Slavernij in Portugal en Spanje – 1

0
Vervreemding en eigenheid

Fred de Haas

(2018) ― Visigoten ― Tariq ibn Ziyad ― Islam en slavernij ― Alfons de Wijze ― opstand in de Alpujarras ― Spaanse en Noord-Afrikaanse zeerovers ― Maria Termeetelen ― buitenlandse slaven in Al-Andalus ― Portugal ― het begin van de handel ― gedragsregels ― tweederangsburgers ― Afrikanen in de literatuur ― ‘slavenbaantjes’ ― Fala de Guiné / de creoolse taal van de Afrikaanse slaven

deel 1deel 2

Velen die zich bezighouden met de trans-Atlantische slavernij zullen niet gauw stilstaan bij het gegeven dat, lang voordat deze grootschalige vorm van mensenhandel begon, er al volop sprake was van slavernij op het Iberisch schiereiland.

Voldoende reden, dus, om een kijkje te nemen in de middeleeuwse wereld van Spanje en Portugal waar de inwoners al eeuwen bekend waren met het fenomeen ‘slavernij’ en daar ook niet moeilijk over deden, gesteund als ze werden door de officiële katholieke kerk die altijd de kant van het gezag koos.

Visigoten

Egica[1]

Toen de Visigoten in de derde eeuw de macht in het Romeinse Rijk overnamen, handhaafden ze met harde hand het slavernijsysteem van de Romeinen. De laatste koning van de Visigoten, Egica (687-702), zette, bijvoorbeeld, zware straffen op het niet aangeven van een gevluchte slaaf. Zowel de slaaf als de bewoners van de plaats waar deze vandaan kwam kregen 100-150 zweepslagen[2]. Represailles, dus.

Kennelijk had Egica ook gevoel voor humor want als bisschoppen het in hun hoofd haalden om aan dit soort praktijken mee te doen, dan moesten ze van de koning 30 dagen vasten en werden meteen geëxcommuniceerd.

Tariq ibn Ziyad

De situatie werd er niet beter op toen in 711, gebruik makend van een burgeroorlog onder de Visigothen, de Berberse generaal Tariq ibn Ziyad[3] met zijn Arabieren en Berbers het Iberisch schiereiland bestormden en bezetten. Zij noemden het hele land ‘Al-Andalus’, de naam die nu alleen nog wordt gebezigd voor de autonome regio in Zuid-Spanje. De Arabieren en Berbers, ook ‘Moren’ genaamd, zouden acht eeuwen lang hun culturele stempel drukken op Spanje en Portugal, totdat zij, na vele veldslagen, vanuit Noord-Spanje werden teruggedrongen door de christenlegers en zich in 1492 in Granada moesten overgeven aan de Katholieke Koningen Ferdinand en Isabella.

Na de inval van Tarik vluchtten veel Christenen met hun slaven naar het Noorden. Omdat er aan het begin van de herovering gebrek aan mannen was, ontstond er een band tussen meesters en slaven[4] omdat er immers een gemeenschappelijke vijand moest worden bestreden.

Tarik ibn Ziyad ― Theodor Hosemann[5]

Aanvankelijk werden door Alfons I (739-757) de op de Moren veroverde steden uitgemoord. Later begon men pas gevangenen te maken, vooral vanaf de 9e eeuw. Ook Arabieren en Berbers maakten gevangenen tijdens hun expedities tegen de christenen. Duizenden christenslaven werden in de 10e eeuw buitgemaakt door Ibn Abu Amir, meer bekend onder de naam Almansur[6] . Velen van hen werden verkocht in het Zuiden. Duizenden christenvrouwen werden gevangen genomen in León, Zamora en Pamplona. Zij zouden vaak als concubines dienen in het Arabische deel van Spanje.

