De Assepoester van het Midden-Oosten 1

0

Fred de Haas

December 2019
NL-1, NL-2, EN-1, EN-2

In de epiloog van mijn boek ‘Geest van Sefarad’ uit 2017 stonden enkele kritische opmerkingen over de politiek van Israël ten aanzien van een van de oorspronkelijke volken van Palestina.

Omdat het kader van het boek zich niet leende voor een door argumenten ondersteunde en genuanceerde mening over dit gecompliceerde onderwerp, nam ik mij voor om mijn gedachten over de politieke situatie in Israël met de nodige onderbouwing binnen niet al te lange tijd op schrift te stellen, me daarbij te laten leiden door historische feiten en het eindoordeel, vanzelfsprekend, aan de lezer over te laten.

Palestinae Hondius in de 16e eeuw[1]

Ik heb dit voornemen een tijdlang uitgesteld totdat ik in Augustus 2018 een programma zag waarin de Nederlandse journalist Coen Verbraak sprak met een aantal religieuze leiders in Nederland. In die gesprekken probeerde hij erachter te komen wat hen dreef en ‘bezielde’.
Een van die religieuze leiders was de Nederlandse Opperrabbijn die Israël kenschetste als het ‘beloofde’ land en ‘ons joodse land. Punt!’.
Op de vraag van journalist Verbraak waaraan Israël zijn positie ontleende, antwoordde de opperrabbijn met stelligheid dat dit de Bijbel en het Joodse geloof waren.
Voorwaar, meningen die geen tegenspraak duldden.

Mijn verbazing over het feit dat iemand met zoveel overtuiging kon spreken over het ‘Beloofde Land’ en een eeuwenoud verhalenboek als de Bijbel ― toch niet bepaald een notariële acte ― aanhaalde als bewijs voor zijn stellingen, was de reden waarom ik eindelijk ben begonnen aan mijn voorgenomen betoog.

De vraag hoe men het zou vinden als er grote aantallen Arabieren uit het Midden-Oosten naar Spanje zouden trekken om daar een moslimstaat te stichten omdat hun voorouders er achthonderd jaar hebben gewoond voordat zij door de Katholieke Koningen uit Spanje werden verdreven in 1492, drong zich meteen aan mij op.
Ook vroeg ik mij af of de afstammelingen van de honderdduizenden mensen die zich in de loop van de geschiedenis tot het Jodendom hadden bekeerd, allemaal aanspraak konden maken op Israël als hun vaderland.

Maar laten we niet op de gebeurtenissen vooruitlopen en eerst in grote trekken schetsen welke situaties en welke mensen ertoe hebben bijgedragen dat de Staat Israël in 1948 werd gesticht en welke gevolgen dit tot de dag van vandaag heeft gehad zowel voor de Joodse als voor de Islamitische en de seculiere bevolking van het land.

De bijbelse verhalen als wegbereiders voor het zionisme

De gedachte aan een mogelijke terugkeer van de Joden naar Palestina is niet zomaar uit de lucht komen vallen. De miserabele situatie waarin de Joden verkeerden aan het eind van de 19e eeuw was een belangrijke aanleiding tot de verwerkelijking van die gedachte. Een voorname inspiratiebron was daarbij ook de Bijbel.

Palestijnen

In de Reformatie werd de Bijbel vertaald in de omgangstaal, de taal die de ‘gewone’ mensen, die geen Latijn of Grieks kenden, konden begrijpen. Calvijn vertaalde de Bijbel in het Frans, Luther in het Duits, de Statenbijbel verscheen in het Nederlands en Hendrik VIII voerde in 1538 de in het Engels vertaalde Bijbel voor alle kerken van Engeland in. In 1611 werd deze opnieuw vertaald en zou bekend worden onder de naam ‘King James Bible’.

De Bijbel, een boek dat door een heterogeen aantal auteurs, verdeeld over vele generaties, werd geschreven en herschreven, werd ondanks zijn verklaarbare doublures en gebrek aan innerlijke samenhang, een bestseller en was vaak het enige boek in huis waaruit regelmatig aan tafel werd voorgelezen.
De hoofdrolspelers uit het Oude Testament kregen door deze frequente omgang een soort heldenstatus. Hun afstammelingen zouden Palestina verlaten en zich voor eeuwen vestigen in plaatsen buiten Palestina met alle vervolgingen die daarmee gepaard zouden gaan. Zo werden zij in de 13e eeuw uit Engeland verbannen en sinds 1492 uit Spanje, waarna zij zich verspreidden over Noord-Afrika en Europa.

Het Midden-Oosten, waarvan Palestina deel uitmaakte, kwam onder Arabisch bestuur. Arabische moslims hadden dus het ― in christelijke ogen ― ‘heilige’ land veroverd. Dat feit zou de aanleiding worden voor de beruchte en door de Pausen geïnspireerde Kruistochten met o.a. als resultaat de verovering door de Kruisridders van Jeruzalem in 1099.
De ridders stichtten vervolgens eigen Staatjes die tweehonderd jaar hebben voortbestaan. Daarna werd het Midden-Oosten deel van het machtige Ottomaanse Rijk totdat dit ten onder ging tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Palestina zou 1300 jaar lang een overwegend Islamitisch land blijven.

