Een persoonlijk verhaal
Machteld Roede
Wijsheidsweb, 17 juni 2019
Er is veel aandacht in de media voor het rapport over het door het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren uitgevoerde onderzoek over de vele vormen van benadelen van vrouwen in de wetenschap. Ik zelf werd er ook meermaals mee geconfronteerd, zoals mag blijken uit bijgaande voorbeelden.
Het pecunia taboe
Na mijn afstuderen (biologie UvA) vertrok ik met een WOTRO (Wetenschappelijk Onderzoek Tropen) beurs voor twee jaar naar Curaçao om daar bij het aan de Piscaderabaai gelegen CARMABI (Caraïbisch Marien Biologisch Instituut) een promotieonderzoek te doen naar de intrigerende kleur en sekse verandering tijdens de groei van Lipvissen. Van te voren had ik met een van de WOTRO bestuursleden een gesprek om allerlei door te praten. Mij werd aangeraden daarbij vooral niet over geld te praten. Je werd geacht zo blij te zijn de natuur te mogen bestuderen dat je alles het liefst uit eigen zak betaalde. De bestuursleden behoorden tot ‘familles’ met oud geld, waar over pecunia praten taboe was. Maar ik had als werkstudente allerlei baantjes om het college- en practicumgeld te kunnen betalen.
De reis over de oceaan met de KNSM-boot De Prins der Nederlanden werd voor mij betaald; daar had ik geen omkijken naar. Op het CARMABI kreeg ik een eigen werkplek in het kleine instituut en een uiterst sobere slaapkamer in het nabij pal aan zee gelegen logeergebouw, waar maandelijks 100 Antilliaanse gulden (A Fl.) voor moest worden betaald. Van mijn salaris à 300 A Fl. bleef dus 200 A Fl. over. Na enige maanden kwam ik er achter — want over geld sprak je niet — dat de twee heren promovendi die er werkten maandelijks 450 A FL. ontvingen.
Bij navraag zei de directeur met zijn gebruikelijke kinderlijk enthousiaste lach dat ik als jonge vrouw toch helemaal niet zoveel geld nodig had. Ik werd immers vast veelvuldig bij Hollanders thuis voor maaltijden uitgenodigd of mee uit genomen door de jonge arts-assistenten uit Groningen die in het ziekenhuis op Curaçao een coschap liepen. Hij stopte daarom iedere maand 150 A Fl. van mijn beurs in de CARMABI kas. Hij vond het merkbaar irritant dat ik me daar niet bij neerlegde. Toch kreeg ik vanaf de volgende maand de 450 A Fl. waar ik recht op had. Het mij onterecht niet toegekende geld van de voorgaande maanden werd niet alsnog overgemaakt.
Werkervaring
Terug in Nederland werkte ik twee jaar op het Zoölogisch Museum in Amsterdam alle resultaten uit tot talloze tabellen en een dik proefschrift. Onverwacht werd ik daarna wetenschappelijk medewerker bij een vakgroep van de Medische Faculteit te Utrecht, zonder voorafgaande sollicitatie. Medicus/musicus Boy Edgar had er een parttime aanstelling. Hij kende mij van de Artiestensociëteit De Kring in Amsterdam en vond dat ik wel zou passen op het wat alternatieve instituut. Hij nam me er een middag mee naar toe zonder dat ik besefte dat ik ‘er op zicht kwam’.
De dag erna belde hij me op ‘je bent aangenomen’. Ik was nog steeds totaal niet zakelijk en nogmaals, over geld sprak je niet. Het salaris was Fl. 450 per maand. Er kwam een jongere geografe bij ons werken die na haar afstuderen eerst een jaar had lesgegeven. Ik ontdekte dat zij Fl. 600 ontving. Weer stapte ik naar de directeur voor navraag. Hij vond vragen om geld hoerig. En mijn geheel zelfstandig verrichtte onderzoek op Curaçao, waar ik op een internationaal congres over mijn promotie onderzoek sprak en lezingen op de lokale radio en tv verzorgde telde voor hem niet.