Islam en slavernij

Hoewel de profeet Mohammed slavernij niet had afgekeurd, waren het zijn opvolgers die bepaalden dat Moslims geen slaaf mochten zijn. Dit had grote gevolgen voor de Arabische slavenhandel. In Noord-Afrika moesten toen namelijk hele volksstammen die zich tot de Islam hadden bekeerd worden vrijgelaten en waren de mensenhandelaren verplicht hun verderfelijk heil te zoeken in de niet-Islamitische landen ten Zuiden van de Sahara. De zwarte gevangenen werden met karavanen naar het Noorden en Oosten gevoerd en zo kwam het dat, lang voordat de trans-Atlantische slavenhandel zich ontwikkelde, zwarte Afrikanen als slaaf in Spanje en Portugal belandden. Zo vermeldt al in 1086 een tekst dat er tien zwarte slaven werden geschonken aan Paus Alexander II.[7]

Concubines en slavinnen

La Odalisca ― Mariano Fortuny[8]

Het was echter niet zo dat christelijke concubines die zich tot de Islam bekeerden, zomaar werden vrijgelaten. De Arabieren hadden voor vrijlating een ingewikkeld systeem in het leven geroepen dat ― natuurlijk ― gunstig voor de man uitpakte. Als concubines een kind van de ‘Baas’ kregen, stegen ze op de sociale ladder. Ze bleven slavin, maar konden niet worden verkocht. Ze mochten ook niet gaan werken en pas bij overlijden van de baas waren ze vrij. Concubines hadden ook geen recht op geboorteregeling (in de praktijk kwam dat neer op coitus interruptus). Ze hadden immers tot taak kinderen te baren en de baas te plezieren.[9]

Als een vrouw geen concubine was, maar een gewone slavin, kon ze zich vrijkopen via een contract met de baas. Ze mocht geen seks met de baas hebben. Seks was alleen voor de wettige vrouw (een moslim mocht vier wettige vrouwen hebben) en de concubines. Ook moest ze het geld voor de vrijkoop op een fatsoenlijke manier verdienen en niet als prostituee.

Zo waren er allerlei ingewikkelde regelingen. De Arabische wetgeving schreef wel voor dat een vrijgelaten slaaf in staat moest zijn zichzelf te onderhouden.
Overigens was in Al-Andalus monogamie de regel. Alleen de rijken konden zich veel vrouwen veroorloven. Abd-al-Rahman III (10e eeuw) zou 6000 concubines hebben gehad.
Nou, nou …

Yawari’s

De slavenmarkt ― Jean-Léon Gérôme[10]

Er waren ook zogenaamde ‘yawari’s’, speciaal opgeleide vrouwen, een soort geisha’s, die mannen konden vermaken met dans, conversatie en declamatie.

De beroemde musicus Ziriyab heeft zulke vrouwen die bestemd waren voor de harem[11] van Abd-al-Rahman II, muziekles gegeven in het paleis van Córdoba. Een yawari kon ook politieke invloed uitoefenen. Hun kinderen kregen vaak hoge posten, bijvoorbeeld als emir[12] .

Omdat het vaak blanke vrouwen betrof werden de kinderen hoe langer hoe lichter van kleur. In de dynastie van de Omayaden stamden de meeste heersers af van blanke concubines. Abd-al-Rahman had nog maar een beetje Arabisch bloed.

Terwijl yawari’s meestal werden gekocht via makelaars, werden gewone slavinnen op de markt te koop aangeboden. Markten hadden voor mannen en vrouwen vaak een aparte afdeling, zoals in Málaga en Sevilla.

Europese schilders uit de 19e eeuw als Ingres en Gérôme hadden over concubines de fraaiste fantasieën.

Alfons de Wijze van Spanje (1221-1284)

Hoe de Spaanse christenen over de Moren dachten wordt onder andere duidelijk uit het Wetboek dat onder supervisie van koning Alfons X, de Wijze, werd geschreven tussen 1256 en 1265 en dat later bekend is geworden onder de titel ‘Las Siete Partidas’ (= de zeven delen). Het werk had tot doel gelijke regels voor het koninkrijk te verschaffen. Daar bij werden ook filosofische, morele en theologische onderwerpen aangesneden.