Van de 12e tot de 18e eeuw trokken er, niettemin, tienduizenden christelijke pelgrims naar Jeruzalem. De Joden toonden in die tijd nauwelijks belangstelling voor bezoeken aan Palestina. Wel is er een 12e eeuws reisverslag bekend van een rabbijn Petachja uit Regensburg die vermeldt dat er in Jeruzalem ongeveer 300 Joodse families woonden.

De vroege rol van Engeland

Henry John Temple, 3rd Viscount Palmerston[3]

Eind 18e eeuw begon Engeland langzamerhand invloed te krijgen in Palestina. In 1799 had de Britse vloot de Turkse Sultan geholpen om Napoleon te verdrijven die Akko op de Palestijnse kust belegerde. In 1838 zou Lord Palmerston de eerste Britse consul naar Jeruzalem sturen. Engeland zou opnieuw een kans krijgen om zich verdienstelijk te maken bij de Turkse Sultan in 1840. Toen hielpen de Britten om de Egyptische heerser Mohammed Ali Pasja, die in 1831 Syrië en Palestina had veroverd terug te dringen naar Egypte. Het Ottomaanse Rijk begon al sinds enige tijd duidelijk te verzwakken en men sprak over de Sultan als ‘de zieke man aan de Bosporus’.

Terugkeer naar Palestina

In de 19e eeuw begon de gedachte op te komen om de Joden terug te laten keren naar Palestina en ze vervolgens tot het Christendom te bekeren. Dat laatste, nogal absurde idee werd gepromoot door onder andere prof. Alexander McCaul die Hebreeuws doceerde aan King’s College in Londen en door de schrijver Edward Bickersteht (The Restoration of the Jews to their own land, 1841).

In Engeland waren er voor- en tegenstanders van Joodse emigratie naar Palestina. Het imperialistische denken stond omstreeks de helft van de 19e eeuw nog in de kinderschoenen. Maar het tij begon te keren toen Engeland in 1882 Egypte veroverde en 44% van de aandelen in het Suezkanaal verwierf, dank zij de Engelse filantroop en bankier Lionel de Rothschild.
Het streven naar terugkeer zou de geschiedenis ingaan onder de naam ‘Zionisme’. De benaming ‘zionist’ kan zowel een neutrale betekenis hebben (een aanhanger van het zionisme) als de aanduiding zijn voor ‘Jood’. In het laatste geval heeft het, helaas, soms een antisemitische ondertoon. Het spreekt vanzelf dat in dit artikel ‘zionist’ en ‘zionistisch’ een neutrale betekenis hebben.

De 19e eeuw

Het zionisme

Nathan Birnbaum[4]

De term ‘zionisme’ is afgeleid van ‘Zion’, de naam van de Tempelberg in Jeruzalem. Het betekent in zijn algemeenheid het streven van de Joden naar een eigen, nationale Staat in Palestina.

De term werd geïntroduceerd door de Oostenrijkse journalist Nathan Birnbaum (1864-1937) en vervolgens overgenomen door Theodor Herzl die er, in tegenstelling tot Birnbaum, een politieke lading aan heeft gegeven.

Ook was Birnbaum een voorvechter van het algemeen gebruik van het Jiddisch, een streven waarin hij verschilde van de uit Litouwen afkomstige Eliezer ben Yehuda, een arts die in Parijs studeerde en op een dag besloot alleen maar Hebreeuws te gaan spreken.

Theodor Herzl[5]

Opmerkelijk genoeg moest Ben Yehuda, toen hij in Jeruzalem was, zijn standpunt verdedigen tegen de orthodoxe Joden die vonden dat het Hebreeuws alleen maar mocht worden gebruikt voor het gebed en de liturgie.

In de 19e eeuw begon de belangstelling voor Palestina sterk op te komen. Er komen Europese consulaten en het Suezkanaal gaat een belangrijke rol spelen in de verwikkelingen rond Palestina.
De stad Jeruzalem krijgt een grote politieke en symbolische waarde. Herzl zal gaan strijden voor de politieke wedergeboorte van de Joden en een Joodse Staat die, naar zijn mening, zal beginnen met het ontstaan van Joodse kolonies in wat hij noemde ‘het land van zijn voorouders’.

Vanaf de tijd dat de leiding van het zionisme zich begon te verplaatsen naar Berlijn (1889) begonnen de Ottomaanse Turken zich in het toenmalige Constantinopel (nu Istanbul) zorgen te maken over de mogelijke toestroom van Joden naar Palestina.
In 1893 verbiedt de Turkse regering zelfs de emigratie van Joden naar Palestina. De toekomstige joodse emigratiegolven en de daarmee gepaard gaande demografische veranderingen zouden in de volgende jaren een heet hangijzer blijken.