Kom nou, dat was alleen maar plezier maken en dobberen in de warme blauwe zee geweest, en onderzoek over vissen was geen antropologie. (Lesgeven over geografie ook niet). Maar na mijn protest bij de Medische Faculteit kreeg ik alsnog een werkervaring-toeslag; wederom niet met terugwerkende kracht.
Geen seks, geen cum
In Nederland was mijn promotieonderwerp over het verwarrende kleurdimorfisme en de geslachtsomkeer bij de Lipvissen onbekend. Mijn oude, sympathieke promotor was ondertussen met emeritaat. Bij de paar bezoeken bij hem aan huis werd niet over de inhoud gesproken; hij keek alleen of het Engels wel correct was. Ik vroeg daarom Boy Edgar om mijn copromotor te zijn. Deze bijzonder intelligente man was weliswaar medicus, maar ik had al meermaals met hem over de vragen waar ik antwoord op probeerde te krijgen gesproken en had veel aan zijn adviezen. Helaas zei hij na enige bedenktijd dat hij om als copromotor objectief te kunnen oordelen onze vriendschap op een laag pitje moest zetten. Het was dus zeker niet als vriendendienst dat hij me voor een cum laude voordroeg. Tijdens de promotie ondervroeg de oppositie me helaas uitsluitend over mijn stellingen; ik kreeg geen gelegenheid mijn onderzoek en mijn conclusies toe te lichten. Toen zij na beraadslaging weer binnen schreden zag ik al uit de verte de rode koker met de bul. Geen paars fluwelen, dus geen cum, begreep ik. En ik zag het duidelijk ontstemde gezicht van mijn oude promotor.
Mijn proefschrift zou verschijnen als een speciaal nummer van het WOTRO tijdschrift over onderzoek in de tropen. Helaas ging bij het inleveren van mijn tekst de redacteur (de bioloog uit de deftige famille) net een jaar op wereldreis.
Hij moest na terugkeer zoveel achterstand wegwerken dat mijn proefschrift pas twee jaar na het bij hun indienen werd gepubliceerd. Pas toen was promoveren mogelijk. Hierdoor was mijn oude prof te lang met emeritaat en werd zijn jongere opvolger mijn promotor. Zijn enige bijdrage was het dreigende bevel meteen bij hem langs te komen, omdat hij op het punt stond mijn thesis af te keuren. Het bleek dat ergens in de uitgebreide lijsten met de wetenschappelijke namen van mijn vissoorten een punt in plaats van een puntkomma stond. Een tik- of zetfout; alles werd bij drukkerij Nijhoff nog met de hand gezet. Het kon gelukkig bij de tweede keer dagenlang de drukproef minutieus controleren nog worden hersteld. Vergeleken met het huidige snelle digitale verwerken van een thesis prehistorische toestanden.
Na de verdediging trok zoals gebruikelijk de promotiecommissie zich even terug. Er schijnt geklaagd te zijn dat het promoveren wel lang had geduurd. De twee jaar uitstel buiten mijn schuld werd echter niet genoemd. Weet wel, de twee geologen die twee jaar vóór mij bij het CARMABI aan hun onderzoek begonnen promoveerden pas tijden na mij. De promotor kapte de discussie over het toekennen van de cum. Een cum laude was uit de tijd; aan die onzin weigerde hij mee te doen. Hij wreef me dat na afloop zelf onder de neus. Dat leek een aannemelijk argument na de recente studentenprotesten, de Maagdenhuisbezetting. Maar ik kende hem goed en doorgrondde zijn ware beweegreden. Hij had me opgezocht toen ik als onderbreking van Curaçao twee maanden een (helaas mislukt) experiment met gemerkte Lipvissen in meters grote kooien op de zeebodem mocht doen vanuit het mariene veldstation van de universiteit van San Juan, Porto Rico. We waren er de enigen in het op een klein eilandje gelegen gastenverblijf. Hij wilde na samen wat eten als vanzelfsprekend mee mijn slaapkamer in, wat ik hem nadrukkelijk verbood. ‘Doe niet zo flauw preuts; iedereen in Amsterdam weet dat we hier samen zitten, dus ze verwachten dat we het doen’. Nu nam hij wraak.
