Tanka & tanbun, haiku & haibun, renga
Simon Buschman
Wijsheidsweb, 2017-06
In de Japanse literaire en literair-culturele traditie zijn de oervormen van de twee dichtvormen tanka en haiku zowel de drie regels met 5-7-5 lettergrepen, de Japanse morae (klankeenheden), als de twee regels met 7-7 lettergrepen.
‘Die oervormen funderen de Japanse poëzie’,
aldus Frits Vos, hoogleraar Japanologie.
De tanka ontstond, met een eigen ontwikkelingsgeschiedenis, rond 500, aanvankelijk in de hoofse kringen, veelal als tanbun.
De renga is van ongeveer 800 jaar geleden.
De haiku is er sinds Matsuo Bashô, medio 1600.
Tanka
De bakermat van de tanka ligt in de Japanse literaire en literair culturele traditie van de 5e eeuw. De tanka is een lyrisch gedicht, een gevoelsuiting, bestaande uit vijf regels met (doorgaans) 5-7-5-7-7 lettergrepen, zonder bedoeld rijm of vastgestelde maat.
In de tanka raakt een natuurimpressie aan een diep gevoel of valt er op een natuurlijke wijze mee samen. De tanka verwoordt hoe een natuurindruk en een eigen beleving in elkaar opgaan.
Het bootje, frivool
wiebelend ― ik stap er in,
door passie verteerd;
dag na dag gebeurt het me,
word ik ondergedompeld.
Ono no Komachi (834-880)
Dat deze herfst kwam,
langzaam en haast onmerkbaar,
heb ik niet gezien;
maar het geluid van de wind
maakte mijn hart onrustig.
Fujiwara no Toshiyuki, † 901
Als het wilde gras
ergens ver in de bergen,
zo is mijn liefde;
hoger en hoger groeit het,
niemand ― waar dan ook ― weet het.
Vrouwe Ono no Yochiki († 902)
Juist hier, juist nu waait
een zuivere, lichte wind
om onze wereld
― hoog in de hemel, laag ook,
maar waar toch is zijn einde …
Hseh-Tou (980-1051)
Wij komen alleen
en gaan ook alleen weer heen:
pure illusie.
Ik zal u de Weg wijzen
van: niet meer gaan maar komen …
Zenmeester Ikkyu (1394-1481)
Tanbun
Zelf een tanbun schrijven (= een verhaal/vertelling waarin een tanka is verweven) komt voort uit inlevend lezen van een tanka. Er gebeurt dan iets tussen de tanka en de lezer: die wordt auteur van een tanbun, treedt in het voetspoor van de tanka of neemt deze als uitgangspunt voor een persoonlijke reflectie.
Het nieuwe, literaire begrip tanbun verwijst naar de bundel ‘Denkbilder’ van Walter Benjamin (1892-1940). Doorgaans is de tanbun een zkv (een zeer kort verhaal), zoals beoefend door A.L. Snijders (in 2010 bekroond met de Constantijn Huygensprijs); erkend als literaire vorm. Ik spreek over een ‘handpalmverhaal’.
Durven verlangen
Voor Heidi Muijen en Joke Koppius ― Qfwf
De Moorse nachtzwaluw op het Iberisch Schiereiland is een variant van nachtzwaluwen die hier aan de Costa de la Luz vrij veel voorkomt. De mannetjes hebben een heel karakteristieke ratelroep. Die wordt weleens verward met die van grote krekels. Iemand zei me ooit, er wakker van geworden: ‘Die is warempel aan psychiatrie toe!’
Voor de plaatselijke bevolking is de Moorse nachtzwaluw hét symbool van het grote verlangen’. In de avances-tijd laat het vrouwtje lang op zich wachten. Zij kiest een plek uit waar zij twee of drie mannetjes kan horen, wikt en weegt door steeds iets meer in de buurt van de een te gaan (die dat opmerkt!) en dan weer van een ander.