Belangrijke zionisten

Talrijke talentvolle Joden hebben zich ingezet voor het zionisme. Ik zal mij beperken tot het noemen van enkelen onder hen, die, wat hun gedachtegoed betreft, een goede inleiding op het verdere verhaal vormen.
Het is opvallend dat sommigen van hen groot begrip toonden voor de mogelijke reactie van de inheemse Arabische bevolking van Palestina op de joodse plannen en een besef dat joodse emigratie naar dat land wel eens desastreuze gevolgen zou kunnen hebben.

Leo Pinsker (1821-1891)

Leo Pinsker werd geboren in Polen, studeerde rechten in Odessa en medicijnen in Moskou. Hij vond aanvankelijk dat de Joden zich in Rusland moesten assimileren en Russisch moesten spreken in plaats van Jiddisch.
Van dat standpunt kwam hij terug na de pogroms van 1881-1883. Hij vraagt zich af waarom mensen zo vijandig staan tegenover Joden:

‘Angst voor Joden is een psychose. Als zodanig is deze erfelijk en als ziekte die al 2000 jaar wordt overgebracht, ongeneeslijk’.

Joden werden beschouwd als een volk zonder eenheid en zonder land. Ideale zondebokken.

Pinsker was dan ook van mening dat Joden een eigen nationale identiteit moesten zoeken in Palestina of elders. Hij constateerde ook dat veel Joden, vooral westerse Joden, die behoefte aan een eigen nationale identiteit niet voelden.
Daarom moest, aldus Pinsker, dat verlangen worden gewekt als ze niet wilden blijven vegeteren in een armzalig bestaan. En dan schrijft hij (en dat zal ongetwijfeld vreemd klinken in onze tijd):

‘In tegenstelling tot de vrije volken moeten de Joden, net als de negers en de vrouwen, nog worden geëmancipeerd’.

Dat is niet onmogelijk want:

‘De Joden behoren, in tegenstelling tot de negers, tot een superieur ras’.

Helaas hebben ze, naar de opvatting van Pinsker, in de diaspora de idee verloren dat er zoiets bestaat als menselijke waardigheid en daardoor een minderwaardigheidscomplex ontwikkeld:

‘Nederigheid is ons wapen en de vlucht onze verdediging. Gelukkig hebben de Russische pogroms (gewelddadige Jodenvervolgingen die ongestraft bleven) het verlangen naar een eigen land wakker gemaakt. Voor de Russische regering zal het Joodse volk altijd een ‘buitenlands’ volk blijven. Maar we moeten af van de illusie dat we een of andere goddelijke missie hebben en een uitverkoren volk zijn’.

Voor Pinsker stond het vast dat, gezien de omstandigheden, de Joden een eigen grondgebied moesten hebben, een veilig toevluchtsoord. Des te beter als dat Palestina zou zijn, maar dat hoefde niet perse. Het kon ook een gebied zijn in Noord-Amerika of een autonoom grondgebied binnen Turkije waarvan de neutraliteit door het Ottomaanse Rijk en de andere grootmachten zou worden gegarandeerd. Maar de kolonisatie zou langzaam moeten plaatsvinden:

‘met bedachtzaamheid, omzichtigheid en volharding’.

Vijf jaar na de dood van Pinsker publiceert Theodor Herzl zijn bekende boek Der Judenstaat (1896) waarin hij een blauwdruk schetst voor een toekomstige Joodse Staat.
In 1897 organiseert hij het eerste Zonistische Congres in Basel. Aanvankelijk wilde hij het congres in München houden, maar de autoriteiten hielden dat plan tegen.

Ahad Ha’am (1856-1927)

 Ahad Ha’am[6]

Ahad Ha’am (pseudoniem van Asher Zvi Hirsch Ginsberg) werd geboren in de Oekraïne, omgeving Kiev.
Hij was journalist en schreef het boek (oorspronkelijk in het Hebreeuws en in 1912 vertaald door Leon Simon) The Jewish State and the Jewish Problem (1897).

Hij was de oprichter van Ha-Shiloah, dat een belangrijk, Hebreeuws literair tijdschrift zou worden.

Ha’am was tegen het politiek georiënteerde zionisme en vond de plannen van Herzl niet werkbaar. Hij betoonde zich alleen een voorstander van Palestina als spiritueel centrum voor de Joden in de diaspora. Hij was ervan overtuigd dat, zelfs als de Joodse Staat een feit zou worden, het merendeel van de Joden in het buitenland zou blijven wonen. Bovendien zou die Joodse Staat geen veilige plek zijn

‘zolang er geen algemeen geldende rechtvaardigheid tussen de mensen en de naties zou heersen’.

De geschiedenis zou hem, helaas, tot op de dag van vandaag, volledig gelijk geven.