Mijn dierbare oude promotor schreef me een ontroerende brief waarin hij me een persoonlijk cum laude gaf. Ik had het zo verdiend, schreef hij. Maar dit kon niet vermeld op mijn cv.
Promotieperiodiek
De 200 exemplaren van het dure tijdschrift die ik aan de UvA moest leveren moest ik zelf betalen. Gelukkig wist ik dat je na een promotie een periodiek erbij kreeg. Daar had ik dus buiten mijn schuld al twee jaar op moeten wachten. Maar het bleef uit. Ik ging dus maar weer naar de baas. Laatdunkend herhaalde hij zijn eerdere argument: wat hadden vissen nu met zijn instituut te maken. Terwijl mijn thesis ook algemene kennis over groei, endocrinologie en geslachtsdifferentiatie behandelde, wat ik verwerkte in mijn collegereeks voor medische studenten; want de hoogleraar zag af van zelf college geven; hij zat liever op expeditie in Afrika.
Aangezien na de studentenprotesten medezeggenschap de slogan was, vond hij dat het hele instituut er maar over moest beslissen. Zo kwamen de stafleden bijeen en ook de de-baas-adorerende en hem blind volgende secretaresses en laborante, zijn slapie-van-de-expedities de fotograaf, en de twee Spaanse poetsvrouwen, die vrijwel niets van de discussie begrepen en dus hun hand met de anderen opstaken ‘nee, geen verhoging’. Ik vluchtte zo snel mogelijk weg naar het stamcafé aan het Domplein. Kort daarna zag ik tot mijn schrik mijn collega’s er ook binnen strijken; ze negeerden me totaal. Alleen de hooggeleerde liep vlak achter me langs, streelde snel sensueel mijn hals en fluisterde in mijn oor ‘Wat een klootzakken hè, ze lieten je allemaal vallen als een baksteen’.
Ik had er natuurlijk weg moeten gaan. Maar ik vond het vakgebied intrigerend en ben behept met een (wellicht niet zo slim) gevoel van loyaliteit en de wil tot vergeven. Ik wilde me niet laten kennen en er was toch weer die sfeer van een speciale ‘familie’ vormen, samen een tegen de boze wereld van rest van de faculteit.
Jaren later kwamen er barsten in die valse façade en zou alles tenslotte definitief ineenstorten. Ons enige manlijk staflid vroeg me bij zijn afscheid, toen hij eindelijk de kracht had gevonden zich los te weken en elders te gaan werken, heel onderdanig om vergiffenis. Hij had indertijd tegen gestemd omdat hij de handtekening van de prof nodig had om niet alsnog zijn dienstplicht te moeten vervullen.
Enige jaren later smeekte wild snikkend ook de laborante om vergiffenis; nachten lag ze wakker uit schuldgevoel. Ze had lang dingen niet herkend. (Er speelden #MeToo situaties, maar daar zwijg ik hier over). Maar nu waren haar de schellen van de ogen gevallen; wat was ik toen gemeen behandeld; en nog meermaals daarna.
Ruim een jaar na mijn promotie kreeg ik tenslotte de extra periodiek en werd zowaar later bevorderd tot hoofdmedewerker. Ach, al die ongelijkheden. Ik draaide vanuit Utrecht jaren als gastmedewerker mee in een groot groeiproject van de Nijmeegse afdeling orthodontie. Waar de net afgestudeerde tandartsen meteen bij aanstelling hoofdmedewerker werden en al beduidend meer verdienden dan ik, tien jaar eerder afgestudeerd en gepromoveerd. Hun marktwaarde lag duidelijk hoger.
Hoogleraar
Bij de grote recessieronde in de zeventiger jaren werd besloten ons eens zo succesvolle maar nu steeds meer afkalvende instituut op te heffen. Ik zou op straat komen te staan. Ik solliciteerde in Maastricht bij de jonge Rijksuniversiteit Limburg als hoogleraar van een nog op te richten vakgroep. Het sollicitatiegesprek was grondig, met gerichte vragen over mijn domein, maar plezierig. Tenslotte overlegde de commissieleden even voor mij onhoorbaar, waarna me ter plekke werd medegedeelde dat hun keuze overduidelijk voor mij was. Het gebruikelijke toestemmingsrondje langs de overige universiteiten zou zeker geen problemen geven. Ze feliciteerden me, spraken me aan als ‘collega’. Een van hen toonde me vervolgens mijn toekomstige hoogleraarskamer.