Om de zoveel tijd
breekt de Moorse nachtzwaluw
de stilte open;
overdag houden ze zich
in laaggroei schuil ― ver uiteen.
In nostalgische volksliederen komen ze voor als: … de ene nacht is de andere niet, wisselvalling als Moorse nachtzwaluwvrouwtjes … en: … leven is niet wat wij willen maar waar wij naar durven verlangen … . Dit is heus Dietrich Bonhoeffer (1906-1945): ‘Het gaat niet om wat wij willen, maar om waar wij ons Verlangen op durven stellen.’
Of Jacques Lacan: ‘Het Leven is immers één groot Verlangen; wordt het vervuld, er is geen Verlangen meer, geen Leven meer.’ Of Simon Schama in het fabuleuze ‘De Geschiedenis van de Joden’: ‘Het einde van de wereld is waar de woorden rusten.’ De Joodse woorden als de onuitroeibare uitingen van ons aller gloedvolle verlangen.
Juist hier, juist nu waait
een zuivere, lichte wind
om onze wereld
― hoog in de hemel, laag ook,
maar waar toch is zijn einde …
Hseh-Tou (980-1051)
Dankzij de docent Frans leerde ik al vroeg beseffen dat alles uiteindelijk om menselijk verlangen, maar ook om hoger en onzegbaar verlangen gaat. Zijn aanbeveling: maak je eindwerkstuk over romanfragmenten van François Rabelais (1494-1553). Mijn levensmotto is sindsdien: ‘La vie est un grand peut-être.’ ― Steeds weer nieuw!
Hij voegde er tevens eigenhandig aan toe: ‘… né du désir, bercé par la confiance.’ ‘Het leven is een groot misschien, voortgekomen uit het verlangen, gewiegd door het vertrouwen.’ Een paar jaar later stapte hij uit het leven, letterlijk, door een trein tegemoet te lopen, zijn beide armen en handen ten hemel geheven, omhoogkijkend.
Simon Buschman
Onderweg ― samen en ieder op zich
Richting het Noorden,
de wind stevig in de rug,
goed doorvoed, zij aan zij;
klaar voor een kille lente
in het jaarlijks broedgebied.
Soms is er dat aangename gevoel dat alles met alles zo prachtig kan samenvallen, de vleugelslagen, de vaste, koene blik vooruit, de stroomlijning van het lijf, dat unieke. Maar is het wel zo uniek als het lijkt? Vinden deze momenten niet doorlopend plaats?
Heeft de natuur van zichzelf al die mooie plaatjes in huis? Of benoemen we het fraaie natuurschoon vanuit onze socialisatie: het ‘impregneren’ van esthetisch genieten, zelfs in onze collectieve beleving, van generatie op generatie ingeslepen. Zoals een pianoconcert of het museumbezoek van de Bruegel’s of collecties Chinees porselein.
Intussen zijn de twee kleine zwanen koersvast onderweg ― samen en ieder op zich.
Simon Buschman
Een goede vriend
De wilde ganzen
zijn er geen moment op uit
hun spiegelbeeld te vangen,
nergens tracht de zee
hun weerglans vast te houden
― zijn wij die ganzen, die zee?
uit het Zen-geschrift Zenrinkushu, 1688
Vorig jaar overleed zijn vrouwtje hier in de achtertuin. Zij had al een poosje goed last van krop; kreeg het met de dag benauwder. De doffer zat bij haar sterven op de taludbalk onder de olijfboom ― en ik op het terras. Zij ineengedoken bij een struik.
Iedere morgen strooi ik wat gemengd vogelzaad; hij is er dan bij. Steeds weer een tumultueuze gebeurtenis ― zo’n kleine twintig vogels bijeen, door elkaar struinend.
Hij blijft als enige na, loopt met gratie heen en weer over de taludbalk, koert diep, vervuld van iets onbestemds ― gaat er een mooi poosje bij zitten; en vliegt dan weg.