Theodor Herzl (1860-1904)

Herzl en zijn gezin

Herzl werd geboren in Budapest. Hij was jurist, een geweldig organisator en een onvermoeibare diplomaat. Hij is de stichter van de Zionistische Wereldorganisatie. Om zijn plannen voor een toekomstige Joodse Staat te verwerkelijken organiseerde hij van 1897 tot 1903 zes congressen om te voorzien in een bestuurlijke en financiële infrastructuur voor dit doel.

Herzl stelt vast dat er een ‘Joods vraagstuk’ is en probeert daar een oplossing voor te vinden in Der Judenstaat’ (1896). Antisemitisme ― openlijk of stiekem ― is van alle tijden en daar moet een politieke oplossing voor worden gevonden. Wie voor zo’n oplossing een beroep wil doen op de ‘goedheid van de mens’ is volgens Herzl een utopische dromer en een sentimentele kletskous.

Joden worden overal aangevallen en gediscrimineerd, ze hebben geen toegang tot functies in het leger of openbaar bestuur. Ze zijn niet veilig in Rusland waar joodse dorpen worden geplunderd, ook niet in Roemenië, Duitsland en Oostenrijk. In Algerije gaan fanatieke predikers tegen hen tekeer. Het antisemitisme en de wederzijdse vijandigheid nemen zelfs toe. Hoe goed de Joden ook zijn geïntegreerd, ze blijven altijd vreemdelingen. En de meerderheid bepaalt wie er vreemdeling is. Een kwestie van brute macht.

Onder bescherming van de Europese grootmachten en in overleg met de autoriteiten, zou er een hoeveelheid grondgebied, bijvoorbeeld in Palestina, Argentinië of zelfs Oost-Afrika, kunnen worden verkregen:

‘geef ons de soevereiniteit over een stukje van het aardse oppervlak dat overeenkomt met de legitieme behoeften als volk en wij belasten ons met de rest’.

In dit kader stelde Herzl zelfs aan de Sultan van het Ottomaanse Rijk een deal voor waarbij deze Palestina zou afstaan in ruil voor financiële steun.

Als Staatsvorm voor een Joodse Staat gaf Herzl de voorkeur aan een aristocratische Republiek met een beroepsleger. Referenda waren niet gewenst. Volksraadplegingen waren nog erger dan parlementen met beroepspolitici.
In een toekomstige Staat zou iedereen zijn eigen taal ― geen ghetto talen! ― kunnen spreken en als algemene communicatietaal zou de meest geschikte worden gekozen. Maar geen Hebreeuws.

In dit laatste heeft Herzl zich, begrijpelijk genoeg, vergist. Belangrijk was dat Herzl de invloed van de godsdienst wilde uitbannen. Alleen al wanneer je heden ten dage kijkt naar wat voor moeilijkheden orthodoxe Joden en fundamentalistische islamieten kunnen veroorzaken, zou je Herzl in dat opzicht gelijk moeten geven.

De waarschuwing van Yithzak Epstein (1905)

Palestijnse boerinnen gaan naar de markt

Yitzhak Epstein werd geboren in Rusland. Hij was leraar van beroep. Hij zou zich later vestigen in Israël. In 1905 hield hij een rede voor het 7e Zionistische Congres in Basel. Daarin waarschuwde hij de zionisten voor het conflict dat zou kunnen ontstaan als ze niet voldoende rekening zouden houden met de in Palestina wonende ± 600.000 Arabieren. Hij wijst er in zijn rede op dat de zionisten niet nadachten over hun betrekkingen met de Arabieren die

‘al eeuwen in Palestina woonden en die er niet aan dachten om te vertrekken’.

Epstein vermoedde dat het kwam omdat de zionisten niet genoeg van het land en de bewoners wisten. Maar dat gebeurde niet met opzet:

‘Zionist leaders have continuously studied the arrangements and the laws of the land, but the question of people who are settled there, its workers and its true owners, has not arisen, not in practice and not in theory’.

Epstein pleit voor een goede kennis van het Arabische volk en hun kenmerken, verlangens, gewoonten en taal.

Vooroordelen

Arthur Balfour[7]

Volgens Epstein leefden er onder de zionisten allerlei vooroordelen over Palestina. Beweringen dat het land niet goed bewerkt was en dat de lokale bewoners lui waren, sloegen volgens hem nergens op.
Hij waarschuwde dat het aankopen van land in Palestina grote gevolgen zou kunnen hebben. Als de Palestijnse boeren zouden beseffen wat dit voor hun leven zou kunnen betekenen, zouden zij niet stil blijven zitten.
De zionisten zouden er goed aan doen om na het verwerven van grond de Arabische boeren op het land te laten blijven en hen te leren hoe ze nieuwe landbouwmethodes zouden kunnen toepassen.

Maar de waarschuwingen van Epstein werden in de wind geslagen en de Palestijnse pachtboeren zouden systematisch van hun land worden verjaagd. Zijn voorspellingen zouden maar al te juist blijken. De systematische aankoop van Palestijns grondgebied zou de kiem leggen voor de ‘Palestijnse kwestie’.