In het Middeleeuwse Spanje werden, zoals eerder aangegeven, zowel Berbers als Arabieren aangeduid met het woord ‘Moro’[13]. In de 17e en 18e eeuw gebruikte men ook de aanduiding ‘turco’ voor elke gevangene uit het Middellands Zeegebied die maar enigszins een bruine kleur had.

Miniatuur Alfons de Wijze en Las Siete Partidas[14]

In Wet 1 van Las Siete Partidas wordt uitgelegd dat Moren ook wel ‘Saracenen’ worden genoemd omdat ze zouden afstammen van Sarah, de vrouw van Abraham. Maar, schrijft de wetgever, dat was niet het geval, want ze stamden af van Hagar, de slavin van Sarah.

Er zouden ook twee soorten Moren zijn: de ene soort geloofde noch in het Oude noch in het Nieuwe Testament en de andere soort geloofde alleen in de vijf boeken van Mozes. Omdat deze laatsten voor het eerst van zich deden horen in Samaria worden ze Samaritanen genoemd.

De Spaanse wetgever was trouwens van mening dat Mohammed niet de graad van heiligheid had bereikt die hem het recht gaf zichzelf profeet of boodschapper van God te noemen. Dat zou zonder meer een belediging zijn.

We lezen ook hoe Moren zich in een christelijk gebied dienden te gedragen. Moslims mochten geen moskeeën hebben in de christelijke steden en de moskeeën die er al waren vervielen aan de koning van Spanje. Ze mochten wel worden bekeerd, graag zelfs, echter niet met geweld of door beloningen maar in welgekozen bewoordingen en door middel van prediking.

De wetgever kende zijn pappenheimers want hij hield er rekening mee dat er seksuele betrekkingen ontstonden tussen moslims en christenen.
Hieronder volgt de Oud-Spaanse tekst van het wetsartikel over dit onderwerp, gevolgd door mijn vertaling:

‘Als een Moor met een maagdelijke christenvrouw slaapt moet hij op ons bevel worden gestenigd; en als zij dat voor de eerste keer doet, verliest ze de helft van haar goederen en erft haar vader of moeder, of opa en oma als zij die nog heeft: en als zij die niet heeft, dan erft de koning. En als ze het nog een keer doet verliest ze alles wat ze heeft en erven bovengenoemden als ze die nog heeft; en als ze die niet heeft dan erft de koning; zij moet sterven vanwege haar daad; dat geldt ook voor een weduwe als ze dit doet. En als hij naar bed gaat met een getrouwde christenvrouw moet ie worden gestenigd en wordt zij weer onder het gezag van haar echtgenoot gebracht die haar mag verbranden of vrijlaten of wat ie ook maar wil. En als hij naar bed gaat met een zedeloze vrouw die zich aan iedereen geeft dan moeten ze allebei de eerste keer met zweepslagen door het dorp worden gejaagd en als ze het nog eens doen moeten ze sterven’.

Als Moren zich bekeerden moesten ze met respect worden behandeld. Maar als een christen het in zijn hoofd zou halen zich tot de Islam te bekeren zouden hem al zijn bezittingen worden ontnomen en aan gelovige familieleden gegeven. Mochten deze er niet zijn dan kwam alles de schatkist ten goede. Bovendien kreeg hij of zij de doodstraf. Wie toch weer besloot christen te worden bleef in het vervolg verstoken van een goede werkkring en met schande beladen, mits hij / zij alsnog een grote dienst aan het vaderland zou bewijzen.

In de 13e eeuw begon de macht van de Moren onder druk van de christelijke legers af te brokkelen en kregen ze een grote klap bij de veldslag van Las Navas de Tolosa (1212). Midden- en West-Spanje gingen voor hen verloren en er kwam een proces van assimilatie op gang waarbij veel Moslims in de steden zich bekeerden tot het christendom. Er bleven nog wel lange tijd Moslimwijken bestaan in de steden van het Iberisch Schiereiland, zoals de bekende Mouraria[15] in Lissabon.