Hij belde me enige weken later op. Ik zat vrij zwabberend thuis bij te komen van de toen nog langdurende nawerking van de lange narcose bij een recente operatie. Hij maakte nadrukkelijk excuus: wat nooit gebeurde, de al gesloten sollicitatieronde was weer opengebroken; er was een nieuwe kandidaat. Ik moest snel opnieuw voor de sollicitatie commissie verschijnen. Met bibberbenen en duizelig reisde ik weer naar Maastricht af.
Ik trof tot mijn verbijstering een totaal andere commissie, met de machtige oprichters en heersers van de nog geen tien jaar oude Medische Faculteit. Er werden totaal andere vragen gesteld, ik onderging de sfeer haast als vijandig. Het was duidelijk een nepgesprek; ze hadden allang gekozen.
Later kwam mij ter ore: Iemand wilde toen alleen als hoogleraar komen als ook zijn vriend — een totale onbekende in het bewuste domein — professor zou worden; daar gingen de heren graag op in want ze dachten dat een groot Unilever geldkaartje om zijn nek hing. Een misrekening, bleek later.
Meer dan eens is me later gezegd dat ze dit een man niet hadden geflikt, maar ik was maar een vrouw. Mij is niet bericht of ik als tweede op de voordracht stond. Eerder was ik tot mijn verrassing gevraagd naar Amsterdam te komen voor een sollicitatiegesprek, waarbij meteen duidelijk werd gezegd dat eigenlijk de keuze voor de aldaar te benoemen hoogleraar al was gemaakt. Ik kende deze sympathieke collega en wist dat hij dé man voor die plek was. Maar wel degelijk was ook mijn naam genoemd en slechts één naam aanbevelen kon niet. Het gesprek verliep bijzonder prettig en ik kreeg een correcte brief dat ik op mijn cv kon melden dat ik na rijp beraad als tweede op de voordracht was gezet. Zo kan het dus ook…
Maastricht
Ik slikte mijn teleurstelling weg en wist te regelen dat de RUU me voor een jaar detacheerde bij de nieuwe vakgroep in Maastricht. Ik was niet langer hoofdmedewerker maar ik had tenminste werk. De hoogleraar wilde me er graag bij hebben omdat hij eerlijk bekende eigenlijk niets van het vakgebied waarin hij was benoemd af te weten.
Onder zijn leiding vormde zich een succesvolle, snelgroeiende groep; wel met een andere invulling dan ik voor ogen had gehad. Ik genoot na de steeds meer verziekte sfeer op het tot ondergang gedoemde instituut in Utrecht van veel Limburgse gezelligheid op het werk. Het meedraaien in het alternatieve Maastrichtse probleemgestuurde onderwijssysteem met kleine groepen studenten beviel goed. In Utrecht was collegegeven een solitair gebeuren. In Maastricht werkte je echter door de interdisciplinaire aanpak van de onderwijsprogramma’s veel nauw samen met mensen uit heel andere vakgebieden en al snel kende ik velen vanuit de hele, toen nog kleine universitaire gemeenschap.
Helaas. Het botste echter steeds meer met mijn mede-stafleden. Het werd steeds duidelijker dat ik op een andere golflengte zat wat betreft onderzoeksvragen en er was geen begrip voor de binnen mijn domein internationaal vastgelegde strakke standaardisering van methodologie. Toen ik bij personeelszaken informeerde wanneer ik de mij na afloop van de detachering toegezegde vaste aanstelling kreeg, vernam ik dat die plek al was toegewezen aan een jongere collega.
Toen ik deze hier over aansprak reageerde hij fel: ‘Ik heb een gezin; er moet brood op de plank, en iedereen die me in de weg zit, trap ik de grond in’. Weer, voelde ik me verraden. De verhoudingen raakten gespannen. Een aantal hoogleraren beraadslaagden zonder dat ik hiervan wist over een andere werkplek, waarbij de markante B. uitriep ‘houd op; die vrouw is geen pingpongballetje’ en me opnam in zijn vakgroep, waar ik met open armen werd ontvangen.