Drie jaar na de Balfour Verklaring (1917) schreef Ahad Ha’am, als late steun voor Epstein, het volgende over de Palestijnen:

‘for them, too, the country is a national home, and they have a right to develop national forces to the extent of their ability. This situation makes Palestine the common land of several peoples, each of whom wishes to build its national home there. In such circumstances it is no longer possible that the national home of one of them could be total…’

Introductie bij de nieuwe uitgave van At the Crossroads

Max Nordau (1849-1923)

Max Nordau[8]

De in Budapest geboren Max Nordau (pseudoniem van Simon Maximilian Südfeld), was de zoon van een rabbijn. Hij was arts en werd de trouwe secondant van Theodor Herzl. Nordau formuleerde in zijn bekende speech over de situatie van de Joden in de wereld de basis voor de discussies tijdens het eerste Zionistische Congres in Basel (1897).
Die situatie was ellendig, vooral in Oost-Europa, Noord-Afrika en het Westen van Azië. In Rusland mochten miljoenen Joden slechts in een bepaald deel van het land wonen (de westelijke provincies) en het was hun niet toegestaan om bepaalde beroepen uit te oefenen. Uitzonderingen werden gemaakt voor rijke Joden en academici.

Anti-joodse sentimenten smeulden en brandden in Oostenrijk, Hongarije, Polen, Roemenië en Bulgarije. De emancipatie van de Joden in West-Europa was meer een kwestie van verstand (de verlichte logica van de 18e eeuw en de ideeën van de Franse Revolutie) dan van het gevoel.

Nordau:

‘de voorwaarde voor het zionisme is het bestaan van een joods gevoel, van trots op het joodse verleden, van de wens om de historische evolutie van dit zo eerbiedwaardige en zo oude ras (sic!) voort te zetten’.

Hoewel de discriminatie in West-Europa niet verdween (‘de realiteit blijft dat men de Joden niet mag, net zo min als de negers en de gele koelies’) voelden de ‘aangepaste’ Joden in West-Europa niet veel voor het zionistische gedachtegoed en was de hoop van de zionisten meer gevestigd op de Joden in Oost-Europa die, vanwege de ellendige omstandigheden waarin ze verkeerden, eerder geneigd zouden zijn om naar Palestina te emigreren. Aan het eind van de 19e eeuw waren de Joden, volgens Nordau, merendeels een ‘stam van verachte bedelaars’.

Nordau was een groot voorstander van massa emigratie naar Palestina. Hij wilde streven naar een half miljoen emigranten en calculeerde in dat er daarvan maar een deel, ± 300.000, in Palestina zou blijven.
Chaim Weizmann vond dit wel een groots idee, maar keurde het toch af omdat hij het risico te groot vond. Vandaar dat Nordau zich omstreeks 1920 distantieerde van de leidende zionistische instellingen.

Nordau was begeesterd door de resultaten die werden behaald in de joodse kolonies in Palestina en schetst de reiziger een lyrisch beeld hiervan:

‘als hij bomen ziet, een schaduwrijke laan, bloemperken, zachtjes murmelende bronnen te midden van droge en verlaten vlaktes, dan zijn die joods […]; een modern lyceum te midden van het onbeschaafde barbarendom, dan is dat joods’.

De tendentieuze toon is hiermee gezet.

Max Nordau huldigde de oude koloniale opvatting dat West-Europa de beschaving kwam brengen. Zo was hij ook van mening dat de Hollanders in Zuid-Afrika de beschaving brachten en wilde hij in het Midden-Oosten tot stand brengen wat de Engelsen in India hadden gedaan:

‘beschavingswerk, geen veroveringswerk’.

Hij voegt hieraan toe:

‘als de Joden willen terugkeren naar Palestina is dit niet om zich te storten in het Aziatische barbarendom maar om zich te bevrijden uit het ghetto’.

Nordau, die psychiater was, heeft echter ook positieve gedachten over datzelfde ghetto, hoewel je, gezien de laatste zin, dit niet zou denken. Hij is van mening dat het ghetto voor de Joden niet zozeer een gevangenis was als wel een toevluchtsoord. Met Christenen onderhielden ze alleen zakelijke contacten, maar als ze erkenning zochten was dat in het ghetto, onder hun eigen mensen.

Chaim Weizmann (1874-1952)

Harry Truman en Chaim Weizmann[9]

De in Wit-Rusland geboren Chaim Weizmann was een onafhankelijk en groot denker die vóór diplomatie en tegen geweld was. In 1903 zei hij in Bern dat de rede van Herzl op het 6e Zionistische Congres duidelijk had gemaakt dat de grootmachten het zionisme nu eindelijk beschouwden als een echte organisatie, maar dat de zionisten onmogelijk hun doel ― het stichten van een eigen Staat ― in Palestina konden verwezenlijken. Het voorstel om een eigen territorium in Oost-Afrika (Kenya) te creëren moest daarom in overweging genomen worden.