Uiteindelijk zouden de Moren tot 1492 alleen de provincie Granada nog in handen hebben. In dat jaar namen Ferdinand en Isabella de macht over en konden de Moren alleen nog in Spanje blijven als ze zich tot het katholieke geloof bekeerden. Wie zich niet had bekeerd moest in 1502 vertrekken uit Spanje.
Zo’n bekering kwam er op neer dat er een soort industriële doop werd gehouden waarbij de priester met een paar zwaaien van de wijwaterkwast de menigte ‘bekeerde’. Onnodig te zeggen dat de Moren natuurlijk gewoon doorgingen met hun tradities totdat de repressie van de Spanjaarden onder Filips II zo groot werd dat het in 1568 tot een opstand kwam in de provincie Granada, in het gebied van de Alpujarras.

De opstand in de Alpujarras

In 1565 vonden de bisschoppen van Granada dat de Moren zich nu maar eens aan de voorgeschreven regels moesten gaan houden (onder Carlos I / Karel V werd het ontduiken van de regels tegen betaling nog oogluikend toegestaan) en dat de koning er nog maar een schepje bovenop moest doen, bijvoorbeeld door te controleren of de Moriscos[16] op Vrijdag, Zaterdag en feestdagen niet stiekem door de Koran voorgeschreven rites volgden en of ze niet hun eigen Arabische muziek maakten.

Pragmática

Moorse promenadejurken ― Christoph Weiditz[17]

Filips II gaf toe en vaardigde in 1567 een Pragmática[18] uit die voor de Moriscos bijzonder beledigend was: binnen een termijn van drie jaar mochten ze geen Arabisch meer spreken, lezen en schrijven; ze moesten zich op z’n Spaans kleden, dus geen gezicht bedekkende en het hele lichaam bedekkende kleding dragen; ze mochten geen feesten houden waarbij er op Arabische instrumenten werd gespeeld of gezongen op Moorse wijze; ze mochten niet de gebruikelijke Vrijdag vieren, ze mochten geen Moorse voor- en achternamen meer gebruiken, de vrouwen mochten hun haar niet meer met henna verven, de bestaande badhuizen werden vernietigd en er mochten geen nieuwe worden gebouwd.

De Moriscos probeerden over deze maatregelen nog te onderhandelen, maar de koning bleef op zijn stuk staan.
Dat was genoeg om de vlam in de pan te doen slaan en de daaropvolgende drie jaar werd er aan beide kanten gevochten, gemoord en gemarteld. Pastoors en andere geestelijken werden om het leven gebracht, kerken vernietigd en ontheiligd, beelden omvergehaald en in stukken gesmeten, doopvonten en altaren kapotgeslagen. Ook dosten Moren zich lachend en spottend uit in priesterlijke gewaden. Alles uit wraak voor tientallen jaren onderdrukking door de katholieken.

De ‘christelijke’ troepen lieten zich evenmin onbetuigd. Ze plunderden Moorse dorpen, staken bouwgronden in brand en vernietigden graanmolens om de Moren uit te hongeren. Moren die zich in een van de talrijke grotten in de Alpujarras hadden verstopt werden uitgerookt.

De Moren zelf namen een groot aantal christenen gevangen en verkochten ze aan Noord-Afrikaanse handelaren. Het christelijke leger deed hetzelfde en verkocht vooral Moorse vrouwen. De opbrengst mochten ze houden omdat de Kroon had afgezien van de gebruikelijke 20% belasting. In 1570 werden er duizenden Moriscos bij opbod verkocht op de markt in Sevilla.

Uiteindelijk maakte Jan van Oostenrijk[19] , de halfbroer van Filips, die in 1576 door Filips als landvoogd naar de Nederlanden werd gestuurd, met harde hand een eind aan de opstand. Op zijn tocht verbrandde hij oogsten en huizen en maakte vele gevangenen. Tienduizenden Moriscos werden in groepen van 1500 onder begeleiding van ongeveer 200 soldaten gedeporteerd naar verschillende streken van Spanje, vooral naar West-Andalusië. Een vijfde deel van hen stierf onderweg aan ontberingen.

