 238.
[23] Bron: Sinterklaas te paard op het dak