Maar de deelnemers aan het Congres stemden dit voorstel weg en de Hoge Commissaris voor Afrikaanse Zaken Sir Percy Girouard, zei in Londen tegen Weizmann:

‘als ik Jood was zou ik geen cent en geen mens voor zoiets geven. Want jullie kunnen Palestina niet inwisselen voor een ander land’.

Weizmann was het met dit laatste eens. Voorwaarde was wel dat er eerst een bepaalde getalsmatige, Joodse aanwezigheid moest zijn in Palestina en dat er pas daarna kon worden gestreefd naar politieke rechten:

‘We kunnen geen Joodse Staat creëren in een land waar geen Joden zijn’.

Weizmann en de Arabieren

In 1907 zei Weizmann in Den Haag dat het de regeringen duidelijk gemaakt moest worden dat de Joden Palestina als hun vaderland beschouwden.
Weizmann enkele jaren later (Parijs (1913):

‘de Arabieren vormen een moeilijkheid. Zij zijn in feite de inwoners van het land. Ze zijn bang dat de joodse kolonisatie hen verjaagt en we hebben de plicht die vrees weg te nemen en hun te laten zien dat het land plaats heeft voor ons en voor hen. We moeten hun uitleggen dat we met hen willen samenwerken en dat de vestiging van een grote joodse gemeenschap gunstig voor hen zal zijn.’

Een jaar later zei Weizmann dat hij zich ervan bewust was dat de zionisten als idioten beschouwd werden en dat ze, als ze ‘normaal’ waren, helemaal niet naar Palestina zouden gaan. Maar wie geen moeilijke weg wilde bewandelen, zei Weizmann, kon maar beter thuisblijven want

‘met angst en bedeesdheid kan je het eeuwige gebouw van het vaderland niet oprichten’.

Weizmann over de Balfour Verklaring

Sir Mark Sykes [8a]

Na de Balfour Verklaring (1917) drukte Sir Mark Sykes Weizmann op het hart

‘niet te verzuimen om rekening te houden met de Arabische kwestie en niet te vergeten dat Jeruzalem heilig is voor drie religies’.

Dat Weizmann dit advies serieus nam blijkt uit de woorden die hij schreef in Manchester (1917):

‘een van onze wezenlijke plichten zal zijn om tot een gewenste verstandhouding te komen met onze buren, de Arabieren en de Armeniërs. Palestina heeft genoeg land, lucht en water voor ons allemaal’.

Een jaar later, in Jeruzalem:

‘elke stille of uitgesproken angst van de Arabieren dat ze verjaagd zullen worden van de grond waarop ze heden zijn gevestigd berust op een vergissing of lasterpraat die wordt verspreid door onze vijanden’.

Weizmann hoopt op een sterke politieke eenheid onder de Arabieren. Hij vermeldt de schitterende joods-arabische beschaving uit de ‘Spaanse’ tijd toen ‘onze beste literatoren net zo makkelijk in het Arabisch dachten en schreven als in het Hebreeuws’. En wat de directe toekomst betrof:

‘wij, zionisten, willen dat de hoogste politieke leiding van het land (Palestina) wordt toevertrouwd aan een van de meest democratische landen van Europa, dat zal worden aangewezen door de Volkenbond’.

Postcard showing General Allenby with the Declaration of Independence (1917) [13]

Bij de eerste steenlegging van de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem (1918) sprak Weizmann zich uit voor het gebruik van het Hebreeuws,

‘de enige taal waarin de ene Jood zich met de andere kan verstaan’.

Ook sprak hij de hoop uit dat er bijzondere aandacht zou zijn voor de studie van het Arabisch en andere semitische talen.

Weizmann schrijft dat ze de Balfour Verklaring (zie hieronder) onverwacht in de schoot geworpen hadden gekregen. Hij hing weliswaar in de lucht en de basis daarvoor was jaren daarvoor gelegd, maar toch, dit betekende dat de Engelse regering de zionisten eindelijk serieus nam. Weizmann merkte in Parijs (1918) dat het Britse militaire bestuur in Palestina (aartsconservatief) en Downing Street (progressief) ‘minstens vijf eeuwen uit elkaar lagen’.

Allenby, de ‘Bevrijder’ van Palestina, moest worden overtuigd en dat lukte.

Weizmann:

‘we hebben de hele wereld overtuigd, maar de Joden nog niet’.

In 1930 hield Weizmann een speech op het Duits Zionistische Congres in Jena waarin hij sprak over de verhouding tussen Joden en Arabieren:

‘de twee volken zijn elementen met gelijke rechten om het land op te bouwen. We moeten samenwerken en als we op een dag de meerderheid vormen, zullen we hen niet onderdrukken door de macht van de meerderheid, evenmin als wij nu niet wensen dat zij óns onderdrukken’.