In 1609 verdreef Filips III ±300.000[20] Spaanse Moriscos uit Spanje.

Spaanse en Noord-Afrikaanse (Barbarijse) zeerovers

Miguel de Cervantes ― toegeschreven aan Juan de Jáuregui[21]

Andere manieren waarop zowel christenen als Moren tot slavernij werden gebracht waren zeeroverij en razzia’s aan land. Vanaf 1500 roofden Moorse piraten niet alleen aan de kusten van Italië en Spanje, maar kwamen ook in Frankrijk, Engeland, Nederland en zelfs IJsland.

Barbarijse[22] zeerovers vielen schepen aan en namen bemanning en passagiers gevangen om ze te verkopen als slaaf of om losgeld te vragen. Degenen die niet konden worden vrijgekocht moesten als slaaf door het leven.

Een beroemde gevangene die vijf jaar in Algiers verbleef was Cervantes (1547-1616), de schrijver van Don Quichot, die uiteindelijk werd vrijgekocht. Dat vrijkopen was een hele industrie geworden. Religieuze Ordes als de Trinitariërs en Mercedariërs (Onze-Lieve-Vrouw van Genade) hielden zich daar jaren mee bezig. Ook de Nederlandse havensteden hadden zogenaamde ‘slavenkassen’ om tot slaaf gemaakte matrozen vrij te kopen.

In de biografie van Edward Osler[23] van Admiraal Exmouth die in 1814 een expeditie ondernam tegen de Barbarijse zeerovers staat een tabel die aangeeft hoeveel christenslaven en van welke nationaliteit er in Algiers, Tunis en Tripoli zaten.

Vanuit op de Moren veroverde steden als Tunis[24] vertrokken de piraten in hun schepen op mensenjacht. Ze gingen plotseling aan land en dan begon de ‘cabalgada’ (strooptocht met paarden). Argeloze boeren werden op hun akkers overvallen. De mannen werden vaak vermoord en de vrouwen en kinderen werden met een lasso gevangen. Zo maakte men per keer 40-70 gevangenen[25].

Maria Ter Meetelen

Een stad waar veel nationaliteiten in gijzeling werden gehouden door de Moren was het Marokkaanse Meknes. Daar zat in het begin van de 18e eeuw de Hollandse Maria Ter Meetelen[26] gevangen die over de belevenissen tijdens haar 12-jarige gevangenschap een onderhoudend boek heeft geschreven dat in 1748 in Hoorn werd gepubliceerd:

‘Wonderbaarlyke en merkwaardige gevallen van een twaalf jarige slaverny, van een vrouspersoon, genaemt Maria ter Meetelen, woonagtig tot Medenblik’.

Met als bestemming de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden was zij in 1731 met haar man scheep gegaan in Cádiz. Ter hoogte van de Portugese Berlingas Archipel werd haar schip overvallen door piraten die koers zetten naar Salé.
Pas in 1743 zal zij worden vrijgekocht.

Ze was van veel markten thuis, sprak Spaans, leerde het Arabisch van Marokko, speelde luit en werd door de sultan uitgenodigd om zich te bekeren tot de Islam.
Dat deed ze niet. Tijdens haar gevangenschap had ze toegang tot het Koninklijk Paleis en zelfs tot het vrouwenverblijf, het serail[27] . Ze schrijft over allerlei onderwerpen: hongersnoden, de pest, de burgeroorlog en taferelen uit het serail. Hier een origineel fragment en in modern Nederlands[28]

Titelblad van het boek van Maria Ter Meetelen[29]

‘“Ik quam dan voor de koning in sijn kamer daar hy lag, alwaar wel 50 vrouwspersonen waren, den eenen schoonder dan den ander, geschildert in het aangesigt, en gekleed als godinne uytmuntende schoon, en een yder met haar instrumenten, daar sij op speelden en songen, soodat daar soo een kostelijk melody was, dat ik sodanig nooyt gehoort hebbe. […] De koning lag dan in de schoot met sijn hooft van een vrouw, en sijn voeten in de schoot van een ander, en een van agter hem, en een ander van voren, die hem streelden. […] De koning deede terstond het speele ophouden en deed mijn naderen en nedersitten, en deed mijn op de sieter spelen. Ik kon geen woord van de koning verstaan, als allenig door het wysen dat hy deed.