Ik zat er inhoudelijk ietwat displaced, maar gezien het interdisciplinaire karakter van het onderwijs kon ik ook vanuit de nieuwe werkplek mijn kennis en ervaring blijven inbrengen. Ik trad graag op als docent en genoot van de vele contacten met studenten. Ik draaide ook mee in de eerste aanzet tot onze Vrouwenstudies. In het kader hiervan werd ons een speciale vrouwencursus aangeboden, met o.a. een training in assertiviteit. Had ik dat maar decennia eerder geleerd.
Ik moest wel afzien van verder carrière maken; de simpele rang werd gefixeerd. Wel was er bij mijn afscheid een dagsymposium met op het einde mijn verhaal als was ik een hoogleraar, gevolgd door een buffet en een feestavond in het mooie eeuwenoude hoofdgebouw. (Naar achteraf bleek grotendeels op eigen kosten, aangezien ik geen professor was).
De professor die me indertijd mijn vermeende kamer al liet zien, vertelde de volle aula dat de universiteit een grote fout had gemaakt door mij niet als hoogleraar te hebben benoemd. Eerherstel achteraf, maar dat vult geen zakken. Mijn salaris bleef twintig jaar relatief laag, zeker de laatste jaren toen ik na een zware whiplash nog maar 60 procent mocht werken. Bij de pensionering bleken de vier jaren WOTRO promotiebeurs niet mee te tellen voor pensioenopbouw, dus de vereiste 40 jaar om 70 procent van het laatst genoten salaris te krijgen haalde ik niet.
Kop op!
Heeft dit alles mijn carrière negatief beïnvloed? Zeker. Niet alleen financieel (maar over geld praat je niet). Ik moest stoppen met empirisch onderzoek waarvoor ik zo grondig was opgeleid, en beperkte me tot literatuur onderzoek (De Wateraap; negatieve gendereffecten op de groei van meisjes; het ‘ontjoodsen’ door middel van antropometrie door Arie de Froe; de onzin van het ras-concept).
Maar ook dat is bevredigend.
Bij de regelmatig terugkerende verhalen over de keiharde rivaliserende jungle aan de top ben ik blij dat dat me verder bespaard bleef. Ik kon zonder al die stress rustig mijn eigen gang gaan. Ik zat tien jaar in de Universiteitsraad, organiseerde solo een internationaal congres voor sociobiologen, fysische antropologen en archeologen over The Aquatic Ape en was eindredacteur van het boek hierover.
Ik was mederichter van de Nederlandse Vereniging voor Fysische Antropologie en zat daarna lang in het bestuur (ik ben nu erelid). Internationaal was ik tien jaar treasurer van de European Association of Anthropology, waarvoor ik als dank de slechts twee keer uitgereikte EAA zegelring kreeg.
Vanuit Maastricht was ik bij de Medische Faculteit van Zagreb scientific organiser van het congres in 1992 Women and Anthropology. Implications of gender for health en ontving — mede voor mijn morele steun tijdens hun oorlog in 1992 — de eervolle Kroatische Gorjanovic Krambergeri onderscheiding.
Het ook na mijn pensionering HOVO (onderwijs voor ouderen) geven gaf geld om papers te presenteren op buitenlandse congressen. Het warme contact met de buitenlande collega’s, ja vrienden — ook in de aanvankelijk zo afgeschermde Oostbloklanden — hield mijn vakkennis bij en schonk veel goede momenten. Door de gemiste kansen twijfelde ik meer dan eens aan mezelf, maar de merkbare waardering van de studenten en de erkenning elders heeft goed gedaan.
Tegenwoordig gaat alles zo anders. Je bedenkt niet meer zelf je promotie onderwerp, je draait mee in een giga project, en iedereen is tijden bezig met het gevecht om beurzen en research grants. Wat mij overkwam is niet meer van deze tijd.
Als ik nu als academica actief zou zijn had ook ik zeker (wat) haar op de tanden.
Noten
[1] Bron: Antilliaanse gulden
[2] Bron: Coris julis
[3] Bron: toga
[4] Bron: Bluehead
[5] Bron: Bluehead