Martin Buber (1878-1965)

De Tempelmuur

Martin Buber werd geboren in Wenen en onderwees filosofie en sociologie aan de universiteiten van Frankfurt en Jeruzalem. Hij was drie jaar hoofdredacteur van ‘Die Welt’ een tijdschrift dat door Herzl was opgericht. Vanaf 1916 had hij een eigen tijdschrift: ‘Der Jude’.

Buber raadde de zionistische leiders aan zich aan de Engelse voogdij te onttrekken en een verbond te sluiten met de Arabische bevolking. Hij keurde het principe van de verdeling van Palestina goed (Verenigde Naties, 1947) om de overlevenden van de Holocaust de kans te geven om te emigreren.
Maar hij was ook een groot voorstander van een duurzame en vriendschappelijke verstandhouding met de Arabieren op alle gebieden van het openbare leven. Hij betreurde het dat men in Europa niets deed om de Arabieren duidelijk te maken dat ze er door de joodse emigratie economisch en cultureel op vooruit zouden gaan.

Vladimir Zeev Jabotinski (1860-1940)

De in Odessa geboren Jabotinski bewoog zich op veel verschillende, meestal activistische vlakken. Hij was zionist, dichter, vertaler, journalist, redenaar en soldaat. Na de pogrom in Kishinev (1903) richtte hij zionistische zelfverdedigingsgroepen op.
Ook wierf hij joodse vrijwilligers om Palestina te bevrijden van de Ottomaanse Turken. In 1923 werd hij de oprichter van Betar, een zionististische, strijdbare joodse jeugdvereniging die later voor een deel opging in de militaire organisatie Haganah en de illegale Irgoen, waarvan de 6e premier van Israel, Menachim Begin, een tijdlang commandant was.

Jabotinski had uitgesproken opvattingen over de rechten van Arabieren en Joden. Hij vond het ondenkbaar dat de Arabieren konden worden uitgezet. Palestina, zei hij, is altijd een land geweest dat bewoond is door twee volken. Hij was vóór gelijkheid van rechten. Jabotinski was echter ook een realist die besefte dat het nutteloos was om een akkoord te verwachten tussen de Joden en de Arabieren en dat de Arabieren nooit een Staat zouden accepteren waarin de Joden een meerderheid vormden.

Jabotinski (1923):

‘elk volk heeft zich tegen indringers verzet. Elke autochtone natie heeft zijn land als een ‘Nationaal Thuis’ beschouwd. Dat willen de Arabieren ook. Ze zullen willen verhinderen dat men van Arabisch Palestina ‘Eretz Israël’ maakt. De Arabieren willen geen Joodse immigratie’.

Vladimir Zeev Jabotinski in het uniform van het Joodse legioen[10]

Jabotinski trok de conclusie dat de Joden af moesten zien van immigratie of zich onder bescherming moesten plaatsen van een macht die niet afhankelijk was van de lokale bevolking, beschut door een ‘IJzeren Muur’ die door die bevolking niet doorbroken zou kunnen worden.

We zien dat bijna honderd jaar later Jabotinski op zijn wenken wordt bediend.
Die muur, hoewel niet van ijzer, is voor een groot gedeelte klaar en scheidt op de Westoever Arabieren en Israëliërs van elkaar.
Het Internationaal Strafhof in den Haag heeft deze Muur illegaal verklaard.

Aan de andere kant, schreef Jabotinski in 1933, zijn de Joden zich bewust geworden van het feit dat het zionisme een moreel verschijnsel is dat het recht aan zijn kant heeft. Als de hele beschaafde wereld het recht van de Joden om terug te keren naar Palestina heeft erkend, dan heeft de huidige bevolking geen recht om dit uit naam van de ‘democratie’ of ‘zelfbeschikking’ te verhinderen. En, denkend aan de grootte van de hele Arabische wereld:

‘wie teveel grondgebied heeft staat een gedeelte af aan degenen die te weinig hebben. […] De onteigening van het gebied van een volk dat grote gebieden bezit om een Thuis te bieden aan een zwervend volk, is een daad van eenvoudige rechtvaardigheid’.

De aanloop naar de Balfour Verklaring

Het begin van de 20e eeuw was een tijd die werd gemarkeerd door de voortschrijdende imperialistische, genocidale politiek van de Europese grootmachten die in de 19e eeuw was ingezet. Algerije was bezet door de Fransen (1830), Tunesië en Libië door Italië en Egypte door Engeland. Namibië werd in 1884 een Duits ‘protectoraat’.

Het Suezkanaal en de weg naar India waren een bron van zorg voor de Engelsen die er alles voor over zouden hebben om hun imperium veilig te stellen.
Palestina zou hierin een belangrijke rol spelen als mogelijke haven en olieterminal en werd gezien als een vitale verbinding en buffer om de Engelse positie veilig te stellen. Dat was een belangrijke reden voor de Engelsen om de zionistische beweging te steunen. Ze hadden liever de Joden als bondgenoot in Palestina dan de Arabieren.