Ik speelde dan wel een uur voor den koning, hetgeen hem behaagde, en sprak tot mijn maar konde hem niet verstaan. Maar ik ben tog derna agter de saak gekomen, wat hy sijde, te weten van wat natie ik was, Frans of Spaans of Hollands of Engels, en dat ik moest Turks worden, dat ik dan sijn vrouw soude wesen. Nadat ik een groot uur bij hem geseten had, so quam daar een vrouw en nam mijn voor de koning vandaan, nadat sy een poos voor de koning had staan praten, die haar verordineerde mijn te doen Turks worden, en als ik dan Turks was, om mijn dan op sijn schoonst op te schikken, en soo tot de koning in te brengen. Deze vrouw diende dan anders nergens toe, als de jonge maagden op te pronken voor de koning, want hy alle vrydagen moet een jongen maagt hebben. Verders ontbied hy dan de rest van de vrouwe die hy dan weleer gebruykt heeft, en die swaar waren quam hy niet weer by, doordien het sonden is by bevrugte vrouwen te komen’.”

‘’Ik maakte mijn opwachting bij de koning, die in zijn kamer lag waar wel 50 vrouwen waren, de een nog mooier dan de ander, met opgemaakte gezichten en gekleed als wonderschone godinnen, en elk van hen had een instrument waarop ze speelden en zo’n schitterende melodie zongen als ik nog nooit had gehoord. […] De koning rustte met zijn hoofd in de schoot van een vrouw en zijn voeten lagen op de schoot van een andere vrouw; een vrouw die achter hem lag en een die voor hem lag streelden hem … . De koning liet meteen de muziek stoppen wenkte me naderbij en vroeg me te gaan zitten en op de citer te spelen. Ik kon geen woord verstaan van wat de koning zei, maar maakte alleen uit zijn gebaren op wat hij bedoelde.

Ik speelde ruim een uur voor de koning, waar hij genoegen in schepte; hij sprak ook tegen me maar ik kon hem niet verstaan. Toch ben ik later te weten gekomen wat hij zei; hij wilde weten waar ik vandaan kwam, of ik Frans, Spaans, Hollands of Engels was en hij zei dat ik Turkse moest worden; dan zou ik zijn vrouw worden. Nadat ik ruim een uur bij hem had gezeten, kwam er een vrouw die me bij de koning weghaalde nadat zij een poos bij de koning had staan praten, die haar bevel gaf een Turkse van me te maken, mij daarna heel mooi op te maken en dan weer naar hem toe te brengen. Die vrouw had alleen tot taak om jonge maagden mooi aan te kleden voor de koning, want deze had elke vrijdag een maagd nodig. Hij ontbiedt dan ook de rest van de vrouwen die hij vroeger heeft gebruikt, maar hij kwam niet meer bij degenen die zwanger waren, omdat het zondig was bij bevruchte vrouwen te komen’.

Maria kon onder het voorstel van de sultan uitkomen door te zeggen dat ze zwanger was. Dat was een reden voor de sultan haar niet te benaderen omdat hij dat als zondig beschouwde[30] . Na de dood van haar eerste man was ze bang om in het serail terecht te komen, want, schrijft ze,

‘ik was jong en mooi, en viel in de smaak bij het volk van dit land’.

Daarom hertrouwde ze direct met de leider van de Hollandse groep gevangenen, Pieter Janszoon Ide, die haar de fatsoenlijkste van alle Hollanders leek. Dat bleek later ook zo te zijn.

Het lot van de christelijke gevangenen in Marokko was beter dan in de Berberlanden. Als eigendom van de sultan van Marokko konden ze namelijk niet op de markt worden verkocht als slaaf. Ze werden ook geen slaaf genoemd, maar krijgsgevangenen.