Al dat gekrakeel
middenin groepen mussen,
duiven en blauwe eksters;
het stelt weinig voor,
niets van kwaadmoedigheid … en:
wat schuilt er in ons? — mensen.
Haiku
Grondvester van zowel de haiku als de haibun is Matsuo Bashô, 1644-1694. De tanka was in die tijd nog algemeen gebruikelijk; en geliefd. Bashô nam uit de van oudsher Japanse literaire oervorm de drie regels met 5-7-5 lettergrepen (de Japanse morae). Om aldus met een ‘ogenblikervaring’ als literair uitgangspunt een haiku ten leven te roepen, te creëren: een verwoording, een schrijfproces. Hasumi Toshimitsu voegde hieraan toe: ‘De weg van haiku begint in Zen ― haiku getuigt van een levenshouding.’
Die ‘ogenblikervaring’ wordt ook wel het haikumoment (Wanda Reumer) genoemd dat echter niet de haiku ís, maar van waaruit de haiku ontstaat. De haiku begint met een waarneming = het voor waar nemen.
Haiku’s van Matsuo Bashô (1644-1694)
o, oude vijver!
een kikvors springt van de kant,
geluid van water.
dat aloude ven ―
een kikvors zwiert van de rand
water wordt hoorbaar
Haiku’s van Taniguchi Buson (1715-1783)
Geen blad beweegt meer
― de stilte in het zomerbos:
huiveringwekkend.
De lente gaat heen,
maar zij lijkt te aarzelen
in late bloesems.
Het blad herfstgetint
― mijn oude ouders, hun dorp;
ver van de wereld.
Even bewegen
de rupsharen ― in een bries,
vroeg in de morgen
Zoals gisteren,
een vlieger aan de hemel,
op dezelfde plaats
Zie eens ― heel de zee,
dat almaar golvende blauw,
al de dagen door
Velden geel koolzaad,
de maan ginds in het oosten,
ten westen de zon.
Insecten tsjispen
als de kampernoelie
een bloem laat vallen.
Op de tempelklok
heeft zich een vlinder gezet,
zijn laatste moment.
Haibun
De haibun geeft aan de haiku een geëigende, kenmerkende omgeving. Dit is vergelijkbaar met het tanbun schrijfproces. De haibun is een persoonlijke reflectie op een haiku, zoals:
De purperreiger
spietst ― in een flits ― een kikker,
loopt er dan mee rond.
De merel hangt licht achterover en trekt ― met korte stootjes ― de regenworm uit de grond, haalt deze een paar keer door het gras om zoveel mogelijk zand van het lijfje te vegen, snavelt hem doormidden en vliegt met beide helften, nog kringelend, weg.
Renga
Sommige renga-kenners laten de renga als een dicht-vertelvorm in meer of mindere mate ― heel ‘vanzelfsprekend’ ― voortkomen uit de tanka, immers de vijf regels met 5-7-5-7-7 lettergrepen. Anderen gaan hier minder in mee, geven de renga een eigen ontstaansgrond. Immers, de renga is een gesprek in dichtvorm, gevoerd tussen twee of meer dichters; ook wel een ‘kettinggedicht’ genoemd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de korte renga (2 of 4 eenheden), en de lange, nujuin-renga. Voorlopig voeren wij het algemeen begrip renga.
Om er te zijn
Simon Buschman, Zuid-Spanje, Islantilla
Henk van der Werff, Hoogland/Amersfoort
het eiland mondt uit
in een afgelegen plek ―
desondanks omarmd
de zeilboten voor anker
in cadans met de golfslag
het is er nu weer
dat stroeve zand, van ver weg
bezonken geuren
zand en zeewind bedekken
wat het getij achterlaat
de uren dat we
― buiten alles om ― keken
naar de vogeltrek
de stilte die we vonden
in de luwte van duinen