Maar, karakteristiek voor de Engelse diplomatie, wilden de Engelsen beide kanten te vriend houden en muntte hun diplomatie uit in vaagheden en schimmige toezeggingen. De Balfour Verklaring, waarover straks meer, werd dan ook een document waarin de Britse imperialistische macht op een geraffineerde manier zijn eigen doelen nastreefde.

Het perfide Albion

Sharif Hussein[11]

Midden in de Eerste Wereldoorlog ― waarin de Turken bondgenoten waren van Duitsland ― werd er een correspondentie gevoerd tussen MacMahon, de Britse Hoge Commissaris in Kaïro, en Sharif Hussein van Mekka.

Hussein wilde de Britten wel helpen tegen de Ottomaanse Turken in ruil voor een naoorlogse Arabische Staat die een bondgenoot zou zijn voor Engeland.
MacMahon vermeed het om vaste toezeggingen te doen maar liet doorschemeren dat de Britten welwillend stonden tegenover die eis. De bedoeling van MacMahon was alleen maar om op een listige manier tijd te winnen en vervolgens na de oorlog een betere onderhandelingspositie te hebben.

In het ‘Damascus Protocol van 1915’ dat ook door Sharif Hussein werd ondertekend, hadden de Arabieren, in ruil voor hun steun aan de Britten, hun territoriale grenzen duidelijk omschreven. In grote lijnen liep de door de Engelsen voorgespiegelde Arabische Staat in het Noorden tot de Perzische grens, in het Oosten tot de Perzische Golf, in het Zuiden tot de Indische Oceaan en in het Westen tot de Rode Zee.

In 1917 had er overleg plaatsgevonden tussen Britse en joodse vertegenwoordigers, onder wie Chaim Weizmann, die vanaf het overlijden van Herzl in Engeland was blijven lobbyen voor een ‘National Home’ voor de Joden in Palestina.
De uitkomst van het overleg was dat men de voorkeur gaf aan een Brits Protectoraat in Palestina en daarna pas aan een Joodse Staat. Frankrijk accepteerde het voorstel, hoewel niet van harte. Duitsland had verder geen belang bij het plan.

Tegenstanders van een Joods ‘National Home’

Territory promised to Hussein[12]

Er waren ook tegenstanders van een National Home zoals de voorzitter van de Anglo-Jewish Association, Claude Montefiore, die had begrepen dat de Joden liever autonomie binnen Rusland kregen en niet buiten Rusland.
Ook de Voorzitter van de Jewish Board of Guardians dacht er zo over en de Staatssecretaris voor Indiase Zaken, Edwin Montagu, was zelfs fel tegen het streven van de zionisten.
De wetenschapper, onderwijskundige en hulprabbijn Sir Philip Magnus was het er niet mee eens ‘that the Jews regard themselves as a nation’.

Lord Curzon, leider van de House of Lords en voormalig onderkoning van India, vond dat je met de term ‘National Home’ alle kanten uit kon, want wat zou de status zijn van de niet-Joodse burgers?
Naar aanleiding van de Balfour Verklaring merkte Lord Curzon op:

‘I do not myself recognise that the connection of the Jews with Palestine, which terminated 1200 years ago, give them any claim whatsoever’.

Noten

[1] Bron: 1570 Palestinae Hondius Palestinae Sive Totius Terrae Promissionis Nova Descriptio Auctore Tilemanno Stella Sigenens ― by Jodocus Hondius (1563–1612)
[2] Bron: Henry John Temple, 3rd Viscount Palmerston by John Partridge, c. 1845 ― by John Partridge
[3] Bron: Birnbaum Nathan ― photo by unknown, עברית: The Zionist Archive
[4] Bron: Theodor Herzl ― photo by unknown
[5] Bron: Ahad Ha’am (1856-1927) ― photo by unknown, National Library of Israel, Schwadron Collection
[6] Bron: Arthur Balfour (c. 1890) ― photo by unknown
[7] Bron: Max Nordau (1900-1919) ― photo by unknown
[8] Bron:  Harry Truman and Chaim Weizmann (1948), Truman Library Institute
[8a] Bron:  Sir Mark Sykes, 6th Baronet (1879-1919) ― photo by unknown
[9] Bron: Postcard showing General Allenby with the Declaration of Independence, Tower of David Museum Archives
[10] Bron: Zeev Jabotinsky in uniform ― photo by unknown
[11] Bron: Sharif Hussein ― photo by unknown
[12] Bron: Territory promised to Hussein (1939) ― Balfour project

Avatar foto

studeerde cum laude af in de Franse, Spaanse en Portugese taal- en letterkunde. Vanaf het begin combineerde hij zijn functies met werkzaamheden als literair vertaler. Fred de Haas vertaalde onder meer uit het Papiaments, het Frans, het Spaans en het Russisch. Hij is leider, zanger en gitarist bij het Latijns-Amerikaans ensemble Alma Latina.

Schrijf een reactie