De sultan heeft kennelijk een zwak voor de katholieke Maria en ze mag van hem met haar man een café beheren. Ze kon later zelfs bedienden in dienst nemen en wat sparen. Maria bleef katholiek en kwam niet in de harem terecht.

De slechte materiële en morele omstandigheden van de christelijke gevangenen worden nauwkeurig door haar beschreven. Sommigen van hen konden er niet meer tegen en bekeerden zich tot de Islam. Vrouwen die zich bekeerden gingen meteen het serail in.

Noten

[1] Bron: Reyes visigodos: Égica (976) ― Uit de Codex Vigilanus, detail van folio 428
[2] F. Dahn, Westgothische Studien, bij Ch. Verlinden, l’esclavage dans le monde ibérique médiéval, I, 1955, De Tempel, Brugge, p. 94
[3] Gibraltar ontleent zijn naam aan Tariq: ‘Djebel al-Tariq’ = de berg van Tariq. Een moderne analogie: de naam van de Spaanse plaats Algeciras komt van het Arabische ‘Al-jazyrah’ (= schiereiland). Die naam is overgenomen door de moderne Arabische TV zender uit Qatar: Al Jazeera.
[4] F. Dahn, Westgothische Studien, bij Ch. Verlinden, l’esclavage dans le monde ibérique médiéval, I, 1955, De Tempel, Brugge, p. 106
[5] Bron: Tarik ibn Ziyad ― Theodor Hosemann (1807-1875) Uit: Little-Known Wars of Great and Lasting Impact door Alan Axelrod
[6] We komen de naam Almançor ook tegen in het beroemde Franse epos La Chanson de Roland uit de 11e eeuw. Bekend is de slag bij Roncesvalles toen het leger van Karel de Grote onder Roland een nederlaag leed tegen de Moren in 778.
[7] Lorenzo y Jaime Villanueva, Viage literario a las iglesias de España. Tomo IX. Cervera, Solsona, Ager y la Seu d’Urgell, Madrid, Imprenta Real, 1803-1852, p. 260: ‘Sciatur a cunctis quia pro defensione ecclesiae Agerensis feci ego offerenda […] similiter a domino apostolico Alexandro quinque milia solidos aureos Valentiae et decem captives nigros …’ (Laat iedereen weten dat ik voor de verdediging van de kerk te Ager ook een gift hebt gedaan aan paus Alexander van vijfduizend gouden Valenciaanse solidi en tien zwarte slaven). F. Dahn, Westgothische Studien, bij Ch. Verlinden, l’esclavage dans le monde ibérique médiéval, I, 1955, De Tempel, Brugge, p. 133.
[8] Bron: La Odalisca (1861) ― Mariano Fortuny, Museu Nacional d’Art de Catalunya, Barcelona
[9] Manuela Marín, Mujeres en al-Andalus, Madrid, CSIC, 2000, p.132.
[10] Bron: Le Marché d’esclaves (circa 1866) ― Jean-Léon Gérôme, Sterling and Francine Clark Art Institute, Massachusetts
[11] Het woord ‘harem’ heeft betrekking op het Arabische woord ‘haram’ dat ‘verboden’ betekent. Een harem was verboden gebied voor mannen, behalve voor een gecastreerde man, een zogenaamde eunuch. Het Arabische woord voor ‘eunuch’ was ‘saklabi’ (al in de 9e eeuw waren er veel Slavische eunuchs in het Kalifaat van Bagdad). Hoewel er geen bewijs voor is zou het aannemelijk zijn dat het woord ‘esclavus’ vanwege de klank ‘skl’ verwant is aan het Arabische ‘saklabi’ (meervoud: ‘sakāliba’). De ‘skl’ klank komt terug in het Duitse ‘Sklave’, het Franse ‘esclave’, het Spaanse ‘esclavo’, het Griekse ‘sklavos’, het Catalaanse ‘sclau’.
[12] Arabisch ‘amir’ betekent ‘commandant’ of ‘vorst’. Het woord ‘admiraal’ komt van het Arabische ‘amir al-bahr’ (= zeebevelhebber).
[13] Afgeleid van het Latijns / Griekse maurus / mavros = zwart = Moor.
[14] Miniatuur Alfons de Wijze en Las Siete Partidas (tussen 1256-1265)
[15] De beroemde fado zangeres Amalia Rodrigues heeft het lied ‘Mouraria’ altijd op haar repertoire gehad.
[16] Moriscos was de naam voor ‘bekeerde’ Moren.
[17] Bron: Moorse promenadejurken in Granada (1529) ― Christoph Weiditz, Trachtenbuch”, Germanisches Nationalmuseum Nürnberg, Hs. 22474. Bl.
[18] Een Pragmática is een wet die een onwelgevallige situatie voor de Staat moet tegengaan. Het woord komt van het Griekse ‘pragma’, dat ‘zaak’ of ‘stand van zaken’ betekent.
[19] In Spanje bekend onder de naam Don Juan de Austria
[20] Antonio Moliner Prada, Universidat Autònomo de Barcelona, La expulsión de los Moriscos, Nabla Ediciones, Alella (Barcelona), p. 01
[21] Bron: Miguel de Cervantes (circa 1600) ― toegeschreven aan Juan de Jáuregui Real Academia de la Historia, Madrid
[22] ‘Barbarije’ (Spaans ‘Berbería’) was de algemene naam voor landen in Noord-Afrika, van Tunesië tot en met Marokko. De naam impliceert dat de Moren werden beschouwd als barbaren.
[23] The Life of Lord Exmouth, 1837
[24] Na de inname van Tunis in 1535 werden er, tijdens de regering van Karel V, 18.000 gevangenen gemaakt, na de slag bij Lepanto 3600, na de verovering van Tripoli 10.000 en na de verovering van Oran 8000 gevangenen.
[25] Alessandro Stella, Histoire d’esclaves dans la péninsule ibérique, Edition de l’Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales, Paris, 2000, p. 68
[26] MEETELEN, Maria ter (ged. Amsterdam 20-6-1704–gest. Zuid-Afrika?), reizigster in manskleren, slavin en schrijfster van autobiografie. Dochter van Caspar ter Meetelen, suikerbakkersknecht, en Lucretia van der Heijden (gest. circa 1717). Maria ter Meetelen trouwde (1) in oktober 1728 in Madrid met Claes van der Meer, koopvaardijkapitein; (2) in september 1731 in Meknès (Marokko) met Pieter Janszn. Iede, bootsman. Uit het tweede huwelijk werden 8 kinderen geboren, van wie er 6 (zeer) jong overleden. Info van: resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Meetelen
[27] Arabisch ‘saray’ = paleis
[28] Uit: Wonderbaarlyke en merkwaardige gevallen van een twaalfjarige slaverny van een vrouspersoon genaemt Maria Ter Meetelen, woonachtig tot Medenblik. Tot Hoorn gedrukt by de weduwe Jacob Duyn, boekdrukster en verkoopster op het Oude Noort, by de Nieuwesteeg, 1748’. Heruitgave, bezorgd door Laura van den Broek en Maaike Jacobs, in 18e-eeuws Nederlands, de Walburg Pers, 2006, p. 264, 265.
[29] Bron: Titelblad ‘Wonderbaarlyke en merkwaardige gevallen van een twaalf jarige slaverny, van een vrouspersoon, genaemt Maria ter Meetelen, woonagtig tot Medenblik’
[30] De Sharia (Arabische wetgeving) zegt daar echter niets over.

Avatar foto

studeerde cum laude af in de Franse, Spaanse en Portugese taal- en letterkunde. Vanaf het begin combineerde hij zijn functies met werkzaamheden als literair vertaler. Fred de Haas vertaalde onder meer uit het Papiaments, het Frans, het Spaans en het Russisch. Hij is leider, zanger en gitarist bij het Latijns-Amerikaans ensemble Alma Latina.